Instantie: GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE , 29 juli 2009

Instantie

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Samenvatting

Vader vordert gedeelde ouderlijke macht en omgangsregeling met zijn kinderen. Moeder woont met de kinderen op een geheim adres en verzet zich tegen de vorderingen. Jeugdzorg ook. Het Hof wijst de vorderingen af: de moeder heeft de vicieuze cirkel van huiselijk geweld doorbroken door weg te gaan met de minderjarige kinderen. Er is geen communicatie tussen de ouders en dat kan volgens het Hof ook niet van de moeder gevergd worden. Gedeelde ouderlijke macht en een omgangsregeling is niet in het belang van de kinderen.

Volledige tekst

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Familiesector

Uitspraak : 29 juli 2009
Zaaknummer : 200.012.909/01
Rekestnr. rechtbank : F2 RK 07-1062 F2 RK 07-2186

[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. M.J. Smit, kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,

tegen

[geïntimeerde],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. S.S. Zijderveld, kantoorhoudende te Wageningen.

Als belanghebbende is opgeroepen:
Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland, Oost-Veluwe & Midden-IJssel,
gevestigd te Arnhem,
hierna te noemen: Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 18 augustus 2008 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 23 mei 2008 (hierna: de bestreden beschikking).

De moeder heeft op 17 september 2008 een verweerschrift ingediend.

Jeugdzorg heeft op 7 november 2008 een verweerschrift ingediend.

De raad voor de kinderbescherming, vestiging Rotterdam (hierna: de raad) heeft het hof bij brief van 15 oktober 2008 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.

Van de zijde van de vader zijn bij het hof op 30 september 2008 aanvullende stukken ingekomen.

Van de zijde van Jeugdzorg zijn op 11 maart 2009 aanvullende stukken ingekomen.

Op 8 juli 2009 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.P. Biesbroek, en de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Voorts zijn namens Jeugdzorg verschenen: mevrouw M.J. Elsendoorn en de heer A.C. Vinke. De aanwezigen hebben het woord gevoerd. De hierna te noemen minderjarigen, [naam minderjarige I en minderjarige II], hebben schriftelijk hun mening kenbaar gemaakt ten aanzien van zowel de gezagskwestie als de omgangsregeling.

HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de moeder belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen. Voorts heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat er tussen de vader en de minderjarigen één keer per maand omgang zal zijn, waarbij de duur wordt bepaald door Jeugdzorg die tevens de omgang zal begeleiden.

Voorts verwijst het hof naar de beschikkingen van de rechtbank Zutphen van 13 januari 2009 en 18 juni 2009. Bij de beschikking van 18 juni 2009 heeft de rechtbank Zutphen bepaald dat de in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen bij beschikking van 13 januari 2009 opgeschorte omgangsregeling, hervat wordt.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

  1. In geschil is het ouderlijk gezag ten aanzien van [minderjarige I], geboren te [geboorteplaats en -land] op [geboortedatum in 1993], [minderjarige II], geboren te [geboorteplaats en -land] op [geboortedatum in 1995] en [minderjarige III], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in 2004], hierna te noemen: de minderjarigen. Voorts is in geschil de tussen de vader en de minderjarigen vastgestelde omgangsregeling.

  2. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarigen in stand te laten en een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen waarbij hij éénmaal per veertien dagen onbegeleide omgang heeft met hen.

  3. De moeder bestrijdt gemotiveerd zijn beroep en verzoekt het hof, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen.

  4. Ook Jeugdzorg bestrijdt het beroep van de vader en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het ouderlijk gezag

  1. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte de moeder heeft belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen. Hij betwist dat de moeder te kampen heeft met de gevolgen van traumatische ervaringen tijdens hun huwelijk, hetgeen zij ten grondslag heeft gelegd aan haar verzoek in eerste aanleg. Daarnaast betoogt de vader dat er weliswaar tussen hem en de moeder geen enkele vorm van contact mogelijk is, maar dat dit aan de moeder te wijten is nu zij dit contact afhoudt en geen enkele actie onderneemt om de communicatie te verbeteren. Gelet op het voorgaande is er volgens de vader geen reden om af te wijken van het uitgangspunt van de wetgever om het gezamenlijk gezag na scheiding in stand te laten.

  2. De moeder betoogt dat zij terecht is belast met het eenhoofdig gezag, nu dit in het belang van de minderjarigen is. Volgens haar ontbreekt het de vader aan inzicht in de behoeften van de minderjarigen. Zo heeft hij misbruik gemaakt van de mogelijkheid tot telefonisch contact door op de minderjarigen en de moeder in te praten en ze te bevragen. Voorts acht de moeder, gelet op de geschiedenis, herstel van de communicatie tussen haar en de vader onmogelijk. Voor gezamenlijk gezag bestaat volgens de moeder dan ook geen basis, te meer nu de minderjarigen zich onveilig voelen in de situatie dat de vader zou weten waar zij wonen.

  3. Jeugdzorg stelt dat de moeder en de vader niet in staat zijn om samen de belangen van de minderjarigen te behartigen en dat de minderjarigen in de huidige situatie de rust ervaren die zij nodig hebben.

  4. Het hof overweegt als volgt
    Op 1 maart 2009 is in werking getreden de Wet van 27 november 2008 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met het bevorderen van voortgezet ouderschap na scheiding en het afschaffen van de mogelijkheid tot het omzetten van een huwelijk in een geregistreerd partnerschap (Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding; Stb. 2008, 500). Nu daarin overgangsrechtelijke bepalingen ontbreken, heeft de wet onmiddellijke werking.
    Op grond van (het gewijzigde) artikel 1:251a, eerste lid, BW kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien (sub a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (sub b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
    Gezamenlijk gezag vereist dat de vader en de moeder in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarigen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarigen kunnen voordoen, zodanig dat de minderjarigen niet klem of verloren raken tussen hen. Het hof stelt voorop dat het voor de minderjarigen van bijzonder belang is om in een veilige en evenwichtige leefomgeving op te groeien.

  5. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof voldoende gebleken dat de verhouding tussen de vader en de moeder als gevolg van traumatische ervaringen in de voormalige gezinssituatie ernstig is beschadigd. De moeder heeft de vicieuze cirkel van huiselijk geweld op eigen kracht doorbroken door met de minderjarigen bij de vader weg te gaan. Inmiddels zijn de moeder en de minderjarigen, in verband met de angst die hen nog steeds beheerst, woonachtig op een voor de vader onbekend adres. Van communicatie tussen de vader en de moeder is op dit moment dan ook geen sprake. Naar het oordeel van het hof kan, gezien dit turbulente verleden, ook niet van de moeder gevergd worden dat zij binnen afzienbare tijd met de vader in overleg treedt, te minder nu het hof ter zitting is gebleken dat de vader voortdurend een eigen rol opeist en zich onvoldoende bewust is van de gevolgen van zijn opstelling en zijn handelen voor de moeder en de minderjarigen.
    Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de communicatieproblemen tussen de vader en de moeder van dien aard zijn dat er bij gezamenlijk gezag een onaanvaardbaar risico bestaat dat de stabiliteit waarin de moeder en de minderjarigen nu leven wordt verstoord en dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen de vader en de moeder. Het hof zal het verzoek van vader tot instandhouding van het gezamenlijk gezag dan ook afwijzen.

De omgangsregeling

  1. Voor wat betreft het verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en de minderjarigen vast te stellen waarbij hij éénmaal per veertien dagen onbegeleide omgang heeft met hen, overweegt het hof het volgende.
    Het hof is gebleken dat de rechtbank Zutphen, in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen, bij beschikking van 13 januari 2009 en 18 juni 2009 geoordeeld heeft over de tussen de vader en de minderjarigen vastgestelde omgangsregeling. Zodoende heeft de rechtbank Zutphen de materiële behandeling van de omgangsregeling overgenomen van de rechtbank Rotterdam, waardoor het verzoek van de vader achterhaald is. De vader heeft er geen belang meer bij dat het hof zich uitlaat over de in de bestreden beschikking vastgestelde omgangsregeling en het hof zal de vader in dit verzoek dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek aangaande de omgangsregeling;

bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige.

Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Kamminga en Van der Kuijl, bijgestaan door mr. Zandbergen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juli 2009.

Rechters

Van den Wildenberg, Kamminga, Van der Kuijl