Instantie: Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillenen Aruba, 28 juni 1994

Instantie

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillenen Aruba

Samenvatting


Door de huidige stand van de technologie kan vaderschap zeer
nauwgezet vastgesteld worden. Om deze reden vervalt de rechtvaardiging
voor het maken van onderscheid tussen enerzijds alimentatievorderingen
ten behoeve van onwettige, niet-erkende kinderen -onderworpen aan een
verjaring van vijf jaar- en anderzijds alimentatievorderingen ten
behoeve van andere categorieen kinderen, waarvoor een dergelijke
verjaring niet geldt. Zonder deze rechtvaardiging moet art. 479 lid 2
strijdig geacht worden met art. 26 BuPo- verdrag.

Volledige tekst

Het procesverloop

Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de
procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het
Gerecht in Eerste Aanleg, wordt verwezen naar voormelde beschikkingen,
die in fotokopie aan deze beschikking zijn gehecht en waarvan de
inhoud als hier ingelast geldt.

P is in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking door indiening
van een beroepschrift, waarbij hij het Hof verzoekt de bestreden
beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de Voogdijraad
niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek dan wel zijn verzoek af
te wijzen.

De Voogdijraad heeft een verweerschrift ingediend, waarin hij het
beroep heeft bestreden en het Hof heeft verzocht de beslissingen van
de eerst rechter te bevestigen.

Bij vervolgens gehouden behandeling van de zaak in Raadkamer, hebben
partijen hun respectieve standpunten nader toegelicht en hebben zij
daarbij volhard. Zijdens P zijn pleitnotities overgelegd.

Tenslotte is partijen aangezegd dat het Hof in deze beschikking zal
geven.

De uitspraak daarvan is bepaald op heden.

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

P is tijdig en op juiste wijze in beroep gekomen, zodat hij daarin kan
worden ontvangen.

De gronden van het hoger beroep

P legt aan zijn beroep ten grondslag dat de eerste rechter ten
onrecht: a. heeft aangenomen dat P de biologische vader is van het
litigieuze kind; b. zijn beroep op de in artikel 479, lid 2, BWNA
geregelde verjaring heeft verworpen; c. zijn beroep op de exceptio
plurium concubentium niet heeft gehonoreerd.

Beoordeling

1. In deze zaak heeft een bloed(groepen)onderzoek plaats gehad ter
bepaling van de vaderschapwaarschijnlijkheid van P. De statistische
evaluatie van de uitkomsten van het bloedonderzoek leidt tot een
vaderschapswaarschijnlijkheid van meer dan 99,999%, hetgeen inhoudt
dat de kans dat P de werkelijke vader is van het litigieuze kind meer
dan 99,999% bedraagt, tegen een kans van minder dan 0,001% dat het
litigieuze kind een andere man als vader heeft. De verbale
interpretatie van een en ander is dat P met een aan zekerheid
grenzende waarschijnlijkheid de vader is van het litigieuze kind. Op
grond van het voorgaande, en mede op grond van hetgeen in
rechtsoverweging 3 wordt overwogen, komt ook het Hof tot de conclusie
dat P heeft te gelden als de biologische vader van de minderjarige G.

2. Het Hof is van oordeel dat de eerste Rechter het beroep van P op
verjaring ex artikel 479, lid 2 BWNA op juiste gronden heeft
verworpen. Ook het Hof is van oordeel dat genoemde bepaling voor de
categorie onwettige, niet erkende kinderen, vergeleken met overige
categorieen kinderen, een niet meer te rechtvaardigen ongelijkheid
oplevert en om die reden buiten toepassing moet blijven.

3. De moeder van de minderjarige heeft steeds nadrukkelijk ontkend dat
zij in het conceptietijdvak met andere mannen dan met P gemeenschap
heeft gehad. P heeft zijn stellingen dienaangaande niet nader
uitgewerkt en daar geen specifiek bewijs van aangeboden. Derhalve
verwerpt ook het Hof P’s beroep op de exceptio plurium concubentium.

4. Hetgeen P in dit hoger beroep aanvoert kan niet leiden tot
vernietiging van de aangevallen beschikkingen. Waar voorts P geen
bezwaar heeft aangevoerd tegen de hoogte van het alimentatiebedrag en
die hoogte het Hof juist voorkomt, zullen de beroepen beschikkingen
worden bevestigd.

Beslissing

Het Hof:

Bevestigt de beschikkingen waarvan beroep.

Rechters

Mr. de Lannoy, President, mrs. Loth en Mezas, leden