Instantie: Kantonrechter Alkmaar, 20 juni 1986

Instantie

Kantonrechter Alkmaar

Samenvatting


Dit is de bodemprocedure die is gevolgd op
president Rechtbank Alkmaar, 20 mei 1986. (CWI 97013587) De kantonrechter
beoordeelt de kwestie anders dan de president. Hij acht de klachten van de
vrouwen gegrond en haalt flink uit naar de werkgever, die verzuimd heeft
afdoende maatregelen te treffen en de makkelijke weg heeft gekozen. Het had
op de weg van verzoekster gelegen alsnog te trachten orde op zaken te stellen
op andere wijze dan terstond te buigen voor het voornemen van de koks c.s. om
ontslag te nemen wanneer verzoekster de verweerders niet zou ontslaan. Het
heeft er volgens de kantonrechter alle schijn van dat verzoekster is behept
met een tot conflictoplossing onvermogend management dat haar gezag over de
koks c.s. kennelijk heeft verloren. Volgens de kantonrechter ligt het
ontstaan van de onwerkbare verhoudingen in overwegende mate binnen de
risicosfeer van de werkgever, waaraan niet afdoet of haar directie nu wel of
niet, al dan niet ten gronde, al veel eerder van de grieven van
gerequestreerdes en haar betrokken collega’s op de hoogte was.
De rechter ontbindt de arbeidsovereenkomst en kent suppletie en immateriële
schadevergoedingen van resp. ƒ 22.000, ƒ 12.000 en ƒ 8.000 (zonder nadere
specificatie) toe aan de betreffende werkneemsters, afhankelijk van hun
leeftijd en lengte van het dienstverband.

Volledige tekst

Gezien het op 13 mei 1986 ingekomen verzoekschrift met
4 bijlagen van de Vereniging van Eigenaren Huis de Rekere, gevestigd te
Bergen nh.,te dezer zake domicilie gekozen hebbende te Alkmaar aan de Heul
nr. 28 ten kantore van de advocaat en procureur Mr. C. A. Deek;

Gericht tegen R,
wonende te Bergen nh., te dezer zaken domicilie gekozen hebbende te Alkmaar
aan het Varnebroek nr 17 ten kantore van de advocaat en procureur Mr J. Boot;

Strekkende tot:
ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst op grond van
gewichtige redenen als bedoeld bij artikel 1639w van het Burgerlijk Wetboek;

Gezien het namens gerequestreerdes op 6 juni 1986 ingediende verweerschrift,
met 18 bijlagen;

Gehoord partijen ter terechtzitting van 10 juni 1986 alwaar zijn verschenen
verzoekster bij haar voorzitter bijgestaan door Mr. Deenik Voornoemd en
gerequestreerdes in persoon, bijgestaan door Mr. Boot voornoemd, van welk
verhoor proces-verbaal is opgemaakt en ter gelegenheid waarvan door de
raadslieden van partijen het woord is gevoerd aan de hand van overlegde
pleitaantekeningen, namens gerequestreerdes onder bijvoeging van 5 bijlagen;

Beschouwt de inhoud van alle voorgenoemde stukken als hier ingelast;

OVERWEEGT OMTRENT HET VERZOEK:

Als niet dan wel onvoldoende weersproken blijkt op grond van de wederzijdse
stellingen en overlegde stukken het volgende:
Gerequestreerdes, thans 22 jaar oud, is sedert 1 oktober 1983 bij verzoekster
in dienst tegen een huidig salaris van ƒ 2010 bruto per maand vermeerderd met
7,5 % vakantiebijslag (27 vakantiedagen) zulks in de functie van
huishoudelijk medewerkster.
Gerequestreerdes werkzaamheden bestaan uit algemene huishoudelijke voor 1200
uur, het vullen van maaltijdwagens en het rondbrengen van maaltijden bij de
bewoners van verzoeksters huis vanaf dat tijdstip en het vervolgens weer
ophalen van serviesgoed en bestek tot 1400 uur, gevolgd door afwas en andere
werkzaamheden in de huiskeuken.
Verzoekster heeft gerequestreerdes met ingang van 10 februari 1986 met behoud
van salaris geschorst, zulks op vrijwel gelijkluidende gronden als aan haar
onderhavig verzoek ten grondslag liggende. Zij heeft tegelijkertijd de
directeur van het GAB te Alkmaar verzocht haar vergunning te verlenen
verzoekster te mogen ontslaan. Bedoelde directeur heeft zich buiten staat
geacht op dat verzoek te beslissen.
Gerequestreerdes heeft de President van de Arrondissementsrechtbank te
Alkmaar in kort geding een aantal voorzieningen gevraagd die het mogelijk
moesten maken en er toe zouden leiden dat zij haar werkzaamheden in dienst
van verzoekster, althans andere passende werkzaamheden, zou kunnen hervatten.
Bij vonnis van 20 mei 1986 heeft genoemde President die betrekkelijke
vorderingen afgewezen. Gelijke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden met
betrekking tot twee van gerequestreerdes collega’s, eveneens huishoudelijk
medewerksters met dezelfde taken;

Aan het onderhavig verzoek ligt ten grondslag dat zich betrekkelijk tot de
dienstbetrekking tussen partijen zodanige veranderingen in de omstandigheden
hebben voorgedaan dat beëindiging daarvan behoort te volgen. Verzoekster acht
de relatie tussen haar (bestuur) althans haar directrice haar hoofd
Huishoudelijke Dienst haar twee koks en alsmede haar vierde huishoudelijke
werkster zo grondig verstoord dat partijen niet langer met elkander voort
kunnen. Zij verwijt zulks gerequestreerdes en haar twee voormelde collega’s,
tegen wie eenduidige verzoeken aanhangig zijn, die zich in de loop van 1985
brutaal en nonchalant tegenover haar koks en hoofd Huishoudelijke Dienst
zouden zijn gaan gedragen, opdrachten hunnerzijds kritiseerden en weigerden
uit te voeren, alsmede herhaaldelijk onhebbelijke opmerkingen naar collega’s
en huisbewoners maakten.
Verzoekster stelt, dat gerequestreerdes en haar vorenbedoelde collega’s na
aanvankelijke toezegging weigerden gedurende de drukke decembermaand van 1985
een weekend te werken en voorts, dat gerequestreerdes, althans een van haar
betrokken collega’s, in de nacht van 9 op 10 januari 1986 zodanig telefonisch
hebben lastiggevallen dat die zich genoodzaakt zagen zich tot de politie te
wenden.
Verzoekster heeft schriftelijke verklaringen van haar hoofd Huishoudelijke
Dienst en haar vierde huishoudelijk medewerkster overlegd waaruit blijkt dat
deze bij terugkeer van gerequestreerdes en haar meer aangeduide collega’s hun
dienstbetrekking bij verzoekster zullen beëindigen. Verder maakt verzoekster
gewag van klachten van haar huisbewoners omtrent gedrag en houding van
gerequestreerdes;

Gerequestreerdes heeft de klachten van verzoekster integraal en gemotiveerd
weergesproken, zodat omtrent de gegrondheid daarvan bezwaarlijk iets kan
worden vastgesteld. De klachten zijn merendeels ook weinig concreet.
Niet heeft gerequestreerdes echter kunnen verhelen, dat tussen haar en haar
meergemelde collega’s, die overigens in de andere aanhangige procedures een
gelijkluidend verweer voeren, en bovenvermelde andere medewerkers van
verzoekster een volstrekt onwerkbare situatie is ontstaan. Die is echter
volgens gerequestreerdes slechts een gevolg van door verzoeksters koks jegens
haar en haar betrokken collega’s tentoongespreid gedrag met als resultaat
zodanige problemen tussen die betrokkenen, dat, bij gebreke van adequaat
ingrijpen door verzoeksters bestuur of directie, een polariserende weerslag
daarvan op die overige medewerkers niet kon uitblijven.
Bedoeld gedrag heeft dan volgens gerequestreerdes bestaan in door haar met
name genoemde kwetsende, veelal seksueel getinte opmerkingen,
handtastelijkheden en ongefundeerde scheldpartijen jegens haar en haar
betrokken collega’s. Gerequestreerdes heeft een aantal schriftelijke
verklaringen overgelegd waarin (oud) werkneemsters van verzoekster
soortgelijk gedrag van verzoeksters koks aangegeven. Gerequestreerdes heeft
met zoveel woorden gesteld niet meer te kunnen samenwerken;
Uit het over en weer gestelde en een bij het verzoekschrift overgelegde
productie blijkt dat verzoeksters bestuur en haar directie in ieder geval op
3 februari 1986, tijdens een gesprek met gerequestreerdes en haar twee
collega’s naar aanleiding van hun voorgenomen schorsing, van voorschreven
klachten volledig op de hoogte zijn gebracht. Zulks overigens onbetwist mede
middels een toen aan twee van verzoeksters bestuursleden door
gerequestreerdes, althans haar collega’s, overhandigd schriftelijk stuk
vergezeld van het merendeel van vorenbedoelde verklaringen van (oud)
werkneemsters van verzoekster.
Aan de hand van het daaromtrent door verzoeksters bestuursvoorzitter ter
terechtzitting verklaarde staat vast, dat verzoekster haar koks op die
klachten heeft gehoord en haar alstoen is gebleken dat de door
gerequestreerdes gereleveerde seksueel getinte uitlatingen, waaronder naar
het oordeel van de Kantonrechter toch bepaald grove, inderdaad jegens
verzoekster en haar betrokken collega’s door die koks zijn gedaan. Op grond
van de overlegde verklaringen, die met zoveel woorden gewag maken van
handtastelijkheden en onheus woordelijk gedrag van met name een van die koks
is aannemelijk, dat het in verzoeksters keuken op het vlak van de bejegening
door haar koks van haar huishoudelijke medewerksters niet bepaald
aanvaardbaar was gesteld. Verzoekster heeft in dit verband niet bestreden dat
haar voorzitter een en ander als kwalijk kwalificeerde en haar bestuur alles
zou doen om tot een oplossing te geraken.
Verzoeksters bestuursvoorzitter heeft aan zijn voorgeschreven verklaring wel
toegevoegd dat verzoeksters koks hun uitlatingen als vorenbedoeld voor
tweeërlei uitleg vatbaar achten, waarmee dan kennelijk wordt bedoeld dat die
tot het gebruikelijke gedragspatroon in de keuken behoorden, doch dat staat
niet in de weg aan het levensgroot vermoeden, dat toen ook bij verzoeksters
bestuur en directie had moeten rijzen, dat de oorzaak voor de thans door
verzoekster gestelde in de loop van 1985 gerezen gezagscrises c.s. in voren
beschreven problematiek valt te zoeken. Het had dan wel op de weg van
verzoekster gelegen alsnog te trachten orde op zaken te stellen op andere
wijze dan terstond te buigen voor het voornemen van haar koks, hoofd
Huishoudelijke Dienst en haar vierde huishoudelijk medewerkster om hun
dienstbetrekking bij verzoekster te beëindigen wanneer gerequestreerdes en
haar betrokken collega’s langer zouden blijven. Het heeft er nu toch alle
schijn van dat verzoekster is behept met een tot conflictoplossing
onvermogend management dat haar gezag over verzoeksters koks kennelijk heeft
verloren. Of een poging als vorenbedoeld resultaat zou hebben gehad blijft
een open vraag, doch bepaald onbegrijpelijk is dat verzoekster, naar
gerequestreerdes onbestreden heeft gesteld, kort na vorengenoemd kort geding
in een rondschrijven aan de bewoners van haar huis de visie van
gerequestreerdes en haar collega’s op de ontstane problemen met haar koks als
een wraakoefening heeft aangemerkt. Dat zal niet aan een verminderd
onwerkbare situatie hebben bijgedragen. Het vorenstaande brengt het ontstaan
van genoemde onwerkbare verhoudingen in overwegende mate binnen de
risicosfeer van verzoekster, waaraan niet afdoet of haar directie nu wel of
niet, al dan niet ten gronde, al veel eerder van de grieven van
gerequestreerdes en haar betrokken collega’s op de hoogte was;

De volstrekt onwerkbare verhoudingen binnen verzoeksters huis tussen
gerequestreerdes, haar twee collega’s, en verzoeksters overig meergenoemd
personeel staan vast. Reeds op grond van het uit de wederzijdse stellingen
van partijen en de daarop gegeven toelichtingen sprekende diepgaand
wantrouwen over en weer moet worden geconcludeerd dat die verhoudingen zich
niet meer laten verbeteren. Verzoekster lijkt daartoe bereid noch in staat,
gerequestreerdes acht zich vernederd en in haar persoonlijke en lichamelijke’
integriteit aantast. Die gevoelens laten zich naar het oordeel van de
Kantonrechter niet meer wegvlakken. Genoemd wantrouwen maakt dat partijen
niet meer met elkander verder kunnen. Dat de diepere oorzaak voor de
vervolgens daaruit ontstane verstoorde relatie tussen partijen wellicht
slechts valt te zoeken in het conflict tussen gerequestreerdes, haar
betrokken collega’s, en verzoeksters meergenoemde overige medewerksters doet
daaraan, anders dan gerequestreerdes meent, naar het oordeel van de
Kantonrechter niet af.
Ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen zal dus volgen. Daarbij
behoort gerequestreerdes, gelet op al het voren overwogene, dan wel een
adequate vergoeding ten laste van verzoekster te worden toegekend.
De kantonrechter zal deze, gelet op de duur van het dienstverband en de
leeftijd van gerequestreerdes, alsmede op de omstandigheid dat de onderhavige
kwestie gerequestreerdes bij sollicitaties hinder zal kunnen opleveren,
stellen op ƒ 8000 bruto ineens, zulks als aanvulling tot 100 % van de door
gerequestreerdes laatstgenoten netto verdiensten van de door gerequestreerdes
krachtens sociale verzekeringswetten te ontvangen uitkeringen dan wel elders
door haar te verdienen lager salaris, en mede te voorziening in door
gerequestreerdes (naar valt aan te nemen) geleden immateriële schade, door
verzoekster aan gerequestreerdes te voldoen binnen veertien dagen na te
melden ontbindingsdatum;

Verzoekster behoort in de gelegenheid te worden gesteld haar verzoek in te
trekken;

Zij behoort voorts te worden verwezen in de kosten van de procedure;

BESCHIKT ALS VOLGT:

Bepaalt dat de termijn waarbinnen verzoekster haar verzoek zal kunnen
intrekken zal lopen tot en met 11 juli 1986;

Verklaart – voor het geval verzoekster haar verzoek niet binnen die termijn
zal hebben ingetrokken – de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met
ingang van 15 juli 1986 ontbonden;

Kent in dat geval aan gerequestreerdes ten laste van verzoekster een
vergoeding toe van ƒ 8000 bruto ineens ter fine als voren gemeld en door
verzoekster aan gerequestreerdes te betalen op uiterlijk 30 juli 1986;

Verwijst -mede voor het geval dat verzoekster haar verzoek zal intrekken-
verzoekster in de kosten van de procedure, aan de zijde van gerequestreerdes
begroot op ƒ 500 voor gemachtigde salaris en te voldoen aan de Griffier van
dit Kantongerecht;

Rechters

Mr H.J.M. Van Lieshout