Position Paper Eva Cremers

Position paper Eva Cremers-Hartman, auteur ‘Een baan als alle andere?!’

t.b.v. rondetafelgesprek SZW d.d. 25 mei 2011 om 10 uur

  • Werknemers in Nederland hebben aanspraak op de bescherming van het sociaal recht. Fundamentele uitgangspunten zijn: ongelijkheidscompensatie en bescherming tegen inkomensderving als gevolg van het intreden van risico’s als ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. De bescherming van het sociaal recht is noodzakelijk omdat de bestaanszekerheid van werknemers in het geding is. Die noodzaak geldt ook voor werknemers die persoonlijke zorg en/of huishoudelijk werk verrichten bij een particuliere werkgever thuis op minder dan vier dagen (hierna: ‘deeltijd huishoudelijk personeel’).
    De wetgever kan alleen bij hoge uitzondering ten nadele van bepaalde werknemers afwijken van de fundamentele uitgangspunten van het sociaal recht. Voorwaarde is dat hiervoor een bijzondere rechtvaardiging bestaat. Die bijzondere rechtvaardiging is ook nodig vanwege de internationale verplichtingen die Nederland heeft. In dit verband is het van belang dat deeltijd huishoudelijk personeel voor ten minste 95 procent uit vrouwen bestaat. Benadeling van deze werknemers is indirecte discriminatie op grond van geslacht en dit is in strijd met het EU-recht behoudens een objectieve rechtvaardigingsgrond.
  • Is de uitzonderingspositie van deeltijd huishoudelijk personeel met de toepassing van de Regeling dienstverlening aan huis gerechtvaardigd?
    Nee, in ‘Een baan als alle andere?!’ is toegelicht dat de door diverse kabinetten gebruikte argumenten de objectieve rechtvaardigingstoets niet kunnen doorstaan (p. 171-181). Die argumenten zijn geen legitieme doelstellingen van sociaal beleid. Er worden algemene, generaliserende uitspraken gedaan over deze werknemers en over hun werkgevers, zonder een feitelijke onderbouwing. In de reactie van de Minister van SZW op ‘Een baan als alle andere?!’ gebeurt hetzelfde: ‘zonder de Regeling dienstverlening aan huis zal sprake zijn van een vlucht naar zwart werk’, ‘bij deeltijd huishoudelijk personeel prevaleert werkgelegenheid boven inkomensbescherming’. Deze stellingen worden niet beargumenteerd. Bovendien zou je met behulp van de laatste stelling alle werknemers iedere rechtsbescherming kunnen ontzeggen. Uit de reactie van minister Kamp blijkt ook dat hij de belangen van de particuliere werkgevers zwaar laat wegen terwijl hij het uitgangspunt van ongelijkheidscompensatie van het sociaal recht daarbij niet betrekt.
  • De uitzonderingspositie van deeltijd huishoudelijk personeel is onhoudbaar en daarom is een alternatieve regeling noodzakelijk. Die nieuwe regeling kan uit meerdere samenhangende onderdelen bestaan om recht te doen aan de wensen van deze werknemers en van hun werkgevers, zo is de conclusie in ‘Een baan als alle andere?!’ (p. 179, 180 en p. 189-195). Daar zijn diverse alternatieven voor de Regeling dienstverlening aan huis genoemd. De heer Kamp heeft afwijzend op deze voorstellen gereageerd. Een systeem van dienstencheques is bijvoorbeeld van de hand gewezen omdat dit in België veel te duur zou blijken te zijn. Een dergelijk systeem kan echter ook op een andere, veel minder zwaar gesubsidieerde manier worden uitgevoerd. Die optie is buiten beschouwing gelaten. Het is wenselijk om in de Tweede Kamer het debat over ‘Huis houden op de markt’ te heropenen en de bevindingen over de rechtspositie van het deeltijd huishoudelijk personeel en de voorgestelde alternatieven daarbij nadrukkelijk te betrekken.
  • In 1995 heeft het Hof van Justitie van de EU in twee arresten algemene, generaliserende argumenten om kleine deeltijders rechtsbescherming te onthouden, geaccepteerd. In latere jurisprudentie is het Hof op die stellingname teruggekomen (‘Een baan als alle andere?!’ , p. 159-170). In de reactie van de Minister van SZW is die ontwikkeling niet betrokken. Het standpunt dat EU-lidstaten zoveel vrijheid hebben bij het sociaal beleid dat dit gebaseerd kan zijn op algemene generalisaties, is evenwel een achterhaald standpunt. Ook de uitspraak van de CRvB uit 1996 waarnaar de Minister verwijst, is overruled door de latere jurisprudentie van het Hof.
  • Er is geen bijzondere rechtvaardiging voor de uitzonderingspositie van deeltijd huishoudelijk personeel. De regeling is in strijd met het EU-recht en ook met diverse andere internationale verplichtingen zoals uitdrukkelijk is overwogen door toezichthoudende organen bij VN-verdragen.