Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 15 december 1992

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


Poging tot verkrachting. Bewezenverklaring is hier naar de eis van de wet
met redenen omkleed. Niet bewezen is dat het voorgenomen misdrijf niet is
voltooid tengevolge van een van verdachtes wil onafhankelijke
omstandigheid, aangezien deze slechts inhouden dat de verdachte zijn
pogingen heeft gestaakt toen het slachtoffer hem schopte en opmerkte: “
Wat voor zin heeft het mij te verkrachten?”

Volledige tekst

1. De bestreden uitspraak Het Hof heeft in hoger beroep – met vernietiging
van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 10 april
1990 – de verdachte terzake van “poging tot verkrachting” veroordeeld tot
negen maanden gevangenisstraf, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een
proeftijd van twee jaren, met verbeurdverklaring zoals in het arrest
omschreven.

2. Het cassatieberoep Het beroep is ingesteld door de verdachte. Door of
namens deze zijn geen middelen van cassatie voorgesteld.

3. De conclusie van het Openbaar Ministerie De Advocaat-Generaal Meijers
heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en
verwijzing van de zaak naar een ander hof

4. Telastelegging, bezwezenverklaring en bewijsvoering. 4.1. Aan de
verdachte is telastegelegd dat: hij op of omstreeks 7 oktober 1988 te
Huizen ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om door geweld en/of
bedreiging met geweld een vrouw, te weten G, te dwingen met hem,
verdachte, buiten echt vleselijke gemeenschap te hebben, opzettelijk
gewelddadig en/of dreigend die G aan de armen en/of benen en/of met een
touw heeft vastgebonden en/of haar op een matras heeft gesleurd en/of haar
broek naar beneden heeft getrokken en/of heeft getracht zijn geslachtsdeel
in haar vagina te duwen zijnde de verdere uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van de van zijn, verdachtes, wil
onafhankelijke omstandigheid, dat die G kans heeft gezien hem te trappen
en/of los te komen en/of tegen hem heeft gezegd: “Wat voor zin heeft het
om mij te verkrachten!” in elk geval alleen tengevolge van enige van zijn
verdachtes, wil onafhankelijke omstandigheid;

Althans hij op of omstreeks 7 oktober 1988 te Huizen door geweld of
bedreiging met geweld G heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige
handelingen, immers heeft hij toen en daar die G aan de armen en/of benen
en/of nek met een touw vastgebonden en/of haar op een matras gesleurd
en/of haar broek naar beneden getrokken en/of haar geslachtsdeel betast
en/of haar borsten betast.

4.2. Daarvan is bewezen verklaard dat: hij op 7 oktober 1988 te Huizen ter
uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf om door geweld een vrouw, te
weten G, te dwingen met hem, verdachte, buiten echt vleselijke gemeenschap
te hebben, opzettelijk gewelddadig die G aan de armen en benen en nek met
een touw heeft vastgebonden en haar op een matras heeft gesleurd en haar
broek naar beneden heeft getrokken en heeft getracht zijn geslachtsdeel
in haar vagina te duwen, zijnde de verdere uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet voltooid, alleen tengevolge van de van zijn, verdachtes, wil
onafhankelijke omstandigheid dat die G kans heeft gezien hem te trappen
en tegen hem heeft gezegd: “Wat voor zin heeft het om mij te verkrachten?”

4.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen: 1. De
door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring
voor zover luidende – zakelijk weergegeven -: “Ik heb op 7 oktober 1988
een vrouw, genaamd G, aan wie ik mij tevoren als filmproducent had
voorgesteld, meegenomen naar mijn flat in Huizen. Nadat ik tegen haar had
gezegd, dat wij een scene van een bankoverval zouden naspelen, heb ik met
een touw en met haar instemming haar armen op haar rug vastgebonden en ook
haar benen ter hoogte van haar knieen aan elkaar vastgebonden. Ik heb haar
vervolgens naar een matras toe bewogen en haar daarop laten plaatsnemen.
Ik heb daarna de trainingsbroek, die de vrouw toen droeg, naar beneden
getrokken. Ik heb toen ook mijn broek geopend om bij mijn geslachtsdeel
te kunnen. Tijdens het gebeuren heeft de vrouw het een en ander tegen mij
gezegd. Ik heb haar vervolgens met rust gelaten.” 2. Het proces-verbaal,
opgemaakt door de rechter-commissaris belast met de behandeling van
strafzaken in de arrondissementsrechtbank te Amsterdam, voor zover
inhoudende als de op 20 december 1988 tegenover de rechtercommissaris
afgelegde zakelijk weergegeven verklaring van G oud 17 jaar: “Ik ben op
7 oktober 1988 met een man meegereden naar een woning in Huizen. Hij zei
tegen mij dat het de bedoeling was dat er een scene van een bankoverval
zou worden gespeeld. Toen het moment was gekomen, waarop ik voor
slachtoffer moest spelen, zat ik in een kamer op de grond met opgetrokken
knieen tegen een bureau. Ik had die houding op verzoek van die man
aangenomen. Terwijl ik mij in die houding bevond, bond hij eerst een touw
om mij nek en om mijn benen ter hoogte van mijn knieholten. Vervolgens
bond hij mijn armen vast op mijn rug. De man had mij weliswaar gezegd dat
hij mij in het kader van het spel naar het midden van de kamer zou
sleuren, maar ik voelde mij toch niet gerust toen hij mij naar een matras
sleurde. Ik begon mij daarop te verzetten. De man trok mijn
trainingsbroek, die ik van hem had moeten aantrekken voordat de zogenaamde
scene begon, omlaag tot mijn knieen. Hij trok mijn onderbroek
tegelijkertijd mee naar beneden. Terwijl ik voorovergebogen op mijn knieen
zat en terwijl de man zich achter mij bevond, voelde ik dat hij zijn blote
geslachtsdeel tegen mijn blote vagina bracht. Ik voelde dat hij op een
nogal ruwe manier naar binnen probeerde te komen. Ik verzette mij tegen
die man door hem een schop in achterwaartse richting te geven. De man zei
tegen mij dat mijn verzet geen zin had. Ik reageerde hierop met te zeggen
“wat voor zin heeft het om mij te verkrachten?” Hierna staakte de man zijn
pogingen om zijn gelachtsdeel in mijn geslachtsdeel te brengen.”

5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak 5.1. Uit de gebezigde
bewijsmiddelen kan niet volgen dat de verdere uitvoering van het
voorgenomen misdrijf zoals bewezenverklaard, niet is voltooid tengevolge
van een van verdachtes wil onafhankelijke omstandigheid, aangezien deze
te dien aandien slechts inhouden dat de verdachte zijn pogingen heeft
gestaakt toen het slachtoffer – dat zich tevoren had verzet door de
verdachte in achterwaartse richting een schop te geven – op de opmerking
van de verdachte dat verzet geen zin had, heeft geantwoord: “wat voor zin
heeft het om mij te verkrachten?” 5.2. De bewezenverklaring is mitsdien
niet naar de eis der wet met redenen omkleed.

6. Slotsom Uit het vorenoverwogene volgt dat de bestreden uitspraak niet
in stand kan blijven en verwijzing moet volgen.

7. Beslissing De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest en verwijst de
zaak naar het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage ten einde op het bestaande
hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

Rechters

mrs. Haak, Mout, Keijzer, Bleichrodt, Van Erp, Taalman,Kip-Nieuwenkamp