Instantie: Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 18 mei 1994

Instantie

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Verdachte wordt veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf en TBS voor
verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Verder wijst de
rechtbank de vordering van de benadeelde partij toe voor een bedrag van
ƒ 16.235,- waarvan ƒ 1235,- terzake van materiele schade en ƒ 15.000,-
als voorschot voor immateriele schade, op grond van een verzoek om
splitsing van de vordering in een door de strafrechter toewijsbaar
voorschot en het overige bij de burgerlijke rechter aan te brengen
deel. De toegewezen materiele schadevergoeding betreft de door het
slachtoffer op de bewuste avond gedragen kleding, waarvan de rechtbank
het begrijpelijk acht dat het slachtoffer deze niet meer terugwil. Ten
aanzien van de immateriele schade acht de rechtbank het aannemelijk dat
deze minstens ƒ 15.000,- zal bedragen, zodat dit bedrag ook wordt
toegewezen als voorschot.

Volledige tekst

De beslissing. De rechtbank:

Verklaart het tenlastegelegde onder 1 en 2 bewezen, zoals hiervoor
omschreven.

Verstaat, dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de misdrijven:

Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde: Verkrachting.

Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde: Opzettelijk iemand
wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.

Verklaart verdachte deswege strafbaar.

Veroordeelt verdachte te dier zake tot:

een gevangenisstraf voor de tijd van drie jaren.

Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van
deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht,
in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de hem
opgelegde gevangenisstraf.

Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld, met bevel dat
de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.

Verklaart niet bewezen, hetgeen verdachte onder 1 en 2 meer of anders
is tenlastegelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem
daarvan vrij.

Beslissing op de vordering van de benadeelde partij: Wijst de vordering
van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en
veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij
van een bedrag van ƒ 1235,- terzake materiele schade (de kleding) en
een bedrag van ƒ 15.000,- als voorschot terzake immateriele schade, in
totaal derhalve ƒ 16235,- (zestienduizendtweehonderdvijfendertig
gulden), met veroordeling tevens van verdachte in de kosten door de
benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de
tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot
op nihil.

Wijst de vordering van de benadeelde partij af voor wat betreft de
gevraagde vergoeding voor kosten rechtsbijstand.

bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering
niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van haar vordering slechts bij
de burgerlijk rechter kan aanbrengen.

Motivering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij:

Naar het oordeel van de rechtbank is het deel van de vordering van de
benadeelde partij terzake de materiele schade ten aanzien van de posten
schoolgeld ad ƒ 1365,- en schoolgeld voor boeken en dergelijke ad ƒ
400,- en de post verhuiskosten ad ƒ 15.000,- niet van zo eenvoudige
aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding.

De rechtbank heeft overwogen dat ten aanzien van de posten schoolgeld
ad in totaal ƒ 1765,- nog moet blijken of de benadeelde partij dit
schooljaar moet overdoen en dat de kosten voor verhuizing nog door de
benadeelde partij gemaakt moeten worden en derhalve thans ook nog niet
vaststaan; Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde
partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij die
vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts gebleken dat het overige
deel van de vordering van de benadeelde partij, voorzover die hierna
zal worden toegewezen, van eenvoudige aard is zodat deze zich leent
voor behandeling in deze strafzaak.

Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking: dat begrijpelijk is dat de
benadeelde partij de kleding, die zij droeg op de bewuste avond, niet
meer terugwil. Hierdoor lijdt de benadeelde partij een -wat de hoogte
betreft niet betwiste – schade ad ƒ 1235,-, welke gelet op de aard van
verdachtes aansprakelijkheid, als gevolg van de gebeurtenis aan
verdachte kan worden toegerekend; dat de benadeelde partij een
aanmerkelijk immateriele schade heeft geleden, gezien de wijze waarop
en de omstandigheden waaronder zij het slachtoffer is geworden van
verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De vaststelling van
de precieze omvang van deze schade acht de rechtbank echter niet van
zodanige eenvoudige aard, dat zij dit kan doen in het kader van een
strafvervolging tegen verdachte. Niettemin acht de rechtbank
aannemelijk dat de immateriele schade tenminste ƒ 15.000,- bedraagt en
zij zal dit bedrag dan ook toewijzen, terwijl de benadeelde partij
desgewenst het meerdere van haar vordering bij de burgerlijke rechter
kan aanbrengen. Dit is in overeenstemming met het – subsidiair gedane –
verzoek van de raadsvrouwe van de benadeelde partij om de vordering te
splitsen in een thans door de strafrechter toewijsbaar voorschot en het
overige bij de burgerlijke rechter aan te brengen deel. In totaal zal
de rechtbank toewijzen een bedrag van ƒ 16.235,-.

De rechtbank wijst de gevraagde vergoeding voor kosten rechtsbijstand
af, omdat de benadeelde partij in aanmerking kwam voor een toegevoegde
raadsman/raadsvrouwe, en de benadeelde partij en haar raadsvrouwe
verzuimd hebben om deze toevoeging aan te vragen.

De rechtbank wijst het verzoek van de benadeelde partij om
schadevergoeding als maatregel ex artikel 36 f van het Wetboek van
Strafrecht aan verdachte op te leggen af, omdat deze maatregel in
verband met de gerede kans dat dan vervangende hechtenis moet worden
toegepast, die dan in conflict komt met de op te leggen maatregel van
terbeschikkingstelling en verpleging als na te melden.

Toepasselijke wetsartikelen.

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond, behalve op voormelde
artikel, op de artikelen: 10, 27, 37a, 37b en 57 van het Wetboek van
Strafrecht.

Rechters

Mrs Gelderman, Dijkshoorn, Claasens