Er zijn enige nieuwe ontwikkelingen in het dossier korting van het nabestaandenpensioen bij (groot) leeftijdsverschil tussen partners, sinds de op 8 januari jl. op vrouwenrecht.nl gepubliceerde opinie over dit onderwerp.
Zo meldde de Ombudsman van Omroep Max dat weduwes met een gekort pensioen, die zich als lid van de omroep bij hem melden, een informatiepakket krijgen dat ze kunnen opsturen naar het pensioenfonds. Dat leidt in zeker de helft van de gevallen tot goed resultaat: schrappen van de korting en zelfs ook met terugwerkende kracht tot de uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:3628). Op de website noemt de Ombudsman een aantal fondsen waar hij succes heeft behaald (Unilever, Philips, DSM).
In Jurisprudentie Arbeidsrecht (2024-78) verscheen een noot van Leontine Bijleveld over de op 8 januari 2024 gepubliceerde uitspraak van Rechtbank Gelderland eind december 2023 ECLI:NL:RBGEL:2023:7045. Een en ander borduurt deels voort op de bovengenoemde opinie. De noot is hier, conform SDU-beleid, drie maanden na publicatiedatum 5 april 2024, volledig gepubliceerd in PDF: JAR-05-2024-78
De advocaat in deze zaak heeft hoger beroep aangetekend en heeft in de loop van mei de memorie van grieven genomen.
Het pensioenfonds dat aanleiding was voor de opinie van 8 januari houdt echter vast aan de kortingsregeling voor de weduwe in kwestie. Het bestuur van het fonds vond dat de leeftijdskorting gehandhaafd kan blijven voor bijna de gehele periode van opgebouwd pensioen. Alleen voor de laatste werkzame maanden c.q. pensioenopbouw van de in 2003 overleden echtgenoot was het bestuur van het fonds bereid om de korting ongedaan te maken – vanaf 17 mei 1990 (datum arrest Barber) tot 1 augustus van dat jaar (pensioendatum). Uit een onnavolgbare berekening kwam het bedrag van de spreekwoordelijke paar dubbeltjes over de gehele periode van 2003-2023 en dat bedrag is overgemaakt.
De Commissie van Bezwaar van het pensioenfonds heeft het bezwaar van de weduwe niet gehonoreerd en heeft het bestuursbesluit gebillijkt. De Commissie vond dat de zogenaamde temporele werking van het Barber-arrest ook van toepassing is op (indirecte) onderscheid M/V in pensioenregelingen dat niet werd uitgezonderd in de 4de gelijke behandelingsrichtlijn EG. Ook als over de omvang van het opgebouwde pensioen geen verschil van mening is en als de feitelijke (indirecte) discriminatie na datum Barber-arrest plaatsvindt.
Uit de bezwaarprocedure werd overigens duidelijk dat het pensioenfonds de uitweg die de Hoge Raad in december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3628) bood om de kortingsregeling niet te hoeven afschaffen niet zou hebben kunnen benutten. Dan zou het moeten aantonen dat het kostenbeslag enorm is en de omvang van het fonds, het deelnemerstal e.d. het afschaffen van de kortingsregeling in de weg staat. Het kortingsbedrag was, geïndexeerd en al, over de periode 2003 t/m 2023 minder dan 15.000 euro zo had het fonds berekend op verzoek van de commissie. Een bedrag van zo’n 780 euro (de omvang van de korting in 2023) op jaarbasis kan voor de individuele weduwe net dat verschil maken, terwijl het fonds er vrijwel niets van merkt. Waarom niet eenvoudig afdoen en schikken vraag je je af.
Betrokkenen beraden zich nu over eventuele vervolgstappen. De kwestie kan nu worden voorgelegd aan de Ombudsman Pensioenen. Of er kan gewacht worden tot het Gerechtshof uitspraak heeft gedaan in het hoger beroep tegen de uitspraak van Rechtbank Gelderland (zie hierboven). Een andere mogelijkheid is om de kwestie voor te leggen aan het College voor de Rechten van de Mens.
Dat laatste verdient enige toelichting.
De Commissie van Bezwaar voelde zich in zijn opvatting namelijk gesterkt door twee in een noot genoemde oordelen van de rechtsvoorganger van het College: de Commissie Gelijke Behandeling. (CGB). In beide gevallen oordeelde de CGB dat de kortingsregeling leidde tot verboden onderscheid, zonder te specificeren dat het onderscheid alleen verboden was voor zover dat betrekking had op pensioenopbouw vanaf 17 mei 1990. De Commissie van Bezwaar neemt dat echter wel aan.
Weliswaar komt de datum 17 mei 1990 wel in de volledige oordelen ergens voor, maar dat is in de context van de vraag of de CGB bevoegd is om te oordelen in deze zaak. En dat heeft weer te maken met het feit dat de CGB conform de wetgeving in de jaren 80 niet bevoegd was te oordelen over gelijke behandeling in pensioenkwesties. Dat lag toen nog in het verschiet, in afwachting van de wetgeving die de 4de richtlijn zou implementeren. Terwijl de 4de richtlijn met de drie uitzonderingen (pensioenleeftijd M/V, weduwnaarspensioen en enige actuariële kwesties) net als de Nederlandse wetgeving ter uitvoering van de 4de Richtlijn doorkruist werden door de Barber-uitspraak van het Hof van Justitie EG.
25 april 2024