Instantie: Commissie gelijke behandeling, 22 januari 1998

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Een vrouw werkt in deeltijd bij een bedrijf en is lid van de medezeggenschapsraad.
Voor medezeggenschapsuren die de individuele werktijd overschrijden, krijgt
zij een kaal uurloon uitbetaald. Voltijdse ondernemingsraadleden ontvangen
voor deze medezeggenschapswerkzaamheden het volledige uurloon, inclusief
een aantal secundaire arbeidsvoorwaarden. Tevens worden de betreffende
medezeggenschapsuren voor deeltijdwerkers in geval van ziekte niet meegeteld
voor de bepaling van de inkomensvervangende uitkering.
De Commissie stelt vast dat medezeggenschapstaken werkzaamheden zijn die
voortvloeien uit de arbeidsverhouding. Er is sprake van een benadeling
van deeltijdwerkers indien zij bij overschrijding van de individuele arbeidsduur
een lagere vergoeding ontvangen dan voltijdwerkers. Ditzelfde geldt ten
aanzien van de opbouw van de inkomensvervangende uitkering bij ziekte.
De Commissie concludeert dat in dit geval van benadeling van deeltijders
sprake is zonder dat daar een objectieve rechtvaardiging voor is. Strijd
met de wet.

Volledige tekst


Uit deze gegevens blijkt dat per 1 januari 1996 bij de moedermaatschappij
van de wederpartij (dus inclusief de wederpartij) 22,6% van de mannen in
deeltijd werkte (14570:64544) en 75,6% van de vrouwen (17672:23366). Op
1 januari 1997 bedroegen deze percentages respectievelijk 23,7% (18619:24530)
en 75,9% (15456:65350). Dat betekent dat per 1 januari 1996 binnen het
bedrijf vrouwelijke deeltijdwerkers (75,6:22,6) 3,35 keer zo vaak getroffen
worden door de regeling. Op 1 januari 1997 werden vrouwelijke deeltijdwerkers
(75,9:23,7) 3,2 keer zo vaak getroffen.
Op 23 februari 1995 waren er bij de moedermaatschappij (dus inclusief de
wederpartij) 8,9% van de mannelijke medezeggenschapsleden in deeltijd werkzaam
(78:874) en 27,5% van de vrouwelijke medezeggenschapsleden in deeltijd
werkzaam (39:142). Van de medezeggenschapsleden die in deeltijd werkzaam
zijn, worden vrouwen (27,5:8,9) 3,11 keer zo vaak getroffen.

Voor wat betreft het onderdeel waar verzoekster werkzaam is, blijkt dat
op 1 januari 1996 57,4% van de mannen in deeltijd werkte (108:188) en 98,2%
van de vrouwen (266:271). Dit leidt tot de conclusie dat vrouwelijke deeltijdwerkers
(98,2:57,4) 1,71 keer zo vaak worden getroffen. Van de onderdeelscommissie
van het EKP waren op diezelfde datum 4 mannen en 5 vrouwen lid. Alle mannen
werkten voltijds en alle vrouwen in deeltijd. Twee leden van de OC van
het EKP hebben zitting in de OR van de business unit waar het expeditieknooppunt
onder valt. Eén van hen heeft tevens zitting in de groepsondernemingsraad
van de wederpartij. Beide leden werken in deeltijd. Het voorgaande leidt
tot de conclusie dat van alle medezeggenschapsleden bij het EKP Haarlem
alleen de vrouwen getroffen worden.

Uit voorgaande cijfers blijkt dat vrouwen in overwegende mate werden getroffen
en derhalve dat gedurende de periode van 16 oktober 1995 tot 1 november
1996 eveneens sprake is geweest van indirect onderscheid op grond van geslacht.

4.14. Op grond van artikel 7A:1637ij, vijfde lid BW (oud) geldt het verbod
op indirect onderscheid niet, indien dit onderscheid objectief gerechtvaardigd
is. De Commissie toetst bij de beoordeling van de vraag of sprake is van
een objectieve rechtvaardigingsgrond, analoog aan de hierboven in de jurisprudentie
van het HvJEG ontwikkelde criteria. Aangezien daarbij dezelfde overwegingen
een rol spelen als hierboven onder 4.10. zijn weergegeven, oordeelt de
Commissie dat ook het indirecte onderscheid op grond van geslacht niet
objectief gerechtvaardigd kan worden geacht.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIECGB

5.1. De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (….) te
Den Haag jegens mevrouw (….):
– sedert 1 november 1996 onderscheid op grond van arbeidsduur als bedoeld
in artikel 7:648 Burgerlijk Wetboek maakt bij de toekenning van een kale
uurloonvergoeding vanwege medezeggenschapswerkzaamheden alsmede sedert
1 maart 1997 onderscheid op grond van arbeidsduur maakt door bij de betaling
ziekengeld de uren met betrekking tot medezeggenschapswerkzaamheden buiten
beschouwing te laten, welk onderscheid niet gerechtvaardigd kan worden
geacht,
– van 16 oktober 1995 tot 1 november 1996 indirect onderscheid op grond
van geslacht maakte als bedoeld in artikel 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek
(oud) bij de toekenning van een kale uurloonvergoeding vanwege medezeggenschapswerkzaamheden,
welk onderscheid niet gerechtvaardigd kan worden geacht.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. J.R. Dierx (lidKamer), dhr. P.M. van der Sluis (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp (secretarisKamer)