Instantie: Rechtbank Amsterdam, 3 maart 1999

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


De moeder wil graag het éénouder-gezag over de kinderen. De vader opteert
voor gezamenlijk gezag. De vrouw heeft verzocht om éénhoofdig gezag omdat er
geen communicatie tussen partijen mogelijk is. De man is weinig flexibel en
het is vrijwel niet mogelijk op één lijn met de man te komen ten aanzien van
de opvoeding en beslissingen omtrent de kinderen. Hoewel de omgangsregeling
goed verloopt, gaat volgens de vrouw de uitvoering van deze regeling ook met
de nodige conflicten gepaard. Zij wil rust in het gezin.
De door de vrouw gestelde – en door de man niet weersproken – slechte
communicatie tussen partijen en de daaruit voortvloeiende conflicten- ook met
betrekking tot de verzorging en opvoeding van de kinderen – brengen de
rechtbank tot het oordeel dat het belang van de kinderen in het onderhavige
geval met zich meebrengt dat één van de ouders met het gezag over hen wordt
belast. Nu de vrouw de dagelijkse zorg heeft, zal de vrouw met het ouderlijk
gezag worden belast.

Volledige tekst

Beschikking in de zaak van:
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
– het op 19 juni 1998 ter griffie van deze rechtbank ingediende
verzoekschrift;
– het tijdig daartegen ingediende verweerschrift tevens verzoekschrift;
– de reactie van de vrouw op het verweerschrift tevens verzoekschrift van de
man;
– de brieven met bijlagen van mr. Manderfeld d.d. 2 februari 1999 en 3
februari 1999.

De vrouw heeft primair verzocht dat op grond van duurzame ontwrichting van
hun huwelijk tussen partijen – Nederlanders – echtscheiding wordt
uitgesproken. Tevens heeft de vrouw verzocht haar te belasten met de
uitoefening van het gezag over de minderjarige kinderen van partijen met
bepaling dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
die minderjarige kinderen ƒ 300 per kind per maand zal betalen.
Tenslotte heeft de vrouw verzocht de verdeling van de tussen partijen
bestaande huwelijksgoederengemeenschap te bevelen.

De man heeft erkend althans niet betwist hetgeen is gesteld omtrent de
huwelijkssluiting, het huwelijksgoederenregime, de geboorte van hun
minderjarige kinderen, de nationaliteit van partijen en de duurzame
ontwrichting van hun huwelijk en tegen het verzoek tot echtscheiding en de
kinderbijdrage geen verweer gevoerd.

Hij heeft echter het verzoek met betrekking tot de gezagsvoorziening
bestreden. Zijnerzijds heeft hij verzocht het gezamenlijk gezag in stand te
laten en een omgangsregeling te bepalen.

De vrouw heeft vervolgens verzocht de verdeling van de
huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen overeenkomstig haar voorstel en
voor het overige het in het verzoekschrift gestelde gehandhaafd.

Daarop is de zaak behandeld op de terechtzitting met gesloten deuren van 3
februari 1999, alwaar partijen, mr. Manderfeld en mr. J.F. van der Brugge
namens mr Struycken zijn verschenen.
Voorts is de minderjarige dochter van partijen R., buiten aanwezigheid van
partijen op 9 februari 1999 gehoord.

De rechtbank overweegt als volgt:
1. Ten processe staat vast, mede door het overgelegde bewijsstuk, dat
partijen zijn gehuwd op 2 november 1984 te Amsterdam.
2. Tussen partijen staat voorts vast dat het huwelijk duurzaam is ontwricht,
zodat het primaire verzoek tot echtscheiding als niet bestreden toewijsbaar
is.
3. Hetzelfde geldt voor de niet bestreden kinderbijdrage. Nu deze bijdrage
niet in strijd is met de geldende maatstaven, acht de rechtbank deze in het
belang van de minderjarigen en zal dienovereenkomstig worden beslist.
4. De vrouw heeft verzocht haar met het ouderlijk gezag te belasten omdat er
geen communicatie tussen partijen mogelijk is. Naar zij stelt is de man
weinig flexibel en is het vrijwel niet mogelijk op één lijn met de man te
komen ten aanzien van de opvoeding en beslissingen omtrent de kinderen.
Volgens haar is er geen sprake van een gelijkwaardige situatie ten aanzien
van de kinderen maar probeert de man zijn wil aan de vrouw en de kinderen op
te leggen. Hoewel de omgangsregeling op zich goed verloopt gaat volgens de
vrouw de uitvoering van deze regeling ook met de nodige conflicten gepaard.
Zij wil rust in het gezin maar vreest dat de invloed van de man deze rust
niet ten goede zal komen.

De man heeft hiertegen aangevoerd dat hoewel partijen nog
communicatieproblemen hebben deze problemen niet van dien aard zijn dat om
die reden de vrouw alleen met het gezag zou moeten worden belast.

Bij de Wet van 30 oktober 1997, Staatsblad 506, in werking getreden op 1
januari 1998, is bepaald dat het gezamelijk gezag na echtscheiding van
rechtswege blijft voortduren. Van deze regeling kan worden afgeweken indien
dit in het belang van de minderjarigen wenselijk wordt geacht.

De door de vrouw gestelde -en door de man niet weersproken- slechte
communicatie tussen partijen en de daaruit voortvloeiende conflicten -ook met
betrekking tot de verzorging en opvoeding van de kinderen- brengen de
rechtbank tot het oordeel dat het belang van de kinderen in het overhavige
geval met zich meebrengt dat één van de ouders alleen met het gezag over hen
wordt belast. Nu de vrouw de dagelijkse zorg voor de kinderen heeft en zij
aldaar verblijven, zal de vrouw met het ouderlijk gezag worden belast.

5. Met betrekking tot de omgangsregeling hebben partijen overeenstemming
bereikt als na te melden. R. heeft te kennen gegeven zich in de door de
ouders voorgestelde regeling te kunnen vinden, met dien verstande dat zij
graag zou willen dat de man haar en haar zus van school komt ophalen.
Mitsdien zal overeenkomstig worden beslist.

6. De vrouw heeft verzocht de verdeling vast te stellen per 20 april 1998,
zijnde de datum dat partijen uit elkaar zijn gegaan. De man heeft zich
vooralsnog verzet tegen de door de vrouw voorgestelde datum, maar wenst nog
in de gelegenheid te worden gesteld te reageren omtrent het door de vrouw
ingediende gewijzigde verdelingsverzoek.

Beslissing
De rechtbank:
– spreekt echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op 2 november 1984 te
Amsterdam,
– belast de vrouw met de uitoefening van het gezag over de minderjarige
kinderen van partijen:
R., geboren op 15 oktober 1986 te Amsterdam,
T., geboren op 8 februari 1991 te Amsterdam,

voorzover de bevoegdheid daartoe niet door een eerdere rechterlijke
beslissing is uitgesloten;

– bepaalt dat de man ƒ 300 (driehonderd gulden) per kind per maand zal
betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde
minderjarigen, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw en te verhogen met
het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of
regelingen ten behoeve van die minderjarigen kan of zal worden verleend;
– bepaalt in het kader van een omgangsregeling dat de minderjarigen eenmaal
in de twee weken van vrijdagavond 18.00 uur tot maandagochtend 9.00 uur bij
de man zullen verblijven, alsmede twee weken gedurende de zomervakantie en de
helft van de kerstvakanties;
– verklaart voormelde nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;
– houdt de behandeling van de zaak omtrent de verdeling van de
huwelijksgoederengemeenschap aan tot de pro forma zitting van 14 april 1999,
vóór welke datum de man in de gelegenheid wordt gesteld te reageren op het
verdelingsverzoek van de vrouw en een voorstel te doen omtrent de datum van
verdeling.

Rechters

mr S.J. Nanne