Instantie: Commissie gelijke behandeling, 3 juli 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoeker is werkzaam geweest in het kader van een project voor langdurig
werklozen, gefinancierd met behulp van de Melkert II-regeling. Verzoeker
is alleenstaand, zijn collega gehuwd. Beiden werkten 32 uur en gingen één
dag per week naar school. Verzoeker had echter een arbeidscontract voor
32 uur per week, zijn gehuwde collega een arbeidscontract voor 38 uur per
week.
Verzoeker stelt dat de wederpartij hiermee onderscheid heeft gemaakt naar
burgerlijke staat. Het bedrijf stelt dat zij volgens de subsidieregelingen
heeft gehandeld. Gehuwden en samenwonenden krijgen een contract voor 38
uur omdat zij ander een beroep op de bijstand zouden moeten doen voor een
aanvullende uitkering. Terwijl volgens de MelkertII-regeling het loon tenminste
gelijk dient te zijn aan de hoogte van de uitkering.
De Commissie concludeert dat de wederpartij hiermee onderscheid naar burgerlijke
staat heeft gemaakt. Gelet echte op de bijzonder omstandigheden acht de
Commissie het gemaakte onderscheid in dit geval gerechtvaardigd.

Volledige tekst

(….)

4. De overwegingen van de commissie

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoeker onderscheid
naar burgerlijke staat heeft gemaakt als bedoeld in de AWGB door met hem
een arbeidscontract voor 32 uur per week en met zijn samenwonende en gehuwde
collega’s een arbeidscontract voor 38 uur per week af te sluiten, terwijl
iedereen, behoudens gedurende de schoolvakanties, 32 uur per week werkte
en 8 uur per week naar school ging.
(…)

4.5. Vervolgens komt de vraag aan de orde of de alleenstaande onder het
begrip burgerlijke staat als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, AWGB valt.
De wederpartij heeft degenen die voorheen een uitkering genoten naar de
norm voor alleenstaanden anders behandeld dan degenen met een gezinsuitkering.
Eerstgenoemden werden immers aangesteld voor 32 uur en de anderen voor
38 uur per week. Allen werkten
– behalve gedurende de schoolvakanties – 32 uur per week. Dit leidde ertoe
dat de alleenstaanden buiten de vakanties voor dezelfde werkzaamheden een
lager salaris ontvingen dan degenen met een gezinsuitkering.
Hoewel het zijn van alleenstaande in de AWGB niet als persoonskenmerk wordt
genoemd en onderscheid op die grond derhalve niet met zoveel woorden wordt
verboden, kunnen alleenstaanden onder omstandigheden bescherming aan de
AWGB ontlenen. Blijkens de wetsgeschiedenis van de AWGB kan onderscheid
op grond van woon- en leefomstandigheden een indirect onderscheid naar
burgerlijke staat opleveren. In het onderhavige geval is van een verschil
in behandeling wegens woon- en leefomstandigheden sprake. De woon- en leefomstandigheden
zijn immers bepalend voor de hoogte van de bijstandsuitkering, terwijl
de hoogte van deze uitkering weer bepalend is voor de contractsduur. Dit
leidt tot de conclusie dat verzoeker als alleenstaande een beroep kan doen
op het in de AWGB verboden indirecte onderscheid naar burgerlijke staat.

4.6. Het voorgaande leidt ertoe dat onderzocht moet worden of er in het
onderhavige geval sprake is van indirect onderscheid naar burgerlijke staat.
Daarvan is sprake indien ongehuwden door de regeling van de wederpartij
in overwegende mate worden benadeeld. Geconstateerd moet worden dat van
de gehuwden niemand wordt benadeeld. Doordat gehuwden vóór de indiensttreding
een gezinsuitkering hadden, kwamen zij allemaal voor een contract van 38
uur in aanmerking. Van de ongehuwden kregen de alleenstaanden een contract
voor 32 uur. Een contract voor meer uren was gelet op de voor deze categorie
geldende uitkeringsnorm immers niet noodzakelijk.

Doordat binnen de categorie gehuwden niemand werd getroffen en binnen de
categorie ongehuwden in ieder geval alle alleenstaanden -volgens door het
Centraal Bureau voor de Statistiek verstrekte gegevens vormen zij 38,8%
van de ongehuwden- werden getroffen, zijn de ongehuwden in overwegende
mate benadeeld door de regeling. Dit leidt tot de conclusie dat de wederpartij
indirect onderscheid heeft gemaakt op grond van burgerlijke staat.

4.7. Het verbod van indirect onderscheid geldt volgens artikel 2, eerste
lid, AWGB niet ten aanzien van onderscheid dat objectief gerechtvaardigd
is. De Commissie toetst bij de vraag of sprake is van een objectieve rechtvaardigingsgrond
aan de volgende criteria:
– aan het nagestreefde doel moet iedere discriminatie vreemd zijn;
– de middelen die zijn gekozen om het gestelde doel te bereiken moeten
beantwoorden aan een daadwerkelijke behoefte; en
– de gekozen middelen moeten geschikt en noodzakelijk zijn om het gestelde
doel te bereiken.

Het doel dat de wederpartij met het aanbieden van contracten van 38 uur
heeft beoogd kan worden omschreven als het mogelijk maken dat alle langdurig
werklozen die fase I (leertraject) van het project hebben gevolgd kunnen
deelnemen aan fase II (werkervaringstraject). Dit doel is op zichzelf iedere
discriminatie vreemd.
Het middel om dit doel te bereiken is het verstrekken van een contract
van 38 uur aan de deelnemers met een gezinsuitkering en het verstrekken
van een contract van 32 uur aan alleenstaanden. Niet is betwist en de Commissie
acht aannemelijk dat dit middel aan een daadwerkelijke behoefte beantwoordt.

4.8. Ten aanzien van de vraag of het gekozen middel geschikt en noodzakelijk
is om het doel te bereiken constateert de Commissie ten aanzien van de
feiten het volgende.
Ingevolge de oorspronkelijke Melkert II-regeling zou de wederpartij gehuwden
en samenwonenden niet meer aan het vervolg van het werklozenproject kunnen
laten deelnemen. Bij een contract van 32 uur zouden deze personen immers
loon ontvangen dat lager zou zijn dan de uitkering waar zij recht op hadden.
Aan de voorwaarde van de oorspronkelijke Melkert II-regeling, inhoudende
dat het loon tenminste gelijk zou moeten zijn aan de hoogte van de uitkering,
zou dan niet zijn voldaan. Dat zou betekenen dat voor die arbeidsplaatsen
geen subsidie mogelijk was waardoor bij gebreke aan andere financieringsmogelijkheden
de gehuwden en samenwonenden in tegenstelling tot alleenstaanden niet in
dienst zouden kunnen treden. De oorspronkelijke subsidieregeling leidde
bij de wederpartij derhalve tot een verschil in behandeling in het nadeel
van gehuwden en samenwonenden.
Doordat de wederpartij gehuwden en samenwonenden een contract van 38 uur
aanbood opdat zij het project zouden kunnen voortzetten, ontstond wederom
een verschil in behandeling maar nu ten nadele van alleenstaanden. Deze
laatsten kregen immers een contract voor 32 uur, terwijl zij evenals de
gehuwden en samenwonenden in beginsel vier dagen per week werkten en één
dag per week naar school gingen. Naderhand heeft de Minister van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid bij circulaire bepaald, dat in een geval als het
onderhavige een arbeidscontract voor meer dan 32 uur mag worden aangeboden.
Daarmee heeft de Minister in de regelgeving de ruimte gegeven onderscheid
te maken zoals in het onderhavige geval door de wederpartij is gemaakt.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat bij de wederpartij ingevolge
de oorspronkelijke subsidieregeling een verschil in
behandeling zou ontstaan ten nadele van gehuwden en samenwonenden en ten
voordele van alleenstaanden. De uitvoering die de wederpartij aan de subsidieregeling
heeft gegeven leidt tot een verschil in behandeling dat het spiegelbeeld
is van het voorgaande, namelijk ten nadele van alleenstaanden en ten voordele
van gehuwden en samenwonenden.

4.9. Volgens vaste jurisprudentie van de Commissie ontslaat het feit dat
een verschil in behandeling voortvloeit uit een regeling die door een wederpartij
wordt gehanteerd op zichzelf die wederpartij niet om de wetgeving gelijke
behandeling na te leven. Een beroep op de Melkert II-regeling disculpeert
de wederpartij in deze zaak op zichzelf dan ook niet en kan niet zonder
meer als een objectieve rechtvaardigingsgrond worden aangemerkt.
Het voorgaande kan echter uitzondering lijden indien er sprake is van bijzondere
omstandigheden. Naar het oordeel van de Commissie zijn dergelijke omstandigheden
in dit geval aanwezig.
Het project van de wederpartij is gestart met gebruikmaking van een subsidieregeling
die gedurende het project werd beëindigd. Voorafgaande aan de inwerkingtreding
en gebruikmaking van de Melkert II-regeling had de wederpartij reeds met
langdurig werklozen bindende afspraken gemaakt ten aanzien van het project
dat bestond uit een leertraject en een werkervaringstraject. Het tweejarig
project zou eindigen met het behalen van een diploma in de Groenvoorziening
en het verkrijgen van een gegarandeerde baan. In verband met deze baangaranties
had de wederpartij afspraken gemaakt met deelnemende bedrijven uit Amsterdam
Zuidoost. Deze garanties werden verstrekt onder de voorwaarde dat het project
mede zou worden afgesloten met een afgeronde opleiding in de Groenvoorziening.
De wederpartij heeft bij de werknemers die waren aangewezen op een gezinsuitkering
de uren die bestemd waren voor scholing betaald. Zou zij dit niet hebben
gedaan dan zouden de arbeidsplaatsen van deze personen vanwege de op dat
moment vigerende subsidievoorwaarde niet zijn gesubsidieerd. Ondanks
pogingen daartoe van de wederpartij zijn andere financieringsbronnen niet
gevonden. Het gevolg van het niet betalen van de scholingsdag zou derhalve
zijn geweest dat gehuwden en ongehuwd samenwonenden niet meer aan het project
hadden kunnen deelnemen waardoor de baangarantie, de essentie van het werklozenproject,
zou komen te vervallen.
De Commissie overweegt dat, gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden,
in de keuze tussen het niet verder laten deelnemen van gehuwde en samenwonende
langdurig werklozen aan een project dat leidde tot baangaranties enerzijds
en een in de tijd beperkt onderscheid op grond van burgerlijke staat in
de beloning terwijl wel iedere deelnemer aan het project kon blijven deelnemen
met de garantie dat aan de langdurige werkloosheid een einde zou komen
anderzijds, de wederpartij een zowel geschikt als noodzakelijk middel heeft
gekozen om het beoogde doel te bereiken.
De Commissie concludeert derhalve dat de wederpartij niet in strijd met
de AWGB heeft gehandeld omdat er een objectieve rechtvaardigingsgrond is
voor het indirecte onderscheid naar burgerlijke staat.
(…)

Rechters

Mrs Timmerman-Buck, Lagerwerf-Vergunst, Rodrigues