Instantie: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 7 juli 1999

Instantie

Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


In geding is het gezag over de kinderen van vier en een jaar. De man zal zich
in de Verenigde Staten vestigen, de vrouw blijft in Nederland met de
kinderen. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw het gezag aan haar
alleen te doen toekomen, toegewezen op grond van de geografische afstand en
het feit dat deze gezien de jeugdige leeftijd van de kinderen onvoldoende met
moderne communicatiemiddelen kan worden overbrugd. Het hof vernietigt de
uitspraak van de rechtbank en handhaaft het gezamenlijk gezag. De fysieke
afstand tussen man enerzijds en vrouw en kinderen anderzijds, hoeft geen
belemmering te vormen voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Gebleken
is dat communicatie tussen man en vrouw goed mogelijk is. De man zal om de
twee maanden Nederland bezoeken. Bovendien accepteert de man dat beslissingen
omtrent de kinderen in het algemeen door de vrouw zullen worden genomen, dan
wel dat haar mening daarbij doorslaggevend is.

Volledige tekst

1. HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar voormelde beschikking, welke aan partijen bekend is.

2. HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie d.d. 7 december 1998, heeft de
man het hof verzocht de beschikking waarvan beroep te vernietigen, voorzover
het betreft de beslissing ten aanzien van de gezagsvoorziening over de
minderjarige kinderen, de vastgestelde
omgangsregeling, de kinderalimentatie en de partneralimentatie en opnieuw
rechtdoende;
– het gezamenlijk ouderlijk gezag over der partijen minderjarige kinderen
gestand te doen conform art 1: 251 lid 2 BW;
– te bepalen dat de man en der partijen minderjarige kinderen gerechtigd zijn
tot omgang met elkaar, minimaal 6 x per jaar gedurende één volle week,
althans een zodanige omgangsregeling vast te stellen als het hof in goede
justitie zou vernemen te behoren;
– de vrouw te veroordelen mee te werken aan het hebben van telefonisch
contact tussen de man en der partijen oudste kind, iedere dinsdagavond 19.00
uur, althans een zodanig tijdstip en/of dag als het hof in goede justitie zou
vernemen te behoren;
– te bepalen dat de te leveren bijdrage in de kosten van verzorging en
opvoeding van der partijen minderjarige kinderen op ƒ 250 per maand per kind
en de te leveren bijdrage door de man in de kosten van levensonderhoud van de
vrouw op nihil wordt gesteld, althans de kinderalimentatie en de alimentatie
voor de vrouw op een zodanig bedrag vast te stellen, als het gerechtshof in
goede justitie zou vermenen te behoren.

2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie d.d. 6 mei 1999, heeft de
vrouw het verzoek van de man bestreden.

2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgehad op 19 mei 1999. Bij die
gelegenheid zijn gehoord partijen en hun advocaten.

2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:

– de producties, overlegd bij het verzoekschrift en het verweerschrift;
– het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 18 september
1998;
– het faxbericht van de advocaat van de man van 4 mei 1999, met als bijlage
de beschikking van de rechtbank Breda betreffende wijziging voorlopige
voorzieningen d.d. 4 mei 1999;
– de brief van de procureur van de man d.d. 5 mei 1999, met bijlagen;
– de brief van de advocaat van de vrouw van 7 mei 1999, met bijlagen.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 mei 1999. Gehoord zijn
de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten.

3. DE GRONDEN VAN HET HOGER BEROEP

De grieven van de man hebben betrekking op;
1. de toekenning van het gezag over de minderjarige kinderen van partijen aan
de vrouw alleen;
2. de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling;
3. het oordeel van de rechtbank dat de man de mogelijkheid van inkomsten
bewust heeft prijsgegeven en voorts dat, nu de man nagelaten heeft een
voorziening te treffen ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw en de
kinderen, de gevolgen van de keuze
van de man om in Amerika te verblijven, geheel voor zijn rekening komen en
het oordeel van de rechtbank dat uitgegaan dient te worden van het inkomen
dat de man genereerde tijdens zijn dienstverband in Nederland, zijnde ƒ
110,000 bruto per jaar.

4. DE BEOORDELING

4.1. Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn geboren:
– L., geboren te (…) op (…) 1995;
– R., geboren te (…) op (…) 1998.

Bij beschikking van de rechtbank te Breda van 8 oktober 1998 is de
echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven
in de registers van de burgerlijke stand op 7 januari 1999.
Bij deze beschikking is het gezag over voornoemde minderjarige kinderen aan
de vrouw alleen toegekend.
Bij de echtscheidingbeschikking is een omgangsregeling vastgesteld in die zin
dat de man en de minderjarige kinderen omgang hebben met elkaar, vier maal
per jaar tijdens de periodieke verblijven van de man in Nederland, iedere
keer gedurende twee maal twee dagen met L. en tot partijen een ruimere omgang
zijn overeengekomen gedurende tweemaal een dag met R., dag en tijdstip nader
in onderling overleg te regelen.

4.2. Als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van genoemde
minderjarigen is een bedrag van ƒ 350 per maand per kind vastgesteld,
maandelijks door de man bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
Verder is bepaald dat de man dat de man vanaf de dag dat de
echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke
stand bij vooruitbetaling zal voldoen een bedrag van ƒ 2.500 per maand aan de
vrouw voor levensonderhoud.

Gezag

4.3. De man is voornemens zich in de Verenigde Staten te vestigen, terwijl de
kinderen bij de vrouw verblijven, die de dagelijkse opvoeding en verzorging
van de kinderen op zich heeft genomen.
De rechtbank heeft op grond van deze geografische afstand enerzijds en het
feit dat de afstand vanwege de zeer jeugdige leeftijd van de kinderen
onvoldoende kan worden opgevangen met moderne communicatiemiddelen
anderzijds, geoordeeld dat de uitoefening van het gezamenlijk gezag op
praktische problemen zal stuiten en het verzoek van de vrouw dat het gezag
alleen aan haar toekomt toegewezen.

4.4. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de lijfelijke
afstand tussen enerzijds de man en anderzijds de vrouw en de kinderen geen
belemmering hoeft te vormen voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag.

4.5. Bij de mondelinge behandeling ter terechtzitting is gebleken dat
communicatie tussen de man en vrouw aangaande de kinderen goed mogelijk is.
Wanneer de man zich in de Verenigde Staten zal hebben gevestigd, zal hij om
de twee maanden Nederland bezoeken, zodat een frequent contact onderhouden
zal blijven. Verder heeft de man aangegeven te accepteren dat de vrouw de
kinderen verzorgt en opvoedt en dat dagelijkse zaken omtrent de kinderen door
de vrouw beslist zullen worden.
De man wenst betrokken te blijven bij belangrijke beslissingen aangaande de
kinderen, maar geeft te kennen dat de mening van de vrouw hierbij
doorslaggevend is.

4.6. Het vorenstaande in aanmerking nemend is het hof van oordeel dat er geen
redenen aanwezig zijn om de gezamenlijke gezagsuitoefening niet te handhaven.
Grief 1 van de man slaagt derhalve.

Omgang

4.7. De rechtbank heeft bij beschikking van 8 oktober 1998 bepaald dat de man
omgang kan hebben vier maal per jaar tijdens zijn periodieke verblijven in
Nederland, iedere keer gedurende twee maal twee dagen met L. en totdat
partijen een ruimere omgang zijn overeengekomen gedurende tweemaal een dag
met R., dag en tijdstip nader in onderling overleg door partijen te regelen.
De rechtbank heeft bij deze beslissing, rekening houdende met de leeftijden
van de kinderen, voor L. een andere omgangsregeling vastgesteld dan voor R.

4.8. Ter terechtzitting is het hof gebleken dat, nu de man nog in Nederland
verblijft, er eenmaal per drie weken omgang plaatsvindt met de kinderen, twee
dagen met L. en één dag met R.

4.9. Het hof is van oordeel dat de situatie. voor de kinderen rustiger zal
zijn indien de omgang met beide kinderen gelijktijdig en met dezelfde
tijdsduur zal plaatsvinden. De leeftijd van R. vormt geen beletsel meer.
Partijen waren het ter zitting daarover eens.
Het hof acht het in het belang van beide kinderen een omgangsregeling vast te
stellen van twee dagen per drie weken met beide kinderen zolang de man zich
nog in Nederland bevindt.

4.10. Wanneer de man zich in de Verenigde Staten heeft gevestigd kan de man,
binnen de tweemaandelijkse periode waarin hij zich in Nederland bevindt,
omgang hebben met beide kinderen gedurende twee maal twee dagen.
Het hof overweegt hierbij dat het voor de kinderen, gezien hun leeftijd, te
belastend is om gedurende het bezoek van de man in Nederland, de omgang
gedurende een gehele week, zoals door de man verzocht te laten plaatsvinden.
Wel ligt het op de weg van beide ouders de omgang, zodra beide kinderen
hieraan toe zijn, uit te breiden.

4.11. Verder is de man gerechtigd telefonisch contact met zijn kinderen te
onderhouden. De vrouw heeft verklaard haar medewerking hieraan te verlenen.
Partijen zijn het erover eens dat de man zal bellen, op dinsdagmiddag
omstreeks 16.30 uur Nederlandse tijd.

alimentatie

behoefte:

4.12. De behoefte van L. en R. aan de vastgestelde bijdrage is in hoger
beroep niet in geschil.
De behoefte van de vrouw aan de vastgestelde bijdrage is wel in geschil.

4.13. De man heeft aangevoerd dat de vrouw gediplomeerd pedicure is en in het
verleden haar beroep heeft uitgeoefend. De man stelt dat de vrouw
gedeeltelijk in haar eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien.

4.14. De vrouw heeft hiertegen ingebracht dat het thans moeilijk is de
verzorging van twee kleine kinderen te combineren met de uitoefening van haar
beroep, maar dat zij voornemens is om, zodra de omstandigheden zich daarvoor
lenen, haar werkzaamheden te hervatten.

4.15. Het hof is van oordeel dat thans niet van de vrouw verwacht kan worden
dat zij haar beroep op zeer korte termijn gaat uitoefenen om aldus in de
kosten van haar levensonderhoud te voorzien. Wel wordt er van uitgegaan dat
de vrouw dit op de langere termijn zal gaan doen. Op dit moment heeft de
vrouw dus behoefte aan een door de man te betalen bijdrage in haar
levensonderhoud.

draagkracht:

4.16. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde
bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te betalen.

4.17. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit
van de navolgende gegevens. Voor zover die gegevens door de vrouw of de man
zijn betwist zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende
onderdeel.

a. inkomen van de man.

1. De man is met ingang van 1 juli 1997 een arbeidsovereenkomst voor bepaalde
tijd aangegaan met Cablon Medical. Bij het naderen van het einde van het
jaarcontract werd aan de man te kennen gegeven dat de arbeidsovereenkomst
niet zou worden voortgezet. De arbeidsovereenkomst is per 30 juni 1998
beëindigd.
Thans ontvangt de man een werkloosheidsuitkering.

2. De vrouw stelt dat het dienstverband door Cablon Medical niet verlengd is
in verband met omstandigheden die aan de man zelf zijn te wijten.
Verder heeft de vrouw betoogd dat de man voldoende gelegenheid heeft om een
andere dienstbetrekking met een soortgelijk inkomen als bij Cablon Medical te
verwerven, indien hij zou solliciteren. Volgens de vrouw dient bij de
berekening van de draagkracht van de man uitgegaan te worden van het inkomen
dat de man zich in redelijkheid had kunnen verwerven, welk inkomen
gelijkgesteld kan worden aan het inkomen dat de man verdiende voor 1 juli
1998.

3. Het hof is van oordeel dat, nu er sprake was van een tijdelijk
dienstverband, de mogelijkheid dat het contract niet verlengd zou worden,
reëel aanwezig was.
Uit de overlegde stukken is het hof gebleken dat de man zijn inkomsten niet
bewust heeft prijsgegeven, doch dat omstandigheden binnen Cablon Medical er
hoofdzakelijk de oorzaak van zijn geweest dat het contract met de man niet
verlengd is. Daarbij speelt ook een rol dat de baan bij Cablon Medical van
een hoger niveau was dan eerdere banen van de man, mogelijk hoger dan de man
in redelijkheid aankon.

4. De stelling van de vrouw dat de man zich onvoldoende moeite heeft getroost
om zich een functie in Nederland te verwerven met een soortgelijk inkomen als
hij bij Cablon verwierf acht het hof onjuist. Gezien het feit dat de man
inmiddels is gehuwd met een Amerikaanse vrouw en zich om die reden in Amerika
zal gaan vestigen is het hof van oordeel dat thans niet van de man gevergd
kan worden dat hij solliciteert naar een functie alhier. Bovendien is
onaannemelijk dat hij bij een sollicitatie in deze omstandigheden zou worden
aangenomen.

5. Het hof is derhalve van oordeel dat de man niet verwijtbaar werkloos
geworden is en zal dus bij de berekening van de draagkracht uitgaan van de
feitelijke inkomsten die de man ontvangt op grond van de Werkloosheidswet,
zijnde ƒ 3.946 bruto per vier weken, te vermeerderen met de gebruikelijke
vakantietoeslag, neerkomend op een heffingsinkomen van ƒ 4.617 per maand
inclusief vakantietoeslag.

b. lasten van de man

1. Normbedrag ABW inclusief de woonkostencomponent voor een zelfstandig
wonende alleenstaande inclusief de maximale toeslag ter voorziening in de
noodzakelijke kosten van levensonderhoud.

Het hof gaat hierbij uit van de huidige situatie waarbij de man bij zijn
moeder inwoont en door de man hiervoor een vergoeding wordt voldaan.

2. ƒ 250 premie ziektekostenverzekering, in redelijkheid begroot.

3. ƒ 100 omgangskosten, gebaseerd op de huidige omgangsregeling, inclusief
reiskosten van halen en brengen.

Daar wordt uitgegaan van de huidige situatie houdt het hof met de overige
door de man opgevoerde lasten geen rekening. Het hof houdt derhalve geen
rekening met de in de VS af te sluiten verzekeringen en evenmin met
herinrichtingskosten, nu die zich in elk geval thans nog niet voordoen.

vaststelling van de alimentatie

Het hof houdt rekening met de volgende fiscale aspecten;
– tariefgroep 2
– aftrek voor de alimentatie van de vrouw;
– forfaitaire aftrek kinderalimentatie.

4.18. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen blijven de door de man voor
L. en R. te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding
bepaald op ƒ 350 per maand per kind.

4.19. Het hof is voorts van oordeel dat de man in staat is een bijdrage te
leveren in de kosten van levensonderhoud voor de vrouw van ƒ 325 per maand.

Proceskosten

4.20. De proceskosten van dit hoger beroep worden gecompenseerd, nu partijen
gewezen echtgenoten zijn.

5. DE BESLISSING

Het hof:

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarbij de door de man
te betalen bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen
werd vastgesteld;

vernietigt de beschikking waarvan beroep voor het overige, voor zover aan het
oordeel van het hof onderworpen;

in zoverre opnieuw rechtdoende,

bepaalt:

– dat beide partijen het gezamenlijk gezag blijven uitoefenen over hun
minderjarige kinderen;

– dat de man recht heeft op omgang met L. en R.:

twee dagen per drie weken, zolang de man nog in Nederland woont, precieze
tijdstippen in onderling overleg nader te bepalen;

zodra de man zich in de Verenigde Staten heeft gevestigd: twee maal twee
dagen binnen de tweemaandelijkse periode waarin de man zich in Nederland
bevindt;

– dat de man, wanneer hij in de Verenigde Staten verblijft, gerechtigd is tot
telefonisch contact met zijn kinderen op dinsdag 16.30 uur Nederlandse tijd,
dan wel een ander tijdstip in onderling overleg nader te bepalen;

bepaalt dat de man aan de vrouw bij vooruitbetaling zal voldoen een bedrag
van ƒ 325 per maand in de kosten van levensonderhoud;

compenseert de proceskosten van dit hoger beroep tussen partijen in die zin,
dat ieder van hen de eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

Mrs. Huijbers-Koopman, Lo-Sin-Sjoe en Koning