Instantie: Kantonrechter Haarlem, 30 september 1997

Instantie

Kantonrechter Haarlem

Samenvatting


Werkneemster is in dienst bij werkgeefster als Operations Manager. Tijdens
haar zwangerschapsverlof wordt haar medegedeeld dat het operationele gedeelte
van het bedrijf naar Oostende wordt verplaatst. De onder haar geplaatste
collega H. gaat mee naar Oostende. Werkneemster wordt niet gevraagd voor
de functie van Operations Manager in Oostende, uitsluitend omdat werkgeefster
er van uitging dat zij en haar gezin toch niet naar Oostende zouden kunnen
verhuizen in verband met het werk van haar echtgenoot, hetgeen zij discriminatie
acht van haar persoon. Werkgeefster heeft toen aan haar gevraagd om de
leiding van de vestiging in Amsterdam op zich te nemen in de functie van
Office Manager. Het wordt werkneemster feitelijk onmogelijk gemaakt om
als Office Manager te functioneren. Ondanks herhaalde verzoeken van haar
kant krijgt ze geen duidelijke omschrijving van de functie en de bevoegdheden
en volgt er geen bespreking met werkgeefster over de voorwaarden. Enige
tijd later wordt een nieuwe directeur benoemd. Werkneemster heeft zich
daarop ziek gemeld en verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter oordeelt dat de werkgeefster aan werkneemster had moeten
vragen of zij in Oostende had willen werken. Dit voorstel is wel gedaan
aan collega H. ondanks de werkkring van zijn echtgenote. Aldus handelde
de werkgeefster in strijd met haar verplichting tot gelijke behandeling
van mannen en vrouwen binnen haar bedrijf. Voorts is gebleken dat de baan
in Amsterdam nauwelijks serieus bedoeld was. Er werden volstrekt geen afspraken
gemaakt over bevoegdheden en arbeidsvoorwaarden ondanks herhaalde verzoeken
van de werkneemster. Al snel werd een directeur benoemd hetgeen werkneemsters
positie aldaar geheel zou uithollen. Dit alles leidt tot een ontbinding
van de arbeidsovereenkomst wegens de verstoorde verhoudingen, waarbij toekenning
van een vergoeding met toepassing van correctiefactor 2 gerechtvaardigd
is.

Volledige tekst

1. Het verzoek en de loop van de procedure

1.1. Ter griffie is op 8 augustus 1997 ontvangen een verzoekschrift van
E strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen,
onder toekenning van een vergoeding aan E ten laste van R.
R heeft een verweerschrift doen indienen, strekkende tot toewijzing van
het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en tot afwijzing
van de gevraagde vergoeding, waarbij R ook een zelfstandig verzoek ontbinding
van de arbeidsovereenkomst heeft gedaan.

1.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad op 15 september
1997.
De griffier heeft aantekening gehouden van het verhandelde.
De gemachtigde E heeft een pleitnota overgelegd.

1.3. De inhoud van voormelde stukken geldt hier als ingelast.

2. De vaststaande feiten

De navolgde feiten staan in deze procedure tussen partijen vast:

– E is sinds 1 december 1993 bij Raeford in loondienst werkzaam, laatstelijk
tegen een salaris van ƒ 6.000,= bruto per maand, exclusief vakantietoeslag
en emolumenten;
– haar functie is Operation Manager;
– zij is thans 35 jaar oud;
– van september 1996 tot 6 januari 1997 genoot E zwangerschapsverlof;
– tijdens een bezoek in november 1996 aan het kantoor van Raeford werd
haar medegedeeld dat het operationele gedeelte van Raeford naar Oostende
zou worden verplaatst en dat de onder haar werkende collega, de H daarheen
zou worden overgeplaatst evenals de directe meerdere van E in Amsterdam,
D;
– aan E is verzocht de leiding over de vestiging te Amsterdam over te nemen
in de functie van Office Manager;
– E heeft op verzoek van Raeford haar toekomstvisie voor de vestiging te
Amsterdam op papier gezet;
– na haar werkhervatting heeft E de feitelijke leiding in Amsterdam op
zich genomen; daarnaast verrichtte zij boekhoudkundige werkzaamheden;
– op 11 juli 1997 is aan E medegedeeld dat er een nieuwe directeur in Amsterdam
zou worden benoemd;
– op 14 juli 1997 heeft E zich ziek gemeld; haar arbeidsongeschiktheid
duurt nog voort.

3. Standpunten van partijen

3.1. Als grondslag voor het verzoek voert E aan dat de verhouding tussen
partijen zodanig is verstoord dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden
die de ontbinding van de overeenkomst rechtvaardigen

3.2. Daartoe stelt E dat de verplaatsing van een aanzienlijk deel van de
werkzaamheden te Amsterdam naar Oostende, op een onjuiste wijze aan haar
is medegedeeld, namelijk in aanwezigheid van het voltallige personeel van
Raeford te Amsterdam. Voorts is zij gepasseerd voor de functie van Operations
Manager te Oostende, uitsluitend omdat Raeford er van uitging dat zij en
haar gezin toch niet naar Oostende zouden kunnen verhuizen in verband met
het werk van haar echtgenoot, hetgeen zij discriminatie acht van haar persoon.
Tenslotte heeft Raeford het haar feitelijk onmogelijk gemaakt als Office
Manager te Amsterdam te functioneren, nu, ondanks herhaaldelijke verzoeken
harerzijds Raeford nimmer een duidelijke omschrijving van die functie en
haar bevoegdheden heeft willen geven en evenmin de voorwaarden welke zouden
gelden heeft willen bespreken. E acht een vergoeding billijk, waarbij de
gebruikelijke ‘standaardvergoeding’ wordt gecorrigeerd met de factor 4.
Tevens is verzocht rekening te houden met door E gemaakte advocaatkosten
tot een bedrag van ƒ 9.600,= exclusief BTW.

3.3. Raeford heeft de stellingen van E bestreden. Op dit verweer zal, voorzover
relevant, bij de beoordeling van het verzoek nader worden ingegaan. Daarnaast
heeft Raeford aangevoerd dat E als leidinggevende van de vestiging te Amsterdam
niet goed zou hebben gefunctioneerd. Bovendien zou door haar opstelling
in het conflict iedere verdere samenwerking onmogelijk zijn geworden. Raeford
vraagt ook zelf de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, waarbij zij geen
redenen aanwezig acht voor een vergoeding naast doorbetaling van het salaris
tot de datum van ontbinding.

4. De beoordeling van het verzoek

4.1. Nu niet is vast komen te staan dat het voornemen om de operationele
activiteiten naar Oostende te verplaatsen veel eerder is genomen door Raeford,
kan op zich de mdededeling tijdens een bezoek aan Raeford door E tijdens
haar zwangerschapsverlof en in aanwezigheid van het overige personeel,
niet aan Raeford worden tegengeworpen als in strijd met goed werkgeverschap.
Anders is dit ten aanzien van het passeren van E door Raeford, zuiver op
grond van de veronderstelling dat zij zo kort na de geboorte van haar kind
en gezien de baan van haar echtgenoot toch wel niet naar Oostende zou willen
verhuizen. Op zich kan de Kantonrechter zich voorstellen dat Raeford dit
verwachtte, maar dit doet er niet aan toe of af, dat zij dit aan E zelf
had moeten voorleggen. De H werd de overplaatsing wel voorgesteld, ondanks
de werkkring van diens echtgenote. Aldus handelde Raeford in strijd met
de verplichting tot gelijke behandeling van mannen en vrouwen binnen haar
bedrijf. Daar komt nog bij dat E ter zitting heeft verklaard dat vermoedelijk
een overplaatsing voor haar zeer wel mogelijk zou zijn geweest.

Op zich werd de onjuiste gang van zaken weer enigszins rechtgezet door
het door E geaccepteerde voorstel van Raeford om de volledige leiding over
de vestiging te Amsterdam over te nemen. Uit de verdere gang van zaken
blijkt echter dat dit voornemen van Raeford nauwelijks serieus bedoeld
is geweest.

Immers nagelaten werd duidelijke afspraken met Raeford te maken over de
inhoud van haar nieuwe functie, het al dan niet aanpassen van haar salaris
en haar bevoegdheden.

De stelling van Raeford dat haar functioneren te wensen overliet is onder
die omstandigheden niet te beoordelen, terwijl noch gesteld noch gebleken
is dat E daarover ooit is aangesproken of dat zij terzake aanwijzigingen
heeft gekregen. Wel werd al snel een nieuwe directeur in Amsterdam benoemd,
hetgeen haar positie als Office Manager geheel zou uithollen.
De hele operatie wekt tenminste de indruk te zijn opgezet van de aanvang
af om tot een beëindiging van het dienstverband te komen. Zo dit al niet
het vooropgezette plan van Raeford is geweest, zou van haar in ieder geval
mogen worden verwacht dat zij dit zou hebben voorzien.
De kantonrechter stelt aan de hand van de standpunten van partijen vast
dat de arbeidsverhoudingen grondig en onherstelbaar is verstoord.

4.2. Deze feiten leveren een wijziging in omstandigheden op in de zin van
art. 7:685 BW, op grond waarvan de Kantonrechter voornemens is de arbeidsovereenkomst
te ontbinden met ingang van 15 oktober 1997.

4.3. Ingeval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, zal aan E een vergoeding
ten laste van Raeford worden toegekend ten bedrage van ƒ 51.840,= bruto,
te voldoen als hierna is aangegeven, als aanvulling op door E eventueel
te ontvangen uitkeringen krachtens de sociale verzekeringswetten danwel
uit andere hoofde door haar elders te verwerven lagere inkomsten, nu naar
het oordeel van die Kantonrechter, gezien de omstandigheden welke tot de
thans ontstane situatie hebben geleid, de gevolgen van de ontbinding niet
(ten volle) voor haar risico behoren te komen.

De hoogte van de vergoeding is berekend naar het aantal dienstjaren (afgerond)
maal het bruto maandsalaris vermeerderd met 8% vakantietoeslag. In verband
met het hiervoor overwogene, wordt het aldus verkregen resultaat vermenigvuldigd
met de factor twee.

De kosten van rechtsbijstand, worden geacht in de vergoeding te zijn begrepen,
waarbij de Kantonrechter bovendien het door E opgegeven bedrag aan kosten
van haar advocaat meer dan buitensporig acht.

4.4. Beide partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld het verzoek
in te trekken, hetgeen slechts gevolg heeft indien zij dit ook beiden doen.

4.5. Er zijn termen de kosten tussen partijen te compenseren.

4.6. Waar de overige stellingen van partijen niet tot een ander oordeel
kunnen leiden behoeven deze geen verdere bespreking.

5. De beslissing

De Kantonrechter

stelt partijen ervan in kennis dat hij voornemens is de arbeidsovereenkomst
te ontbinden onder toekenning van een vergoeding als hierna is aangegeven;

bepaalt dat beide partijen tot en met 14 oktober 1997 de gelegenheid heeft
het verzoek in te trekken door middel van een uiterlijk op die datum ter
griffie ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending
van afschrift daarvan aan de wederpartij;

voor het geval het verzoek door beide partijen wordt ingetrokken wordt
reeds thans als volgt beslist;

ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van
15 oktober 1997;

kent aan E een vergoeding toe ten bedrage van ƒ 51.840,= bruto ten titel
van suppletie, met veroordeling van Raeford om dat bedrag na de ontbinding
ineens aan E te voldoen.

Compenseert de proceskosten in dier voege dat ieder van partijen de eigen
kosten draagt;

wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.

Rechters

Mr Baas