Instantie: Raad van Beroep Utrecht, 24 mei 1989

Instantie

Raad van Beroep Utrecht

Samenvatting


Van 1 oktober 1971 tot 4 april 1978 is klaagster bij Kleko werkzaam als
directiesecretaresse. Daarna wordt zij benoemd tot procuratiehoudster.
Op 4 januari 1984 huwt klaagster de directeur van Kleko, C.M. Snellen.
Klaagster was op de grondslag van haar dienstbetrekking met Kleko
verzekeringsplichtig ingevolge de Ziektewet, de Werkloosheidswet, de Wet op de
arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Ziekenfondswet. Haar verplichte
verzekering eindigt met ingang van 1 januari 1989 omdat de echtgenoot van
klaagster als directeur grootaandeelhouder van Kleko niet kan worden
aangemerkt als werknemer in de zin van de hiervoor genoemde sociale
verzekeringswetten en als gevolg daarvan geldt ten aanzien van hem geen
verzekeringsplicht ingevolge die wetten. Klaagster kan in verband met haar
relatie tot C.M. Snellen evenmin als verplicht verzekerde ingevolge
meerbedoelde wetten worden aangemerkt

Klaagster gaat hiertegen in beroep

Ingevolge het bepaalde in artikel 20 ZW, artikel 16 WAO, artikel 3,
eerste lid WW en artikel 3 van de ZFW is het zijn van werknemer maatgevend
voor de beantwoording van de vraag of iemand verplicht verzekerd is ingevolge
deze wetten

De verzekeringsplicht van de echtgenoot van klaagster is beeindigd en
hiertegen is geen beroep ingesteld

De verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 1637i BW met zich
meebrengt, dat het enkele bestaan van een huwelijksband tussen de
directeur/grootaandeelhouder en klaagster leidt tot de afwezigheid van een
privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen klaagster en Kleko. Het enkele
feit van het huwelijk in 1984 van klaagster met C.M. Snellen, die toen
overigens niet een meerderheidsbelang in de vennoootschap bezat, er in de
visie van verweerder toe zou leiden, dat er een wezenlijke verandering optrad
in de arbeidsverhouding van klaagster. Deze visie deelt de Raad niet

De raad is van oordeel dat de arbeidsverhouding van klaagster e
n daarmee haar status van werknemer dient te worden beoordeeld aan de hand van
de feitelijke omstandigheden waaronder klaagster haar werkzaamheden verricht
Verweerder heeft naar deze feitelijke omstandigheden geen nader onderzoek
ingesteld omdat hij zich op het standpunt stelde, dat reeds de
huwelijksrelatie ten deze maatgevend zou zijn

Bovendien gaat de raad er, gelet op het tijdstip waarop en de
omstandigheden waaronder de arbeidsovereenkomst van klaagster is
totstandgekomen en gelet op het feit, dat klaagster reeds geruime tijd voor
haar huwelijk haar werk als directie-secretaresse en procuratiehoudster heeft
verricht terwijl niet is gebleken, dat de feitelijke arbeidsomstandigheden van
klaagster na haar huwelijk zijn gewijzigd, van uit, dat de huwelijksrelatie
met C.M. Snellen en haar arbeidsverhouding niet in overwegende mate is gaan
beheersen

Het beroep wordt gegrond verklaard

Volledige tekst

Rechters

Mr. J.Th.M. Nijenhof als voorzitter, A. Hoogendoorn en M.W. Spies alsleden, in tegenwoordigheid van mevrouw mr. C. Barkman als griffier