Position Paper Hoorzitting Commissie Dienstverlening aan Huis, 20 september 2013

VVRpositionpapercieKalsbeek in PDF

1. Kern van de organisatie en relatie met dienstverlening aan huis
De Vereniging voor Vrouw en Recht ‘Clara Wichmann’ (VVR) stelt zich ten doel:

  • het verbeteren van de rechtspositie van vrouwen
  • een netwerk te bieden aan juristen en aanverwanten met interesse voor vrouw en recht

Tegen deze achtergrond publiceerde de VVR in 2010 het boek Een baan als alle andere?! De rechtspositie van huishoudelijk personeel en wijdde haar jaarcongres aan dit onderwerp. De VVR zond dit boek aan de leden van uw Commissie en tevens aan minister Asscher en drong er op aan naast ILO-Verdrag 189 ook andere internationale verdragen in het advies van de commissie te betrekken.
Eind 2010 bood VVR met FNV Bondgenoten aan de vaste kamercommissie SZW Een baan als alle andere?! en een petitie aan met de oproep de rechtspositie van het huishoudelijk personeel te verbeteren. De commissie organiseerde op 25 mei 2011 een ronde tafelgesprek waarvoor de beide auteurs en de VVR een position paper aanleverden. Sindsdien snijdt de VVR het onderwerp met enige regelmaat aan in haar commentaren, die alle te vinden zijn op vrouwenrecht.nl. Daarnaast is de VVR inhoudelijk betrokken bij de procedure van de zieke alfahulp – waarvan begin oktober een uitspraak in hoger beroep wordt verwacht.

2. Relevante ervaringen, problemen en appreciatie van de huidige regelgeving
De VVR is van mening dat de uitzonderingspositie van deeltijd huishoudelijk personeel zoals sinds 2007 vastgelegd (en uitgebreid) met de regeling Dienstverlening aan huis juridisch onhoudbaar is, omdat deze strijdig is met internationale verdragen waaraan Nederland al gebonden is. Zoals uiteengezet is in Deel 4 (Het internationale juridische kader) van bovengenoemd boek gaat het om het EU-recht, het VN-Vrouwenverdrag, ILO-verdrag 175.
In aanvulling hierop wijst de VVR op de Concluding Observations van het Comité voor Economische en Sociale Rechten, zoals gepubliceerd op 19 november 2010.1).
Para 17 luidt:
17 The Committee is concerned that in all the constituent countries of the State party, domestic workers do not enjoy the same protection as other workers and are in a disadvantaged position in that their employees do not contribute to the payment of their health insurance and pensions, as do employers in other sectors (art. 7, 9).
The Committee calls on the State party to adopt remedial measures, legislatieve or otherwise, to bring the rights and benefits accorded to domestic workers in line with those afforded to other workers, particularly in terms of social security benefits.
De regering had – zonder succes – geprobeerd het Comité voor Economische en Sociale Rechten er van te overtuigen dat ‘(…) domestic workers enjoy sufficient protection under current legislation (…)’.2)  Naar het oordeel van het toezichthoudend Comité strookt de uitzonderingspositie van deeltijd huishoudelijk personeel niet met het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten.
Al eerder had het CEDAW-Comité zich in soortgelijke bewoordingen uitgelaten over de strijdigheid met het VN-Vrouwenverdrag.3). Het toenmalige kabinet stelde in een reactie hierop:  “dat huishoudelijk personeel thans in voldoende mate aanspraak kan maken op de sociale zekerheid en andere voorzieningen, ook al is deze aanspraak niet gelijk aan die van reguliere werknemers”.4)
De VVR wijst er op dat deze opstelling internationaalrechtelijk ongepast is. Concluding Observations van toezichthoudende Comité’s van mensenrechtenverdragen van de Verenigde Naties mogen niet op deze wijze ter zijde geschoven worden: het is geen peer-review met ‘pick & choose’ naar believen! Als partij bij deze VN-mensenrechtenverdragen, en zeker na ratificatie dient Nederland de uitleg van de toezichthoudende organen zeer serieus te nemen en de aanbevelingen op te volgen. De VVR wijst in dit verband op soortgelijke opvattingen van het College Rechten van de Mensen in de recente Mensenrechtenrapportage 2012. 5)

In het (parlementaire) debat over de uitzonderingspositie van deeltijdhuishoudelijk personeel is amper aandacht besteed aan het gebruik ervan op grote schaal in de (thuis)zorg. Dat meer dan 100.000 alfahulpen en PGB-zorgverleners met een slechte rechtspositie collectief gefinancierde zorg verleenden is juridisch en moreel een probleem dat niet mag worden afgedaan met “dat zorg onder eigen regie van de cliënt zeer gewaardeerd wordt”, zoals voormailig minister Kamp deed.
De wijziging van de Wmo per 2010, waardoor alfahulpen niet meer als zorg in natura door thuiszorginstellingen ingezet mogen worden, zou de omvang van dit gebruik terug hebben moeten dringen. De VVR heeft onvoldoende zicht op de feitelijke situatie, maar zeker is dat diverse gemeenten alfahulpconstructies opdringen aan Wmo-cliënten en hun verzorgers. De VVR heeft er met succes op aan gedrongen dat het SVB Servicecentrum PGB zijn voorlichting over werkgeversverplichtingen van PGB-houders (AWBZ en Wmo) heeft verbeterd. Particuliere bureaus in de persoonlijke dienstverlening (inclusief PGB) nemen het vaak niet zo nauw met de wettelijke vereisten. De VVR gaf daar in een brief aan de vaste commissie SZW een aantal voorbeelden van.

Voorts constateert de VVR dat ook zorgbemiddelingsbureaus en thuiszorgorganisaties zich niet altijd aan de geldende wet- en regelgeving houden. Brancheorganisaties Actiz en BTN hebben hun leden bijvoorbeeld opgeroepen geen uitvoering te geven aan de uitspraak van de Zutphense kantonrechter in januari 2012, die oordeelde dat als de alfahulp via een thuiszorginstelling is ingeschakeld, zij die instelling kan aanspreken op doorbetaling van het loon tijdens de eerste zes weken van ziekte.
Hierbij past de kanttekening dat het twijfelachtig is dat de als ‘kassier’ optredende zorgbemiddelingsbureaus en thuiszorginstellingen terecht gebruik hebben kunnen maken van de regeling Dienstverlening aan huis door hen niet aan te merken als werkgever.
Tot slot wijst de VVR er op dat de regeling Dienstverlening aan huis het zo goed als onmogelijk maakt om als zzp’er te werken als gastouder, huishoudelijke hulp of zorgverlener.

3. Wat moet de Commissie doen, rekening houdend met een beperkt budget?
ILO-Verdrag 189 brengt de verplichting mee huishoudelijk personeel een volwaardige rechtpositie te bezorgen, inclusief socialezekerheidsrechten. Deze verplichting is volledig in overeenstemming met de andere internationaalrechtelijke verplichtingen die Nederland reeds heeft. Vanwege de geconstateerde strijdigheid met diverse internationale verdragen zal de Commissie net als kabinet, parlement en sociale partners moeten erkennen dat de regeling Dienstverlening aan huis omgezet moet worden in een regeling die het deeltijd huishoudelijk personeel wel een adequate rechtsbescherming biedt.
Wat betreft de budgettair neutrale variant, genoemd in het instellingsbesluit van de Commissie, wijst de VVR er op zelf geen zicht te hebben op het huidige budgettaire beslag. De uitbreiding (van twee naar drie dagen) van de uitzonderingspositie van deeltijd huishoudelijk personeel met regeling Dienstverlening aan huis per 2007 heeft naar haar mening niet bijgedragen tot het creëren en/of behouden van banen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Het beroep van ex-minister Kamp en zijn voorgangers op het belang van de werkgelegenheid dat de regeling zou dienen is nimmer gestaafd met enige cijfers. Mogelijk is er door de regeling Dienstverlening aan huis geld bespaard in de AWBZ- en de Wmo sfeer. Dat was echter niet het expliciete oogmerk van invoering van de regeling. Of afschaffing van de regeling Dienstverlening aan huis substantiële budgettaire effecten zal hebben naast de reeds voorziene ingrijpende (ook budgettaire) wijzigingen in de AWBZ en de Wmo is de vraag. Zeker gezien het feit dat sinds de wijziging van de Wmo per 2010 thuiszorginstellingen geen alfahulpen meer mogen inzetten voor het verlenen van zorg in natura. Wat betreft het PGB: deze worden niet alleen met gebruikmaking van de regeling Dienstverlening aan huis ingezet, maar ook voor inkoop van zorg bij zelfstandigen, instellingen en via inzet van familieleden.
Door de uitzonderingspositie van het deeltijd huishoudelijk werk vindt betaald huishoudelijk werk (buiten de AWBZ- en Wmo-sfeer) voornamelijk in een informele setting plaats. Dit werkt verstorend op de markt van persoonlijke dienstverlening. Afschaffing van de regeling zal mogelijk de informele setting niet geheel doen verzwijnen, maar kan wel positief uitwerken voor schoonmaakbedrijven en zzp’ers in de persoonlijke dienstverlening en daarmee een positief budgettair effect hebben.

Eindnoten
1. E/C.12/NDL/CO4-5.
2. E/C.12/NLD/Q/4-5/Add.1
3. Zie Een baan als alle andere?!, p. 150/151
4. Kamerstukken II 2009/2010, 30 420, nr. 154
5. Mensenrechten in Nederland 2012 – Jaarlijkse Rapportage, College voor de Mensenrechten Utrecht 2013, p. 122/123