Instantie: Rechtbank ‘s-Hertogenbosch, 30 december 1997

Instantie

Rechtbank ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Vrouw heeft bij de rechtbank kinderbijdrage gevorderd van de biologische
vader. Het kind heeft een wettige vader (vrouw was gehuwd met een Turkse man,
waarmee zij geen gemeenschap heeft gehad en die geen bekende woon- of
verblijfplaats heeft). De rechtbank wijst het verzoek af omdat de biologische
vader geen gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM met het kind heeft gehad.

Volledige tekst

1. Het verloop van de procedure.

De rechtbank heeft kennis vernomen van de volgende stukken:
– het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen ter
griffie op 6 mei 1997;
– het verweerschrift van de man.

De zaak is behandeld ter terechtzetting van 30 september 1997. Verschenen
zijn partijen en hun raadslieden (mr. L. Broekhoven namen mr. F.W.H. Weelen).
Het van de zitting opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.

2. De inleiding.

De vrouw is ruim 6 jaar, te weten van 10 juli 1989 tot 1 augustus 1995 gehuwd
geweest met K, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten
Nederland. Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden. Uit het huwelijk van
de vrouw en K is op 28 juli 1993 Sharona geboren.

Bij (echtscheidings)beschikking van 31 maart 1995 is de vrouw benoemd tot
voogdes en mevrouw S tot toeziend voogdes over Sharona voornoemd.

3. Het verzoek, de grondslag daarvan en het verweer.

De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man met ingang van de datum
van indiening van het verzoekschrift met een bedrag van ƒ 250 per maand dient
bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van Sharona. De vrouw
legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij in het conceptietijdvak met de
man geslachtsgemeenschap heeft gehad, de man de biologische vader is van
Sharona en hij de draagkracht heeft voornoemde kinderalimentatie te voldoen.
Ter terechtzitting heeft de vrouw haar verzoek aangevuld en verzocht te
bepalen dat de man dient mee te werken aan een DNA-onderzoek ter vaststelling
van het biologisch vaderschap van Sharona.

De man voert verweer. Hij betwist de verwekker van Sharona te zijn. Weliswaar
heeft hij in het conceptietijdvak een relatie gehad met de vrouw, maar de
vrouw heeft in dat tijdvak ook andere sexuele relaties gehad, zodat niet vast
staat dat hij de biologische vader is. Aangezien hij door de vrouw nimmer op
de hoogte is gesteld van het feit dat uit hun relatie een kind is geboren,
acht hij dat vaderschap ook niet aannemelijk
Voor zover komt vast te staan dat hij de verwekker van Sharona is, betwist de
man dat Sharona behoefte heeft aan een bijdrage van meer dan ƒ 170 per maand.
Voor de bepaling van de omvang van de behoefte van Sharona aan een bijdrage
is uitsluitend het bijstandsinkomen van de vrouw bepalend, omdat hij en de
vrouw nimmer een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd.

De vrouw heeft daartegenover nog aangevoerd dat zij slechts een
schijnhuwelijk met K had en met hem nimmer sexuele gemeendschap heeft gehad,
zodat K niet de biologische vader van Sharona kan zijn.

4. De beoordeling.

Sharona is staande het huwelijk van de vrouw en K geboren. Niet gesteld noch
gebleken is dat K het vaderschap van Sharona rechtens heeft ontkend. Derhalve
staat vast dat K de wettige vader is van Sharona.

Beoordeeld dient te worden of het verzoek van de vrouw tot vaststelling van
kinderalimentatie toewijsbaar is indien zou komen te staan dat de man de
biologische vader van Sharona is.

Ingevolge het wettelijk stelsel (afdeling 1 titel 17 van Boek 1 BW) heeft een
wettig kind – afgezien van mogelijke aanspraken jegens een stiefouder –
slechts jegens zijn wettige ouders aanspraak op voorziening in de kosten van
zijn verzorging en opvoeding. Derhalve bestaat geen aanspraak jegens de man
als biologische vader zolang het kind een ander tot wettige vader heeft.
Weliswaar kan deze regel onder omstandigheden op grond van artikel 8 van het
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) worden doorbroken, doch
voorwaarde daarvoor is dat sprake is van een als famlie- en gezinsleven in de
zin van artikel 8 EVRM aan te merken betrekking tussen de man en Sharona. Dit
laatste is niet gesteld en evenmin gebleken.

Voorts is naar huidig én toekomstig recht een gerechtelijke vaststelling van
het vaderschap niet mogelijk indien het kind al een vader heeft.

Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van de vrouw dient te worden
afgewezen.
De vrouw zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de
proceskosten.

BESLISSING

De rechtbank:
– wijst het verzoek af;
– verwijst de vrouw in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de man
begroot op ƒ 1.713, bestaande uit ƒ 1.1420 salaris procureur, ƒ 73,25 door de
man betaald vast recht en ƒ 221,75 in debet gesteld vast recht, te voldoen
aan de griffier van deze rechtbank, bij voorkeur door gebruik te maken van de
vanwege de griffier toe te zenden acceptgirokaart.

Rechters

Mr Waaijers