Instantie: Rechtbank Utrecht, 27 juni 2000

Instantie

Rechtbank Utrecht

Samenvatting


Veroordeling van een zangleraar wegens seksueel misbruik van een minderjarige
leerling tot 24 maanden gevangenisstraf. De vordering van de benadeelde
partij tot vergoeding van de materiële en immateriële schade van ƒ 15.120
bij wege van voorschot wordt toegewezen, tevens wordt een schadevergoedingsmaatregel
opgelegd. De uitspraak wordt uitgebreid gemotiveerd.

Volledige tekst

1. DE TENLASTELEGGING

Aan de verdachte is tenlaste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven
Een kopie van de dagvaarding is als bijlage 1 aan dit vonnis toegevoegd.
De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

2. DE BEWIJSBESLISSING

2.1. De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigd bewezen dat de verdachte de onder
1. primair en onder 2. ten lastegelegde feiten heeft begaan op de wijze
als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage
geldt als hier ingevoegd.

Hetgeen mee of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte
moet hiervan worden vrijgesproken.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde
heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn
vervat.

Ten aanzien van het bewezenverklaarde feit 2 overweegt de rechtbank nog
dat het enkele feit dat het slachtoffer, na het bereiken van de leeftijd
van 16 jaar in verband met het doorbreken van zijn stem, geen zanglessen
meer kreeg maar wel nog verdachte bleef bezoeken niet betekend dat hij
niet langer aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd.
Juist vanwege de reeds jaren durende zorg, opleiding en waakzaamheid door
verdachte mochten de ouders van het slachtoffer en het slachtoffer erop
vertrouwen dat, ook na het afsluiten van de opleiding, de zorg en waakzaamheid
op dezelfde voet werd voortgezet.

3. DE STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit stafbaar is. Het bewezenverklaarde
levert de navolgende feiten op.

Ten aanzien van het onder 1. primairbewezenverklaarde:

Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien
jaren heeft bereikt, , buiten echt, ontuchtige handelingen plegen, die
bestaan uit of mede bestaan uit het sexueel binnendringen van het lichaam
meermalen gepleegd.

Ten aanzien van het onder 2. bewezenverklaarde

Ontucht plegen met een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde
minderharige, meermalen gepleegd.

4. DE STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van
de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

5. MOTIVERING VAN DE OP TE LEGGEN SANCTIE

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden
met het volgde:
– de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan,
– de persoon van de verdachte.

Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze
zijn begaande heeft de rechtbank in het bijzonder het volgde in aanmerking
genomen:
– de zeer ernstige aard van het bewezenverklaarde, te weten het gedurende
vele jaren zeer frequent ontuchtige handelingen plegen met een aan zijn
zorg toevertrouwde minderjarige;
– het ernstige misbruik dat verdachte door zijn handelen heeft gemaakt
van het vertrouwen dat hij als zangleraar bij het slachtoffer had en van
het lichamelijke en geestelijke overwicht dat hij op het slachtoffer had;
– de ernstige, mogelijk blijvende, met name psychische schade die bij het
slachtoffer is teweeggebracht.

Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder
gelet op:
– de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen
documentatieregister d.d. 8 maart 2000, waaruit blijkt dat de verdachte
eerder voor feiten als tenlastegelegd en bewezenverklaard is veroordeeld,
te weten door deze rechtbank op 13 april 1992 en wel tot een gevangenisstraf
voor de tijd van 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren,
met als bijzondere voorwaarde het betalen van en schadevergoeding aan het
slachtoffer; – een voorlichtingsrapport betreffende verdachte d.d. 12 april
2000, opgemaakt door J. van Kooten, reclasseringswerker van de Stichting
Reclassering Nederland unit Utrecht;
– een psychiatrisch rapport d.d. 22 april 2000 betreffende verdachte, opgemaakt
door Th.W. Bos, psychiater te Santpoort; dit rapport houdt zakelijk weergegeven
onder meer in:

Onderzochte heeft als gevolg van traumatische ervaringen in de vroege jeugd
een persoonlijkheidsstoornis ontwikkeld met antisociale, narcistische en
theatrale trekken. Deze persoonlijkheidsstoomis heeft ertoe geleid dat
onderzochte, bij het plegen van de delicten, in mindere mate in staat was
keuzes te maken gebruik makende van zijn vrije wil. Vanuit psychiatrisch
standpunt is onderzochte dan ook voor zijn daden verminderd toerekeningsvatbaar
te beschouwen.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.

Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank
overweegt hierbij dat zij een hogere straf oplegt dan welke door de officier
van justitie is gevorderd. De rechtbank grondt dat met name op de aard,
omvang en ernst van de bewezenverklaarde feiten waarbij de rechtbank voor
wat betreft de strafmaat acht slaat op de onder 1. bewezenverklaarde feiten.

In het bijzonder heeft de rechtbank zwaar moeten wegen dat het sexuele
misbruik dat de verdachte van het slachtoffer heeft gemaakt is begonnen
in december1992, dus ten tijde van behandeling van verdachte door psychiater
F. Bruinsma en ten tijde van de vorige ontuchtzaak hangende bij de rechtbank.
De psychiater liet toen (via de vorige raadsman) bij brief dd. 20 januari
1992 de rechtbank weten
‘Inmiddels is de heer V. zich bewust geworden van de voor hem gevaarlijke
situatie gevoelens, zodat hij op een andere manier kan reageren dan hij
destijds heeft gedaan. Die mogelijkheden heeft hij zich verstandelijk,
maar ook grotendeels emotioneel eigen gemaakt.’
De conclusie kan niet anders zijn dan dat de verdachte zijn psychiater
en de rechtbank zand in de ogen heeft gestrooid zulks enkel ter bevrediging
van zijn eigen sexuele lustgevoelens en ten nadele van het slachtoffer
in deze zaak.

Verdachte is vervolgens op 13 april 1992 voor een soortgelijk feit veroordeeld.
Ondanks de geboden psychiatrische hulp en de veroordeling door de rechtbank
heeft de verdachte het misbruik onverminderd en nog jaren voortgezet.

De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij D. bijgestaan door zijn raadsvrouwe Mr. M.R. Vaandrager,
advocaat te Utrecht, heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van
het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden materiële en immateriële
schade van ƒ 15.120, zulks bij wege van voorschot.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de
benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling
in deze strafzaak. Nu voorts is komen vast te staan dat de benadeelde partij
als gevolg van de bewezen verklaarde feiten derhalve door de handelingen
van verdachte, rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag,
kan de vordering worden toegewezen zulks bij wege van voorschot.

Nu te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte jegens het slachtoffer
naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare
feit is toegebracht.

6. DE TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen is de op te leggen straf gegrond
op de artikelen 57, 63, 245 en 249 van het Wetboek.van Strafrecht.

7. DE BESLISSING

De rechtbank beslist als volgt:

Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1. primair en onder 2. Ten
laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis heeft
begaan.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste
gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte
daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven
vermelde strafbare feiten oplevert.

Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van
VIER EN TWINTIG MAANDEN.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze
uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij
de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal
worden gebracht.

Wijst de vordering van de benadeelde partij D. p/a Mr. M.H. Vaandrager
(…) toe.

Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen
ƒ 15.120 (zegge vijftien duizend één honderd en twintig gulden), zulks
bij wege van voorschot, dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente
daarover vanaf de datum van dit vonnis tot de datum der algehele voldoening.

Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij
gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van
de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van het
slachtoffer als voornoemd te betalen ƒ 15.120 (zegge vijftien duizend één
honderd en twintig gulden), bij gebreke van volledige betaling en volledig
verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 110 dagen, met dien
ten verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor
opgelegde verplichting niet opheft.

Bepaalt daarbij dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting
tot betaling aan de Staat van een bedrag van ƒ 15.120 ten behoeve van het
slachtoffer, daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde
partij een bedrag van ƒ 15.120 te betalen komt te vervallen (zulks vice
versa, dat wil zeggen indien verdachte aan de benadeelde partij een bedrag
van ƒ 15.120 heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de
Staat van eem bedrag van ƒ 15.120 ten behoeve van het slachtoffer komt
te vervallen).

Rechters

Mrs. Den Hartog Jager, Gerritse en Steenberghe