Instantie: Commissie gelijke behandeling, 11 september 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker heeft gesolliciteerd naar de functie van algemeen medewerker
unitadministratie. Hij is niet uitgenodigd en afgewezen. Verzoeker stelt
dat
de reden hiervoor was dat hij van Marokkaanse afkomst is. De Commissie
stelt
vast dat de wederpartij allochtonen, overigens alleen vrouwen, heeft
opgeroepen voor een sollicitatiegesprek. Nu allochtone vrouwen zijn
opgeroepen en een allochtone vrouw is aangesteld door de wederpartij,
concludeert de Commissie dat geen onderscheid op grond van ras is gemaakt.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 20 december 1996 verzocht de heer M. O. te ’s Gravenhage (hierna:
verzoeker), de Commissie gelijke behandeling haar oordeel uit te spreken
over
de vraag of de Raad voor de Kinderbescherming, Directie Zuid-West, te
Rotterdam (hierna: de wederpartij) jegens hem onderscheid op grond van
ras
heeft gemaakt als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB).

1.2. Verzoeker heeft bij de wederpartij gesolliciteerd naar de functie
van
algemeen medewerker unitadministratie. Hij is niet uitgenodigd voor een
gesprek en is afgewezen. Verzoeker stelt dat de reden hiervoor was dat
hij
van Marokkaanse afkomst is. Verzoeker is van mening dat de handelwijze
van de
wederpartij in strijd is met de AWGB.

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld.
Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht.

2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen en deze hebben hun
standpunten nader toegelicht tijdens een zitting op 30 juni 1997.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoeker
– dhr. M. O. (verzoeker)

van de kant van de wederpartij
– dhr. C.A. Barlemento (gemachtigde)

van de kant van de Commissie
– mw. mr. L.Y. Gonçalves – Ho Kang You (Kamervoorzitter)
– dhr. prof. mr. A.W. Heringa (lid Kamer)
– dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer)
– mw. I.M. Hidding (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3 DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is één van de Raden voor de Kinderbescherming
ressorterend onder het Ministerie van Justitie, in onderhavig geval de
Raad
voor de Kinderbescherming Directie Zuid-West.
De klacht betreft de vestiging van de wederpartij te Den Haag.

3.2. Verzoeker heeft naar aanleiding van een wervingsadvertentie van de
wederpartij in De Volkskrant van 26 oktober 1996 in november 1996
gesolliciteerd naar de functie van algemeen medewerker unitadministratie
bij
de Haagse vestiging van de wederpartij.

3.3. Blijkens de advertentie bestaat de functie uit de volgende taken:
– het verrichten van telefoon- en receptiewerkzaamheden;
– het beantwoorden van vragen van algemene aard en zorg voor overdracht
van inhoudelijke vragen;
– post- en archiefwerkzaamheden;
– type- en kopieerwerkzaamheden;
– deelname aan en verslaglegging van unitvergaderingen.

3.4. In de advertentie zijn de volgende functie-eisen vermeld:
– minimaal MAVO werk- en denkniveau;
– uitstekende sociale vaardigheden;
– dienstverlenende en cliëntgerichte instelling;
– hulpvaardige en assertieve instelling;
– bewust zijn van het representatieve karakter van de functie;
– in staat zijn adequaat op te treden in uiteenlopende
onverwachte situaties;
– bij voorkeur ervaring met geautomatiseerde gegevensverwerking en
tekstverwerking.

3.5. De advertentie bevat de volgende passage:
“Justitie draagt bij aan het vergroten van de werkgelegenheid voor vrouwen,
gehandicapten en leden van etnische minderheden. Indien u tot één van deze
groepen behoort wordt u uitdrukkelijk uitgenodigd te solliciteren.”

3.6. Verzoeker is van Marokkaanse afkomst.
Hij heeft in Marokko een opleiding aan het Lyceum gevolgd.
In Nederland nam hij deel aan diverse cursussen Nederlandse taal, volgde
de
MEAO-opleiding en sinds 1996 volgt hij de drie-jarige opleiding MBO-sociale
dienstverlening.
Verzoeker heeft sinds 1991 via uitzendbureaus werkervaring opgedaan bij
verschillende werkgevers. Het betreft voornamelijk het werken met
automatiseringssystemen, archiefwerk en administratief werk.

3.7. De wederpartij heeft de ontvangst van de sollicitatiebrief van verzoeker
op 11 november 1996 schriftelijke bevestigd. In deze brief heeft de
wederpartij verzoeker gewezen op de prioriteitsvolgorde die het Ministerie
van Justitie bij vacaturevervulling volgt: “herplaatsingskandidaten, interne
kandidaten Justitie, Jeugdbescherming en Reclassering en externe kandidaten
waarvan allochtone kandidaten de voorkeur genieten”. Tevens werd verzoeker
meegedeeld dat hij beschouwd werd als externe kandidaat.

3.8. De wederpartij baseert zich bij haar personeelsbeleid onder meer op
beleid zoals vastgelegd in een aan de Commissie overgelegde notitie
“Instrumenten en activiteiten allochtonenpersoneels-beleid”, gedateerd
6
september 1996. Hierin is onder de paragraaf ‘Werving en Selectie’ ten
aanzien van selectie van kandidaten onder meer het volgende opgenomen:
“Eerst
worden de potentieel geschikte allochtone kandidaten in de procedure
betrokken, daarna de potentieel geschikte autochtone kandidaten” en “Bij
voorkeur worden nieuwe allochtone medewerkers aangesteld op reguliere
functies.”

3.9. Verzoeker is bij brief van 4 december 1996 voor de betreffende functie
afgewezen waarbij als reden voor de afwijzing is vermeld: “gezien de
samenstelling van het team is besloten een andere kandidaat voor de functie
voor te dragen”. De wederpartij heeft uiteindelijk een allochtone vrouw
in de
onderhavige functie aangesteld.

De standpunten van partijen

3.10. Verzoeker stelt het volgende.
Verzoeker heeft naar aanleiding van de advertentie telefonisch bij de
wederpartij geïnformeerd of het zinvol was te solliciteren. Nadat hij zijn
opleidingen en ervaring had meegedeeld is hem gezegd: “ja, schrijf maar
een
brief.”

Personen van Marokkaanse afkomst worden door de wederpartij achtergesteld.
Zij zijn immers niet in het team van de wederpartij vertegenwoordigd. Daarom
zouden zij bij voorkeur door de wederpartij aangenomen dienen te worden.

Ter zitting bevestigt verzoeker dat zijn klacht geen betrekking heeft op
mogelijk onderscheid op grond van geslacht. Zijn verzoek aan de Commissie
heeft betrekking op mogelijke uitsluiting van personen van Marokkaanse
afkomst door de wederpartij.

3.11. De wederpartij stelt het volgende.

Er waren tussen de 80 en 90 sollicitanten. Niet kan worden aangegeven hoeveel
sollicitanten uit de voorkeursgroepen hebben gesolliciteerd. De gegevens
van
sollicitanten worden namelijk na afloop van de procedure door de wederpartij
vernietigd.

De wederpartij hanteert een voorkeursbeleid ten aanzien van vrouwen, leden
van etnische minderheden en mensen met een handicap. Zij streeft daarnaast
naar diversiteit in haar team wat betreft allochtonen en autochtonen alsmede
mannen en vrouwen.
Wat allochtonen betreft is dit streven mede gebaseerd op de samenstelling
van
het cliëntenbestand, waaronder zich personen van Turkse en Marokkaanse
afkomst bevinden.

Meerdere kandidaten voldeden aan de selectie-criteria.
Ook verzoeker voldeed aan de opleidingseisen. Dat was ook niet de reden
voor
afwijzing. In eerste instantie zijn echter alleen zes allochtone vrouwen,
voor een gesprek uitgenodigd. Vijf daarvan werden geschikt bevonden.
Dat interne sollicitanten voorgaan en dat in dit geval alleen vrouwen voor
een gesprek uitgenodigd werden is weliswaar niet in de advertentie vermeld,
maar stond wel in de afwijzingsbrief aan de sollicitanten. Gezien de
samenstelling van het team is een allochtone vrouw aangesteld.

De wederpartij is van mening dat bij de werving en selectie voor de
onderhavige vacature geen sprake is geweest van discriminatie. Zij stelt
dat
zij met inachtneming van de prioriteitsvolgorde en het te voeren
voorkeursbeleid op zorgvuldige wijze heeft gehandeld. Het feit dat een
allochtone vrouw is aangesteld berust op de combinatie van voorkeursbeleid
en
het streven naar diversiteit in het team.

4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de behandeling bij de
vervulling van een openstaande betrekking jegens verzoeker onderscheid
heeft
gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

4.2. De wederpartij heeft in de selectieprocedure de voorkeur gegeven aan
een
allochtone vrouw. De klacht van verzoeker heeft betrekking op onderscheid
op
grond van ras.
Nu verzoeker ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat zijn klacht
geen
betrekking heeft op een mogelijk onderscheid op grond van geslacht, heeft
het
onderzoek van de Commissie daarop geen betrekking gehad. De Commissie
onderzoekt dan ook niet nader of de wederpartij in dit geval een
voorkeursbeleid voor vrouwen had mogen toepassen en of dit voorkeursbeleid
juist is toegepast.

4.3. Inzake de AWGB zijn de volgende wetsartikelen van belang.

Artikel 5 lid 1 sub a AWGB verbiedt in samenhang met artikel 1 AWGB
onderscheid op grond van ras bij de behandeling bij de vervulling van een
openstaande betrekking.

Artikel 1 AWGB bepaalt dat onder onderscheid onder andere wordt verstaan
onderscheid tussen personen op grond van ras.

Het begrip ras in de AWGB moet overeenkomstig het Internationaal Verdrag
inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie en vaste
jurisprudentie van de Hoge Raad ruim worden uitgelegd en omvat tevens:
huidskleur, afkomst, of nationale of etnische afstamming (Tweede Kamer,
vergaderjaar 1990-1991, 22 014, nr. 3, pag. 13.).

Volgens artikel 1 AWGB wordt onder onderscheid verstaan zowel direct als
indirect onderscheid. Direct onderscheid is onderscheid op grond van één
van
de verboden gronden, in dit geval ras. Indirect onderscheid is onderscheid
op
grond van een ander criterium dan ras, dat direct onderscheid naar ras
tot
gevolg heeft.

4.4. Van het verbod op onderscheid naar ras mag slechts worden afgeweken
als
er sprake is van één van de wettelijke uitzonderingsgronden genoemd in
artikel 2 lid 3 en lid 4 AWGB, namelijk in geval van voorkeursbeleid ten
behoeve van etnische minderheden of in geval van rasbepaaldheid van de
functie.

4.5. De vraag die voorligt is of de etnische afkomst van verzoeker (mede)
een
rol heeft gespeeld bij de afwijzing van verzoeker door de wederpartij voor
de
functie van algemeen medewerker unitadministratie.

Hieromtrent overweegt de Commissie als volgt.

4.6. Het is vaste rechtspraak van de Commissie dat zij het niet tot haar
taak
rekent om te beoordelen of iemand geschikt is voor een functie (Zie Commissie
gelijke behandeling: 30 september 1996 oordeel). De taak van de Commissie
is
om na te gaan of bij de beoordeling van de (mate van) geschiktheid
onderscheid gemaakt is in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

4.7. Verzoeker meent dat hij afgewezen is vanwege zijn Marokkaanse afkomst.
Hij is nadrukkelijk van mening dat de specifieke Marokkaanse afkomst van
sollicitanten een rol bij afwijzing van sollicitanten door de wederpartij
speelt. Door de wederpartij is dit bestreden.

De Commissie stelt allereerst vast dat niet betwist is dat verzoeker voldeed
aan de door de wederpartij in de advertentie gestelde functie-eisen en
dat
dit niet de reden was waarom hij voor onderhavige functie is afgewezen.
Aangezien de gegevens van sollicitanten door de wederpartij vernietigd
zijn
kan de Commissie niet vaststellen hoeveel personen van specifiek Marokkaanse
afkomst gesolliciteerd hebben, in hoeverre zij aan de functie-eisen voldeden
en hoeveel van hen door de wederpartij zijn afgewezen. Derhalve kan zij
de
vraag niet beantwoorden of de specifiek Marokkaanse afkomst van sollicitanten
een rol heeft gespeeld bij de afwijzing door de wederpartij van
sollicitanten.

4.8. Vervolgens gaat de Commissie na of de allochtone -niet specifiek
Marokkaanse- afkomst van verzoeker een rol heeft gespeeld bij zijn afwijzing.
De Commissie stelt vast dat de wederpartij allochtonen, overigens alleen
vrouwen, heeft opgeroepen voor een sollicitatiegesprek.
Nu allochtone vrouwen zijn opgeroepen en een allochtone vrouw is aangesteld
door de wederpartij concludeert de Commissie dat niet alleen allochtone
mannen maar ook autochtone mannen door de wederpartij zijn afgewezen voor
de
functie. Bij deze selectie is dus geen onderscheid naar etnische (allochtone)
afkomst gemaakt. Derhalve is niet aannemelijk dat verzoeker afgewezen is
vanwege zijn allochtone afkomst.

Op grond van het voorgaande oordeelt de Commissie dat de wederpartij jegens
verzoeker geen onderscheid heeft gemaakt op grond van ras. Aangezien geen
onderscheid is gemaakt op grond van ras, onderzoekt de Commissie niet of
de
wettelijke uitzonderingen van toepassing zijn.

4.9. Wat betreft de zorgvuldigheid in de sollicitatie-procedure merkt de
Commissie het volgende op.

De Commissie constateert dat in onderhavige advertentie niet was aangegeven
dat herplaatsingskandidaten en interne kandidaten voorrang hebben ten
opzichte van externe kandidaten. Hoewel de wederpartij deze informatie
wel in
de ontvangstbevestiging aan de sollicitanten meedeelt, wijst de Commissie
erop dat het zorgvuldiger was geweest als deze procedure reeds in de
advertentietekst zou zijn vermeld. Nu dit echter geen gevolgen heeft die
op
onderscheid naar ras zijn terug te voeren, verbindt de Commissie hieraan
geen
conclusies.

4.10 Aanbeveling van de Commissie

Ten overvloede merkt de Commissie ten aanzien van de selectieprocedure
het
volgende op en doet de volgende aanbeveling.

De wederpartij heeft na afsluiting van de sollicitatieprocedure de gegevens
van sollicitanten vernietigd. Op zichzelf is het juist dat ter bescherming
van het recht op privacy van de sollicitanten de gegevens van sollicitanten
niet worden bewaard. Een dergelijke snelle vernietiging belemmert echter
onderzoeken als die van de Commissie in geval personen klachten hebben
over
een sollicitatieprocedure.
De Commissie beveelt de wederpartij dan ook aan dergelijke gegevens enige
tijd te bewaren, totdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat terzake
van
een sollicitatieprocedure geen nadere procedure wordt aangespannen.

5 HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie gelijke behandeling spreekt als haar oordeel uit dat de Raad
voor de Kinderbescherming Directie Zuid-West te Rotterdam jegens de heer
M.
O. te Katwijk geen onderscheid op grond van ras heeft gemaakt zoals bedoeld
in artikel 5 lid 1 sub a van de Algemene wet gelijke behandeling en derhalve
niet in strijd met deze wet heeft gehandeld.

Rechters

Mw. mr. L.Y. Gonçalves – Ho Kang You (Kamervoorzitter), dhr. prof. mr.A.W.Heringa (lid Kamer), dhr. drs. B. van Schijndel (lid Kamer), mw. I.M. Hidding(secretaris Kamer)