Instantie: Rechtbank Roermond, 9 maart 1995

Instantie

Rechtbank Roermond

Samenvatting


Partijen zijn 6 jaar getrouwd geweest en hebben twee kinderen van 3 en 6
jaar oud. Man betwijfelt de behoefte van de vrouw aan alimentatie tot het
bedrag dat hij volgens de draagkrachtberekening kan betalen. De rechtbank
merkt daarover op dat de behoefte van de vrouw, die geen eigen inkomen
heeft, zich niet beperkt tot het bestaansminimum. Medebepalend voor de
behoeftevaststelling is de welstand waarin partijen leefden gedurende het
huwelijk. In dat licht en nu de man voldoende draagkracht heeft komt de
rechtbank genoemd bedrag redelijk voor. Alimentatie wordt ƒ 1994,=.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure:

Bij exploit d.d. 11 november 1994 is het verzoekschrift aan B betekend.

A heeft verzocht (kort samengevat): -echtscheiding althans scheiding van
tafel en bed; -benoeming van A tot voogdes en B tot toeziend voogd over
de minderjarige kinderen van de echtgenoten; -bepaling van een bijdrage
in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van
de echtgenoten van ƒ 250,= per maand per kind; -betaling van een uitkering
voor levensonderhoud van ƒ 3.305,= per maand, met dien verstande dat dit
bedrag verminderd kan worden tot ƒ 2.484,= per maand voor iedere maand dat
B hypothecaire last op de nog onverkochte woning ad ƒ 1.144,77
daadwerkelijk betaalt; -verdeling van de gemeenschappelijke goederen; -het
voortgezet gebruik van de echtelijke woning met wat daarbij hoort;

B heeft op 16 december 1994 een verweerschrift bij de rechtbank ingediend
en verzocht de bijdrage in het levensonderhoud van A te bepalen op een
bedrag van niet meer dan ƒ 696,=. Zodra de echtelijke woning is verkocht
zal, bij overigens gelijk blijvende omstandigheden, een bedrag van ƒ
1.962,01 kunnen worden betaald. Voor het overige heeft B zich gerefereerd
aan het oordeel van de rechtbank.

Blijkens zijn verklaring heeft de griffier op 22 december 1994 een
afschrift van het verweerschrift aan A gezonden. Bij brief d.d. 10 januari
1995 heeft mr. M Tijssen hierop gereageerd.

Op 30 januari 1995 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. De
griffier heeft van de inhoud daarvan aantekening gehouden. Bij deze
behandeling zijn verschenen: -A bijgestaan door een advocaat; -de advocaat
van B.

Tijdens de mondelinge behandeling hebben de echtgenoten overeenstemming
bereikt over de omgang. B heeft in de loop van de procedure een aantal
produkties overgelegd.

Vaststellingen en overwegingen:

Uit de overgelegde bescheiden blijkt hetgeen bij verzoekschrift is gesteld
over: het huwelijk van de echtgenoten; de thans nog minderjarige kinderen;
de Nederlandse nationaliteit van de echtgenoten.

B heeft de door A gestelde duurzame ontwrichting niet weersproken en zich
aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd, zodat het verzoek tot
echtscheiding voor toewijzing vatbaar is. Dit geldt eveneens ten aanzien
van de nevenverzoeken tot -benoeming van A voogdes en van B tot toeziend
voogd; -bepaling van een kinderbijdrage van ƒ 250,= per kind per maand;
-verdeling van de gemeenschappelijke goederen;

Het verzoek van B tot voortgezet gebruik van de echtelijke woning
gedurende zes maanden na inschrijving van deze beschikking in de registers
van de burgerlijke stand zal de rechtbank afwijzen, nu de vrouw ter
zitting heeft verklaard per 1 februari 1995 te zullen verhuizen naar de
.

De echtgenoten zijn het erover eens geworden dat de omgang in goed
onderling overleg dient plaats te vinden. De rechtbank acht zulks in het
belang van de minderjarigen en zal dit in de beslissing vastleggen.

Met betrekking tot het verzoek tot bepaling van een uitkering tot
levensonderhoud van A overweegt de rechtbank het volgende.

B heeft ter zitting verklaard er mee te kunnen instemmen dat voor de
beoordeling van de financiele situatie hij internationaal
vrachtwagenchauffeur is, uitgegaan wordt van zijn gemiddelde inkomen.

Dit bedraagt blijkens de overgelegde salarisspecificaties van 1994 circa
ƒ 5.197,= bruto per 4 weken inclusief de overuren en te vermeerderen met
de vakantietoeslag, doch exclusief de onkostenvergoeding.

Na aftrek van verschuldigde belastingen en premies en na verrekening van
de fiscale effecten van onder meer de hypotheekrente en de rente voor de
persoonlijke lening, welke B ter zitting verklaard heeft beide voor zijn
rekening te zullen nemen, alsmede de buitengewone lastenaftrek voor de
kinderen, resteert een besteedbaar inkomen van ƒ 4.294,= per maand.

Zolang de echtelijke woning nog niet is verkocht en B de daarop rustende
lasten voor zijn rekening neemt kan voor de berekening van de draagkracht
rekening worden gehouden met de totale hypotheeklast ad ƒ 1.144,= alsmede
de aflossing op de persoonlijke lening ad ƒ 500,=. Op dit moment heeft B
geen huurlasten. Daar hij ter zitting heeft verklaard te zullen gaan
bijdragen in de huurlasten van zijn vriendin, bij wie hij thans verblijft,
zal de rechtbank ter bestrijding van de noodzakelijke, in het algemeen
geldende kosten voor levensonderhoud vrijlaten de ABW-norm voor een
alleenstaande, inclusief de woonkostencomponent. Daarop zal een correctie
van ƒ 200,= per maand worden toegepast terzake van besparingen die B heeft
omdat hij als vrachtwagenchauffeur vijf dagen in de week van huis is en
voor maaltijden en/of overnachtingen van zijn werkgever een -naar hij zelf
stelt- kostendekkende vergoeding ontvangt.

Voor het overige is niet gesteld of gebleken dat er aan de zijde van B
kosten zijn waarmee thans rekening dient te worden gehouden.

Op grond van het voorgaande en rekening houdende met alle fiscale aspecten
met B zolang de echtelijke woning niet is verkocht en hij daarop rustende
lasten voor zijn rekening neemt, in staat worden geacht, een uitkering tot
levensonderhoud te betalen aan A ten bedrage van ƒ 678,= per maand. Na
verkoop van de echtelijke woning en aflossing van de schuld en bij
overigens gelijkblijvende omstandigheden is B naar het oordeel van de
rechtbank in staat een uitkering tot levensonderhoud te betalen van ƒ
1.994,=.

B betwijfelt weliswaar de behoefte van A aan laatstgenoemde bedrag,
opgemerkt wordt echter dat de behoefte van de vrouw, die geen eigen
inkomen heeft, zich niet beperkt tot het bestaansminimum. Medebepalend
voor de behoeftevaststelling is de welstand waarin partijen leefden
gedurende het huwelijk. In dat licht en nu B voldoende draagkracht heeft
komt de rechtbank genoemd bedrag van ƒ 1.994,= redelijk voor en zal
dienovereenkomstig worden beslist.

De hierna te treffen voorzieningen moeten het meest in het belang van de
minderjarigen worden geacht.

Beslissing:

De rechtbank:

spreekt uit de echtscheiding tussen de echtgenoten, gehuwd op , benoemt
over de twee thans nog minderjarige kinderen van de echtgenoten: 1.
geboren te op 2. geboren te op tot voogdes: de moeder:
en tot toeziend voogd de vader: . beveelt de
afgifte van de voornoemde kinderen aan de met de voogdij belaste ouder;

bepaalt dat de vader, ten behoeve van de verzorging en opvoeding van ieder
der minderjarigen, te beginnen met de dag dat deze beschikking zal zijn
ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij
vooruitbetaling aan de ouder die het gezag over de minderjarigen
uitoefent, heeft te betalen een bedrag van ƒ 250,= (tweehonderdvijftig
gulden) per maand per kind, telkens vermeerderd met het bedrag van iedere
uitkering die krachtens geldende wetten of regelingen ten behoeve van die
minderjarigen kan of worden verleend;

verstaat dat de omgang tussen de niet met de dagelijkse zorg belaste ouder
en de minderjarigen in goed overleg zal plaatsvinden;

bepaalt dat B met ingang van de dag, waarop de beschikking tot
echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke
stand aan A voor levensonderhoud heeft te betalen de somma van ƒ 678,=
(zeshonderd achtenzeventig gulden) per maand bij vooruitbetaling te
voldoen;

verstaat dat B de hypothecaire lasten ad ƒ 1.144,= per maand en de rente
en aflossing, op de persoonlijke lening ad ƒ 500,= per maand voor zijn
rekening neemt;

bepaalt dat B, zodra de echtelijke woning is verkocht en voormelde
leningen zijn afgelost, aan aan A voor levensonderhoud heeft te betalen
de somma van ƒ 1.994,= (eenduizend negenhonderd vierennegentig gulden) per
maand, bij vooruitbetaling te voldoen;

beveelt de echtgenoten over te gaan tot verdeling van de goederen tussen
de echtgenoten gemeen; benoemt, tenzij de echtgenoten binnen acht dagen
na de inschrijving dezer echtscheiding in de registers van de burgerlijke
stand anders overeengekomen, notaris mr. W.H.M Verhallen ter standplaats
Weert, of diens waarnemer of opvolger om op de door deze te bepalen tijd
en plaats en onder zijn leiding de verdeling te bewerkstelligen;

benoemt, voor het geval een echtgenoot weigert of nalatig blijft aan de
verdeling mede te werken tot onzijdig persoon volgens de wet voor A. mr.
E.J.M. Stals, advocaat en procureur te Weert, voor B. mr. A.J.M. Mertens,
advocaat en procureur te Weert;

wijst af het meer of anders verzochte;

verklaart de beslissing over de gezagsvoorziening en de kinderbijdrage,
alsmede die tot toekenning van een uitkering tot levensonderhoud voor A
uitvoerbaar bij voorraad;

Rechters

mr. E.J.M. Boogaard-Derix