Instantie: Commissie gelijke behandeling, 3 december 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeksters, van Iraanse afkomst, volgden een opleiding. Zij beklagen
zich
over ongelijke behandeling bij de uitvoering van de overeenkomst tot het
geven van onderwijs. Om die reden hebben zij ook de opleiding gestaakt.
De
Commissie constateert dat er reeds in een vroeg stadium over en weer
communicatieproblemen zijn ontstaan, terwijl ook niet alle procedures bij
de
opleiding eenduidig zijn vastgesteld of worden nageleefd. Het is begrijpelijk
dat door deze communicatieproblemen en onzorgvuldigheden bij verzoeksters
het
vermoeden is ontstaan dat zij op grond van hun afkomst ongelijk behandeld
werden. Er zijn echter uit het onderzoek van de Commissie geen feiten of
omstandigheden naar voren gekomen die het vermoeden bevestigen dat dit
verband zou houden met de afkomst van verzoeksters. De Commissie is van
oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de opleiding een verboden
onderscheid naar ras of nationaliteit heeft gemaakt.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 11 maart 1997 verzochten mevrouw F. te Amstelveen (hierna:
verzoekster sub 1) en mevrouw Fe. te Almere (hierna: verzoekster sub 2)
de
Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken over de vraag
of de
Hogeschool Holland te Diemen (hierna: de wederpartij) onderscheid op grond
van ras en/of nationaliteit heeft gemaakt zoals bedoeld in de Algemene
wet
gelijke behandeling (AWGB).

1.2. Verzoeksters volgden bij de wederpartij de opleiding mondhygiëne.
Verzoeksters, beiden van Iraanse afkomst, stellen dat zij ongelijk werden
behandeld. Zij hebben om die reden de opleiding gestaakt. Verzoeksters
zijn
van mening dat de wederpartij jegens hen in strijd heeft gehandeld met
de
AWGB.

2 DE LOOP VAN DE PROCEDURECGB

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen. Verzoeksters
hebben de Commissie verzocht de versnelde procedure toe te passen. Dit
verzoek is toegewezen.
De Commissie heeft op 1 april 1997 en op 13 mei 1997 een zitting gehouden.
Voor de eerste zitting zijn partijen opgeroepen en deze hebben hun
standpunten nader toegelicht.

2.2. Bij de eerste zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeksters
– mw. F. G. (verzoekster sub 1)
– mw. Fe. G. (verzoekster sub 2)
– dhr. O. Delpeche (gemachtigde Anti Discriminatie Bureau Flevoland)

van de kant van de wederpartij
– dhr. J.M. van Gaal (directeur faculteit Zorg & Welzijn Hogeschool Holland)
– mw. M. Hovius (directeur Studierichting Opleiding Mondhygiëne)
– mw. M. Mook (groepsdocente aan de Studierichting Opleiding Mondhygiëne)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr. A. Kruyt (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– dhr. mr. drs. V. Everhardt (secretaris Kamer).

2.3. Naar aanleiding van het onderzoek op de zitting heeft de Commissie
partijen in de gelegenheid gesteld de mogelijkheid te onderzoeken tot het
vervolgen van de opleiding. De gemachtigde van verzoeksters heeft bij brief
van 16 april 1997 bericht dat het niet is gelukt een schikking te bereiken.
De Commissie heeft vervolgens het onderzoek voortgezet en partijen en twee
getuigen opgeroepen voor een zitting op 13 mei 1997.

Bij de zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeksters
– mw. F. G. (verzoekster sub 1)
– mw. Fe. G. (verzoekster sub 2)
– dhr. O. Delpeche (gemachtigde Anti Discriminatie Bureau Flevoland)

van de kant van de wederpartij
– dhr. J.M. van Gaal (directeur faculteit Zorg & Welzijn Hogeschool Holland)

als getuigen
– mw. I. van den Elsen (studiebegeleidster bij de Stichting voor
Vluchteling-Studenten U AF)
– mw. M.H.F. van Nimwegen (hoofd secretariaat bij de Studierichting Opleiding
Mondhygiëne)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr. A. Kruyt (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– dhr. mr. drs. V. Everhardt (secretaris Kamer).

2.4. De Commissie heeft na de zitting op verzoek van de gemachtigde van
verzoeksters het oordeel aangehouden teneinde verzoeksters in de gelegenheid
te stellen aanvullend bewijsmateriaal te overleggen. Hierdoor is het
spoedkarakter aan de behandeling komen te ontvallen en is de behandeling
van
de zaak volgens de normale procedure voortgezet. De wederpartij is in de
gelegenheid gesteld op de door de gemachtigde van verzoeksters overgelegde
stukken te reageren. Hierna is het onderzoek afgesloten.

2.5. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.3.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoeksters, beiden van Iraanse afkomst, volgden de Studierichting
Opleiding Mondhygiëne (SOM). Deze studierichting valt vanaf september 1996
onder de wederpartij. De opleiding is zo opgezet dat zij een combinatie
biedt
tussen praktijk en theorie. Bij de instelling van de wederpartij studeren
een
groot aantal buitenlandse studenten (ongeveer 10% van de in totaal 9000
leerlingen).

3.2. Een belangrijk onderdeel van de studie zijn de practicumlessen. Er
wordt
lesgegeven in 7 parallel-groepen. De practicumlessen bestaan uit vier halve
dagen les per week. Elke groep heeft een vaste docent. De groepsdocent
geeft
de helft van het aantal dagen les. De overige dagen worden de studenten
door
andere docenten begeleid. De praktijklessen zien er gedurende het studiejaar
als volgt uit: eerst werken de studenten op een pop (de fantoombehandeling),
dan behandelen zij elkaar en in het laatste stadium worden patiënten
behandeld. Als studenten de fantoombehandeling niet afmaken kunnen zij
niet
verder met het praktische gedeelte van hun studie.

3.3. Op 7 oktober 1996 vond een gesprek plaats tussen verzoeksters en de
groepsdocente vanwege het feit dat verzoeksters niet tevreden waren over
de
begeleiding die zij hen bij de practicumlessen gaf. Op 21 oktober volgde
een
tweede gesprek over hetzelfde onderwerp. Vervolgens hebben verzoeksters
zich
op 7 november 1996 bij de decaan over het gebrek aan begeleiding door de
groepsdocente beklaagd. De decaan verwees verzoeksters naar de directeur
van
de faculteit. Verzoeksters hebben hun studie op 7 november 1996 onderbroken.
Zij hebben de directie van de faculteit daarvan niet in kennis gesteld.

3.4. Verzoeksters hebben op 19 november 1996 een interne klacht ingediend
bij
de directeur van de faculteit. De klacht betrof enerzijds de bejegening
door
de groepsdocente bij de practicumlessen. Anderzijds betrof het ongelijke
behandeling van verzoeksters met betrekking tot de voorbereiding en afwerking
van de tentamens. Verzoeksters mochten de originele schrapkaarten van de
gemaakte tentamens niet inzien. Daarnaast werd hen niet de mogelijkheid
geboden om een proeftentamen te maken.

3.5. Op 19 december 1996 volgde naar aanleiding van de klacht een bespreking
tussen de directeur van de faculteit en verzoeksters. Uit het verslag van
dit
gesprek blijkt dat er drie opties zijn besproken. Deze bestonden
respectievelijk uit (a) het voortzetten van de studie aan een gelijksoortige
opleiding in Utrecht,
(b) het volgen van een andere studie en (c) het voortzetten van de studie
aan
de SOM.

3.6. Op 10 januari 1997 volgde een tweede gesprek. Hierin werd de voortgang
van de hiervoor onder 3.5. genoemde opties besproken. Verzoeksters stelden
dat zij twijfels hadden over het terugkeren naar de SOM. Zij wensten voordat
zij hierover een uitspraak zouden doen, eerst ruggespraak te houden met
hun
begeleidster van de UAF.

3.7. Op 7 februari 1997 volgde een derde gesprek. Dit keer tussen
verzoeksters, de vertegenwoordigster van de UAF, de directeur van de
opleiding en de directeur van de faculteit. Uitgangspunt bij dit gesprek
was
het vinden van oplossingen voor de gerezen problemen, zodat verzoeksters
hun
studie bij de wederpartij zouden kunnen vervolgen. De wederpartij gaf aan
dat
verzoeksters weer konden starten met de opleiding door de theorievakken
te
volgen. Er was echter geen docent beschikbaar die verzoeksters zou kunnen
helpen om de achterstand in de praktijklessen in te lopen. De practicumlessen
zouden dan ook vanaf september 1997 moeten worden ingehaald. Verzoeksters
zouden vanaf het nieuwe studiejaar in een andere groep geplaatst worden.

3.8. Verzoeksters zijn vervolgens opgehouden met hun studie.
De studiefinanciering die verzoeksters ontvingen liep via de UAF.
Verzoeksters hebben geen beroep gedaan op persoonlijke omstandigheden en
op
basis van de behaalde studiepunten beiden een negatief bindend studieadvies
gekregen. Dit houdt onder meer in dat het niet meer mogelijk zal zijn de
studie te vervolgen bij de SOM.

De standpunten van partijen

Verzoeksters stellen het volgende.

3.9. Verzoeksters zijn van mening dat ze ongelijk behandeld zijn bij (a)
de
practicumlessen die zijn gegeven door de groepsdocente, (b) bij inzage
tentamens en de toelating tot een proeftentamen en (c) door de directie
van
de wederpartij.

3.10. Voor wat de ongelijke behandeling bij de practicumlessen betreft
stellen verzoeksters het volgende.
De groepsdocente heeft gezegd dat er in het studiejaar 1996-1997 te veel
buitenlanders de opleiding volgen. Vervolgens heeft de docente op grond
hiervan minder aandacht gegeven aan verzoeksters tijdens haar
practicumlessen. Het is voorgekomen dat de groepsdocente het lesmateriaal
gooide naar verzoeksters in plaats van het fatsoenlijk aan te reiken. De
rol
van een groepsdocente bij de begeleiding tijdens de practicumlessen is
zeer
groot. Tijdens de practicumles sprak de groepsdocente veel met de Nederlandse
studenten en stimuleerde hen. Andere studenten, die haar ook niet altijd
goed
begrepen, kregen wel positieve opmerkingen.

Met verzoeksters sprak zij echter nooit. In plaats van mondelinge toelichting
kregen verzoeksters wel schriftelijke toelichting van de betreffende
groepsdocente. Daar kwamen ze echter niet verder mee omdat zij thuis niet
konden oefenen en de groepsdocente een onleesbaar handschrift heeft.
Verzoeksters hebben diverse malen kenbaar gemaakt dat zij over wilden stappen
naar een andere groep. Dit hebben zij in ieder geval één maand voor het
tentamen al aangegeven. Verzoeksters kregen te horen dat dit pas in januari
1997 zou kunnen geschieden. Dat zou te laat zijn omdat de practicumlessen
dan
al voorbij zouden zijn.

3.11. Voor wat betreft de ongelijke behandeling terzake van de tentamens
stellen verzoeksters het volgende.
De administratie heeft verzoeksters laten weten dat zij hun naam niet hoefden
te vermelden op het opgaveformulier van een tentamen. Later werd verzoeksters
door de administratie verweten dat zij hun naam niet hadden vermeld en
dat
daarom niet aan verzoeksters verzoek kon worden voldaan om de ingevulde
formulieren terug te krijgen.
Verzoeksters kregen daarnaast van de administratie te horen dat het niet
mogelijk was om de originele schrapkaarten van de gemaakte tentamens in
te
zien. De schrapkaarten worden met potlood ingevuld. Nu zij de schrapkaarten
niet in mochten zien, vertrouwen zij de uitslag niet. Verzoeksters wijzen
erop dat zij bij een tentamen dezelfde antwoorden hebben ingevuld als een
(derde) medestudent. Deze student behaalde voor het tentamen het cijfer
8,
terwijl verzoeksters respectievelijk de cijfers 2 en 3 hadden behaald.
Andere
(tweedejaars) studenten mochten de originele schrapkaarten wel inzien.
Er is door een docent van de wederpartij medegedeeld dat volgens instructie
van de directie Iraniërs geen proeftentamen mochten doen.

3.12. Voor wat de ongelijke behandeling door de directie van de wederpartij
betreft stellen verzoeksters het volgende.
De reactie op de klacht die verzoeksters op 19 november 1996 bij de directie
had ingediend, volgde pas in januari 1997. Dit was voor verzoeksters veel
te
laat.
Verzoeksters stellen verder dat zij de brief die de directeur van de SOM
op
18 november 1996 naar beide verzoeksters heeft gestuurd nooit hebben
ontvangen. De wederpartij wijdt dit aan het feit dat zij over onjuiste
adresgegevens beschikte, dit terwijl verzoeksters in dezelfde periode wel
een
acceptgirokaart, met een juiste adressering, van de wederpartij hebben
ontvangen.

3.13. Tijdens de behandelingsprocedure van de klacht stonden verzoeksters
maar één oplossing voor ogen: het kunnen afmaken van het eerste jaar. Zij
wilden daarom twee weken extra praktijklessen kunnen volgen. Echter voordat
verzoeksters het laatste gesprek van 7 februari 1997 ingingen, had de
wederpartij zonder toestemming al de kast van verzoeksters leeggehaald.
Voor
verzoeksters leek het net alsof zij al gestopt waren. Verzoeksters zijn
van
mening dat zij in het eerste blok van hun studie slachtoffer zijn geworden
van een politiek spelletje. Hierdoor zijn verzoeksters van mening dat zij
eigenlijk niet meer terug kunnen komen.

De wederpartij stelt het volgende.

3.14. Er zijn ook andere studenten uit Iran die bij de wederpartij een
studie
volgen. Daar zijn geen problemen bij opgetreden zoals die naar voren zijn
gebracht door verzoeksters. De wederpartij erkent dat er verschillen kunnen
optreden in de begeleiding van studenten, maar dit is niet gekoppeld aan
de
afkomst van studenten.

3.15. De wederpartij voert een allochtonenbeleid. Dit houdt onder meer
in:
– Specifieke aandacht voor de taalproblemen;
– Dat er met deze taalproblemen rekening wordt gehouden in verband met
het
maken van tentamens;
– Er speciaal mensen in dienst zijn die zich bezig houden met deze
problematiek.

3.16. De directeur van de faculteit verklaart ter zitting dat taalproblemen
een belangrijke rol spelen in deze zaak. Tijdens de klachtbehandeling kostte
het verzoeksters en hem vaak moeite om elkaar te begrijpen. Dit probleem
heeft zich ook voorgedaan in de begeleiding bij de practicumlessen. De
groepsdocente verklaart ter zitting dat zij vanwege dit taalprobleem een
stappenplan in de begeleiding van verzoeksters heeft ontwikkeld. In de
praktijk hield dit in dat zij vaker bij verzoeksters kwam kijken, maar
wel
korter dan bij de andere studenten. Daarnaast gaf zij hen meer schriftelijke
toelichting. Desgevraagd verklaart de groepsdocente dat zij dit stappenplan
niet met verzoeksters heeft besproken.

3.17. De wederpartij stelt dat iedere student een proeftentamen mag doen
en
de gemaakte tentamens mag inzien. De procedure rond het inzien van tentamens
heeft de wederpartij, mede naar aanleiding van de klacht van verzoeksters
al
in zijn geheel aangepast. Naast het mogen inzien van het tentamen krijgen
de
studenten nu direct na het maken van het tentamen een kopie van de
schrapkaart mee naar huis.

Het standpunt van verzoeksters, dat zij dezelfde antwoorden als een
medestudent zouden hebben ingevuld bij een tentamen en daarvoor een lager
cijfer kregen, is niet juist. De tentamens waren namelijk anders ingevuld
en
daarom kregen zij een ander cijfer.

3.18. De directeur van de opleiding geeft ter zitting aan dat studenten
die
het eerste deel van de practicumlessen, de fantoom- behandeling, niet afmaken
niet verder kunnen met het praktische gedeelte van de studie. Het is niet
mogelijk de fantoom behandeling in te halen omdat andere studenten daar
de
dupe van zouden worden. Dit is terug te voeren op een praktisch probleem
dat
de opleiding maar over 55 units beschikt voor 170 studenten. Als verzoeksters
in november met een verzoek bij de directie van de SOM waren gekomen had
er
nog wel iets geregeld kunnen worden. Vanaf januari 1997 was dit echter
niet
meer mogelijk. De wederpartij heeft verzoeksters hiervan per brief van
18
november 1997 op de hoogte gesteld. Deze brief heeft verzoeksters vanwege
een
adreswijziging niet bereikt.

De verklaringen van de getuigen

3.19 De studiebegeleidster van de UAF verklaart dat verzoeksters zich reeds
in november 1996 tot haar hebben gewend met klachten over de begeleiding.
Zij
heeft toen contact opgenomen met de decaan en deze heeft de zaak verder
opgepakt. Zij was aanwezig bij het laatste gesprek in februari 1997. Het
is
toen echter niet gelukt om een oplossing te bereiken, omdat verzoekster
geen
vertrouwen meer hadden in de opleiding. Voor wat betreft de vraag of er
sprake was van ongelijke behandeling van verzoeksters vanwege hun Iraanse
afkomst bevestigt de studiebegeleidster dat verzoeksters zich daarover
ook
bij haar hebben beklaagd. Dat is het enige dat zij daarover weet. Zij heeft
het probleem bij de opleiding neergelegd en is daarbij pas in februari
1997
weer rechtstreeks betrokken.

3.20 Het hoofd secretariaat geeft een uiteenzetting over de wijze waarop
door
haar inzage van tentamens aan studenten werd gegeven. De originele
schrapkaart van het tentamen wordt in een kluis bewaard evenals de originele
schrapkaarten van de studenten. Geen enkele student krijgt inzage van de
eigen originele schrapkaart. Deze regeling heeft zij ten opzichte van alle
studenten gehanteerd. Zij kan zich niet herinneren dat zij verzoeksters
geweigerd heeft het tentamen in te zien. Correctie van de tentamens gebeurt
per computer, waarbij de uitslag gekoppeld is aan het nummer van de student.
Aangezien de schrapkaarten met potlood ingevuld worden is fraude in de
uitslag mogelijk indien de uitkomsten op de schrapkaarten (moedwillig)
worden
gewijzigd voordat de kaarten de computer ingaan.

3.21 De docent Vakgroep orale functieleer heeft een schriftelijke verklaring
overgelegd. Hierin wordt vermeld dat verzoekster hem in week 46 van 1996
hebben gevraagd een proeftentamen af te leggen. Hij stelt dat proeftentamens
geen geïnstitutionaliseerd en gereglementeerd onderdeel zijn van het
onderwijs. Teneinde ongelijkheid in het onderwijs te voorkomen en op verzoek
van de directie moet daarvoor toestemming van de directie worden verkregen.
Dit geldt voor iedere daarvoor in aanmerking komende student ongeacht diens
landsaard. Verzoeksters hebben om voor hem onbekende redenen niet deelgenomen
aan de voorbespreking van de vragen voor het hertentamen d.d. 15 november
1996 en evenmin aan het hertentamen op 20 november 1996.

4. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeksters onderscheid
naar ras en/of nationaliteit heeft gemaakt zoals bedoeld in de AWGB.

4.2. Artikel 1 AWGB bepaalt dat onderscheid naar ras en nationaliteit is
verboden.
Het begrip ras moet in de AWGB overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van elke vorm van rassen- discriminatie en vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad ruim worden uitgelegd en omvat tevens:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, nr. 3, pag.13. ). Voorts dient het begrip
nationaliteit in de AWGB te worden begrepen als nationaliteit in staatkundige
zin, onafhankelijk van de feitelijke woon- of verblijfplaats (Handelingen
Eerste Kamer, 22 januari 1994, pag. 1086).
Volgens artikel 1 AWGB wordt onder onderscheid verstaan zowel direct als
indirect onderscheid. Indirect onderscheid houdt in: onderscheid op grond
van
andere hoedanigheden of gedragingen dan naar ras of nationaliteit, dat
direct
onderscheid op deze gronden tot gevolg heeft.

In artikel 2 lid 3 tot en met lid 5 AWGB is een aantal uitzonderingen
geformuleerd op het wettelijk verbod van onderscheid naar ras of
nationaliteit. Deze wettelijke uitzonderingen zijn hier niet van toepassing.

Artikel 7 lid sub c AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB onder
meer
het maken van onderscheid naar ras of nationaliteit bij het aanbieden van
goederen en diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van
overeenkomsten terzake, indien dit geschiedt door instellingen die werkzaam
zijn op het gebied van volkshuisvesting, welzijn, gezondheidszorg, cultuur
of
onderwijs.

4.3. De Commissie stelt vast dat de wederpartij een instelling is die
werkzaam is op het gebied van onderwijs. Voorts biedt de wederpartij diensten
aan in de vorm van onderwijs en gaat daartoe overeenkomsten met studenten
aan. Derhalve valt de wederpartij onder het bereik van artikel 7 lid sub
c
AWGB.

4.4. In geding is derhalve de vraag of de wederpartij jegens verzoeksters
onderscheid naar ras of ook nationaliteit heeft gemaakt als bedoeld in
artikel 7 lid sub c AWGB bij de uitvoering van de overeenkomst tot het
geven
onderwijs.
De Commissie overweegt hieromtrent het volgende.
Verzoeksters hebben zich beklaagd over ongelijke behandeling (a) door de
groepsdocente bij de practicumlessen, (b) door de administratie van de
opleiding, (c) door de directie van de opleiding.
Het is niet de taak van de Commissie te oordelen of de begeleiding door
de
wederpartij bij de practicumlessen al dan niet voldoende was. Evenmin rekent
de Commissie het tot haar taak te oordelen of de desbetreffende
onderwijsovereenkomst door de wederpartij goed is uitgevoerd. De taak van
de
Commissie is te oordelen of de wederpartij bij de uitvoering van de
betreffende onderwijsovereenkomst jegens verzoeksters onderscheid naar
ras of
nationaliteit heeft gemaakt. Daarbij kan, indien niet of onzorgvuldig wordt
ingegaan op een hulpvraag ten aanzien van de begeleiding, de
(administratieve) procedures onduidelijk of onzorgvuldig zijn, of de
klachtbehandeling ondeugdelijk is een vermoeden ontstaan dat er sprake
is van
een door de wet verboden onderscheid.

4.5. Voor wat de practicumlessen betreft stelt de Commissie vast dat
verzoeksters reeds enkele weken na de aanvang van de opleiding zich bij
de
groepsdocente hebben beklaagd over haar ontoereikende begeleiding. Zij
hebben
daarover ook bij de directeur van de opleiding een klacht ingediend. De
directeur is van mening dat taalproblemen een rol spelen in deze kwestie.
Dit
standpunt wordt door de groepsdocente bevestigd. Zij geeft aan dat zij
in
verband met communicatieproblemen met verzoeksters een stappenplan voor
hun
begeleiding had opgesteld. Dit plan hield in dat vanwege de taalproblemen
expres meer schriftelijk dan mondeling werd gecommuniceerd vergeleken met
de
andere studenten.

De Commissie is eveneens van oordeel dat communicatieproblemen in deze
een
rol spelen. Deze zijn echter deels door de wederpartij veroorzaakt. De
groepsdocente heeft immers verzoeksters niet duidelijk gemaakt dat zij
middels een stappenplan de begeleiding wilde optimaliseren. Aangezien
verzoeksters terecht constateerden dat zij op een andere wijze werden
begeleid, is kennelijk de indruk ontstaan dat zij door de docente werden
gediscrimineerd. Deze indruk werd versterkt toen de begeleiding door de
groepsdocente, nadat met haar diverse gesprekken waren gevoerd, volgens
verzoeksters niet verbeterde.
Niet aannemelijk is echter geworden dat de groepsdocente zich op negatieve
wijze over buitenlandse studenten heeft uitgelaten. Evenmin is komen vast
te
staan dat zij verzoekster onfatsoenlijk heeft bejegend.

4.6. Voor wat de gang van zaken bij de inzage van de tentamens betreft
heeft
de wederpartij erkend dat de procedure onvolkomenheden vertoonde. De
wederpartij heeft naar aanleiding van de klacht van verzoeksters de procedure
rond de inzage van tentamens aangepast. Het hoofd secretariaat kan zich
niet
herinneren aan verzoekster(s) geweigerd te hebben de originele schrapkaarten
in te zien. Uit de verklaring van het hoofd van het secretariaat blijkt
dat
de originele schrapkaarten van alle studenten in een kluis worden bewaard
en
aan geen enkele student ter inzage worden verstrekt.

De Commissie constateert dat in deze onbetwist is dat de procedure rond
het
inzien van tentamens verbetering behoefde.
De wederpartij heeft deze verbeteringen inmiddels ook doorgevoerd. Echter
is
niet aannemelijk geworden dat uitsluitend aan verzoeksters geweigerd is
dat
zij hun eigen originele schrapkaarten van hun tentamens mochten inzien
of dat
zij daarbij anders behandeld zijn dan de overige studenten.

Voor wat de regeling terzake van proeftentamens betreft zijn de verklaringen
van de directie en de betreffende docent niet eenduidig. Daargelaten de
vraag
of al dan niet toestemming is vereist van de directie, is in deze niet
komen
vast te staan dat de betreffende docent uitsluitend aan verzoeksters deze
eis
(ten onrechte) heeft gesteld.

4.7. Voor wat betreft de klacht van verzoeksters terzake van ongelijke
behandeling door de directie van de wederpartij overweegt de Commissie
het
volgende.

De Commissie constateert dat verzoeksters zich reeds vroegtijdig hebben
beklaagd over de onvoldoende begeleiding bij het practicum. Zij hebben
zich
eerst bij de desbetreffende groepsdocente, vervolgens bij de decaan beklaagt.

Toen er geen reactie volgde van de zijde van de directie van de opleiding
hebben zij zich tot de directie van de faculteit gewend. Laatstgenoemde
heeft
verslagen overgelegd van de klachtbehandeling.

Uit de verklaringen van partijen en de verslagen van de interne
klachtbehandeling blijkt dat de directeur van de faculteit gesprekken heeft
gevoerd met de betrokkenen van beide zijden. Hij heeft daarbij diverse
opties
voor een oplossing aan verzoeksters voorgelegd. Bij dit overleg werd ook
de
studiebegeleidster van het UAF op verzoek van verzoeksters betrokken. De
Commissie constateert dat naar de mening van verzoeksters slechts één optie
aangewezen was namelijk de overplaatsing naar een andere practicumgroep
en
het inhalen van practicumlessen, zodat zij niet een vol studiejaar zouden
verliezen. De directeur was van mening dat deze optie niet haalbaar was
met
name omdat verzoeksters reeds begin november 1996 hun studie geheel hadden
gestaakt, zonder de directie daarvan in kennis te stellen. Er zijn echter
wel
andere opties aan verzoeksters geboden.

4.8. Op grond van het bovenstaande heeft de Commissie geen aanwijzingen
dat
de directie niet of onvoldoende aandacht heeft besteed aan de hulpvraag
van
verzoeksters. Evenmin zijn er aanwijzingen dat de klachtbehandeling
onzorgvuldig is geschied. De Commissie constateert wel dat er reeds in
een
vroeg stadium over en weer communicatieproblemen zijn ontstaan, terwijl
ook
geconstateerd moet worden dat niet alle procedures bij de wederpartij
eenduidig zijn vastgesteld of worden nageleefd.
Het is begrijpelijk dat door deze communicatieproblemen en onzorgvuldigheden
bij verzoeksters het vermoeden is ontstaan dat zij op grond van hun afkomst
ongelijk behandeld werden.
Er zijn uit het onderzoek van de Commissie echter geen feiten of
omstandigheden naar voren zijn gekomen die het vermoeden dat zulks verband
zou houden met de afkomst van verzoeksters hebben bevestigd.

4.9. Het geheel overziende is de Commissie van oordeel dat niet aannemelijk
is geworden dat de wederpartij jegens verzoeksters verboden onderscheid
naar
ras dan wel nationaliteit heeft gemaakt bij de uitvoering van de
onderwijsovereenkomst.

4.10. Aanbeveling van de Commissie

De wederpartij voert een allochtonenbeleid waarbij specifiek aandacht wordt
besteed aan taalproblemen. Voorts heeft zij speciaal mensen in dienst die
zich met deze problematiek bezig houden. Het is opmerkelijk dat door de
wederpartij reeds in een vroeg stadium is geconstateerd dat er in deze
sprake
was van taalproblemen. Voorts dat eveneens kort na de aanvang van de
opleiding verzoeksters klachten uitten over discriminatie.

De Commissie constateert dat op geen enkele wijze specifieke aandacht is
besteed aan de taalproblemen of terzake in begeleiding van verzoeksters
is
voorzien. Dit klemt te meer omdat de incidenten voor verzoeksters een
betreurenswaardige afloop hebben gehad. De Commissie beveelt de wederpartij
dan ook aan maatregelen te treffen teneinde het door haar verwoorde
allochtonenbeleid daadwerkelijk te effectueren.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Hoge School Holland te
Diemen jegens mevrouw F. te Amstelveen en mevrouw Fe. te Almere bij de
uitvoering van de onderwijsovereenkomst geen onderscheid naar ras of
nationaliteit heeft gemaakt, zoals bedoeld in artikel 7 lid sub c van de
Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves-Ho Kang You, (Kamervoorzitter), dhr. A. Kruyt (lidKamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), dhr. mr. drs. V. Everhardt(secretaris Kamer)