Instantie: Kantonrechter Delft, 5 juni 1997

Instantie

Kantonrechter Delft

Samenvatting


Verzoekster is sinds 1993 in dienst bij SRK als juridisch medewerkster.
Zij heeft in juni 1995 een kind gekregen. Sinds september 1995 werkt zij
24 uur per week met gebruikmaking van ouderschapsverlof. Dit verlof is
door SRK met een jaar verlengd. Na afloop hiervan heeft verzoekster gevraagd
24 uur te kunnen blijven werken. Dit verzoek is afgewezen omdat het beleid
van SRK is dat werknemers minstens 32 uur moeten werken, verspreid over
vier of vijf dagen.
Verzoekster wil dat haar arbeidsovereenkomst gedeeltelijk wordt ontbonden
en daarbij beroept zij zich op de CAO, die voorschrijft dat de werkgever
deeltijdarbeid zal bevorderen en verzoeken daartoe zal toetsen aan de economische
en organisatorische mogelijkheden binnen het bedrijf. Een ander argument
van verzoekster is dat zij gedurende geruime tijd 24 uur heeft gewerkt
en dat dit voor de organisatie geen enkel probleem heeft opgeleverd.
De kantonrechter wijst het verzoek af omdat SRK zich voldoende heeft ingespannen
om deeltijdarbeid te bevorderen. Bovendien heeft zij voldoende aangetoond
dat het economisch en organisatorisch onmogelijk is om minder dan 32 uur
te werken. Het feit dat verzoekster geruime tijd probleemloos 24 uur heeft
gewerkt kan SRK niet worden tegengeworpen. Het beroep op art. 6:258 BW
wordt verworpen omdat de geboorte van een kind niet als een onvoorziene
omstandigheid kan worden gezien. Deze omstandigheid ligt volgens de kantonrechter
binnen de risicosfeer van verzoekster zelf en dient uitsluitend voor haar
rekening te komen.

Volledige tekst

Verloop van de procedure:

– Verzoekschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 22 april 1997.
– Beschikking dagbepaling d.d. 23 april 1997.
– Mondelinge behandeling d.d. 26 mei 1997.

Rechtsoverweging

1. Vaststaande feiten

Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel
of niet voldoende gemotiveerd weersproken, mede op grond van de in zoverre
niet betwiste inhoud van de overgelegde producties, het navolgende vast.

1.1. P, geboren op 5 september 1963, is op 1 april 1993 voor onbepaalde
tijd als juridisch medewerkster in loondienst bij SRK getreden tegen een
aanvangssalaris van ƒ 4800 bruto per maand voor een 40-urige werkweek.

1.2. Terzake van deze arbeidsovereenkomst hebben partijen een schriftelijke
overeenkomst getekend waarin onder meer is opgenomen:
‘(…) Het voorgaande wordt op sommige onderdelen nader uitgewerkt en aangevuld
door de CAO voor het verzekeringsbedrijf (binnendienst), die door het SRK
naar analogie pleegt te worden toegepast, en door de in de SRK-Personeelsgids
opgenomen regelingen. Bijgaand een exemplaar van de CAO; de Personeelsgids
zal u worden uitgereikt.’

1.3. In artikel 18 lid 3 onder d bepaalt de CAO voor het verzekeringsbedrijf
(binnendienst), hierna verder te noemen de CAO, onder meer:
‘De werkgever zal afwegen welke mogelijkheden aanwezig zijn voor deeltijddienstverband
naast voltijddienstverband, teneinde deeltijdarbeid te bevorderen. Hierbij
wordt ook gedacht aan andere vormen van deeltijdarbeid dan halftijd dienstverband.
De werkgever zal een daartoe strekkend verzoek van de werknemer toetsen
aan de bedrijfseconomische en bedrijfsorganisatorische mogelijkheden.
(….)’.

1.4. In de onderneming van SRK is het voor `behandelaars’, zoals P, mogelijk
om 32 uur per week te werken, verdeeld over 5 werkdagen. Per augustus 1996
is het voor moeders met schoolgaande kinderen mogelijk om die 32 uren te
verdelen over 4 werkdagen en recentelijk komt dit laatste recht ook toe
aan mannelijke medewerkers.

1.5. P is op 22 mei 1995 met zwangerschapsverlof gegaan, op 25 juni 1995
bevallen van een kind en heeft op 18 september 1995 haar werkzaamheden
bij SRK hervat. Met gebruikmaking van het recht op ouderschapsverlof werkt
P vanaf laatstgenoemde datum 24 uur per week. SRK heeft op een daartoe
strekkend verzoek van P toegestaan dat het ouderschapsverlof, dat aanvankelijk
op 19 maart 1996 zou eindigen, zou worden verlengd met één jaar.

1.6. Met het oog op het eindigen van het verlengde ouderschapsverlof op
19 maart 1997 heeft P, bij brief van 13 januari 1997, aan SRK kenbaar gemaakt
haar werkzaamheden in deeltijd te willen verrichten en wel voor 24 uur
per week.

1.7. Bij brief van 21 februari 1997 heeft SRK, met verwijzing naar het
binnen haar onderneming gevoerde vaste beleid, afwijzend op dat verzoek
gereageerd en gesteld dat een deeltijdfunctie voor 32-uur per week wel
mogelijk is.

1.8. S.R.K. heeft aangeboden het ouderschapsverlof met nog één termijn
van 4 maanden te verlengen, welk aanbod P niet heeft aanvaard, waarop SRK
heeft ingestemd met een continuering van het verlengde ouderschapsverlof
hangende de onderhavige procedure.

2. Verzoek

2.1. P heeft verzocht de dienstbetrekking tussen partijen met ingang van
1 juni 1997 of zoveel eerder of later als in goede justitie mocht worden
bepaald, gedeeltelijk te ontbinden voor 16 van de 40 uren waarvoor de dienstbetrekking
is aangegaan en te bepalen dat de overeenkomst voor het overige en onder
dezelfde voorwaarden (ook qua huidige verdeling van 24 uren gelijkelijk
over drie dagen per week) in stand blijven, kosten rechtens.
P heeft, stellende dat SRK een verzoek om parttime te mogen werken in redelijkheid
niet kan weigeren, onder meer het volgende aangevoerd:

2.2. Uit artikel 18 van de CAO volgt dat de werkgever zal afwegen, welke
mogelijkheden aanwezig zijn voor een deeltijddienstverband teneinde deeltijdwerk
te bevorderen. Ingevolge genoemd artikel is de werkgever verplicht een
verzoek van een werknemer te toetsen aan de concrete omstandigheden van
dat moment. Dit heeft SRK nagelaten door te constateren, dat het verzochte
niet strookt met de in 1986 vastgestelde beleidsregels dat de arbeidsduur
niet minder dan 32 uur per week mag bedragen. SRK handelt hiermee in strijd
met de CAO. Het beleid van SRK voldoet niet aan de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen,
nu de CAO uitdrukkelijk refereert aan halftijd dienstverbanden en daaruit
moet worden opgemaakt dat halftijd dienstverbanden mogelijk moeten zijn.

Er bestaan geen zwaarwegende bedrijfsorganisatorische of bedrijfseconomische
belangen die een 24-urige dienstverband in de weg staan.
SRK is gehouden de individuele toets toe te passen en handelt dan ook door
dat niet te doen in strijd met die verplichting, terwijl SRK die bovendien
nog heeft toegezegd jegens de Ondernemingsraad (OR) op 6 oktober 1994.

Op de afdeling waar P werkzaam is werken 9 mannelijke en 5 vrouwelijke
medewerksters. Tien daarvan zijn fulltime werkzaam: twee vrouwelijke medewerksters
zijn 36 uur per week werkzaam: één vrouwelijke medewerker is met ouderschapsverlof
en begint eerdaags met een 32-urige werkweek en P werkt thans 24 uur per
week. De werkzaamheden van P thans zijn goed geregeld en de opvang van
haar cliënten tijdens haar afwezigheid verloopt zonder enig probleem.

Gezien de organisatie moet het mogelijk zijn de wegvallende uren van P
goed op te vangen, nu dat ook goed is gelopen tijdens het ouderschapsverlof.
In deze periode van het ouderschapsverlof waren er geen problemen en heeft
P naar haar cliënten aangegeven op welke dagen zij zelf niet bereikbaar
was.

Bij andere rechtsbijstandverzekeraars bestaan ruimere mogelijkheden dan
bij SRK om parttime te werken, met een minimum (bij ARAG) van 2,5 dagen
per week. Niet valt in te zien waarom dat ook niet bij SRK kan.
SRK hanteert ten onrechte het argument dat bij honorering van het verzoek
van P het hek van de dam is. Uit een onderzoek van CNV is namelijk gebleken
dat slechts 30% van de fulltimers parttime zou willen werken.
Onjuist is voorts dat parttime werken meer kost dan fulltime werk.

Bij de beslissing van SRK op het verzoek van P om parttime te mogen werken
heeft SRK onvoldoende rekening gehouden met de belangen van P. Er is sprake
van onvoldoende (redelijk) evenwicht en SRK handelt aldus niet zoals van
een goed werkgever mag worden verlangd.

Voor zover nodig beroept P zich op artikel 6:258 BW op grond waarvan de
rechter op verzoek van een van partijen bij een overeenkomst, die overeenkomst
gedeeltelijk kan ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden, welke
van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid
en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag
verwachten.

3. Verweer

Het gemotiveerde verweer van SRK strekt tot afwijzing van het verzochte
met veroordeling van P in de kosten van deze procedure.
Voor zover van belang zal de stellingname van SRK hierna worden besproken.

4. Beoordeling

4.1. Het verzoek van P tot partiële ontbinding van de dienstbetrekking
wordt afgewezen. Dit oordeel is gebaseerd op de navolgende overwegingen.
De kantonrechter kan in het midden laten of partiële ontbinding van een
arbeidsovereenkomst al dan niet tot de (wettelijke) mogelijkheden behoort,
nu P alleen de door haar verzochte partiële ontbinding wenst en niet wenst
in te gaan op het aanbod van SRK om 32 in plaats van de overeengekomen
arbeidsduur van 40 uur per week te werken.

4.2. Voorop dient te worden gesteld dat, en anders dan P meent, uit de
CAO niet kan worden opgemaakt dat op haar de plicht rust halftijd dienstverbanden
binnen de onderneming voor elke beroepsgroep of functie mogelijk te maken.
Hooguit kan in de CAO een aansporing voor de werkgever worden gelezen zich
in te spannen parttime werken te bevorderen.
SRK heeft in zoverre aan deze aansporing gevolg gegeven door voor de beroepsgroep
waartoe P behoort de mogelijkheid te scheppen korter te werken, doch niet
minder dan 32 uur per week.

4.3. SRK heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat op grond van een zorgvuldige
belangenafweging, mede gelet op bedrijfsorganisatorische en bedrijfseconomische
grondslagen, korter werken dan 32 uur binnen haar onderneming niet verantwoord
is.

De binnen de onderneming van SRK sinds 1986 geldende regeling kan worden
aangemerkt als het op een behoorlijke wijze uitvoering geven aan het bepaalde
in artikel 18 van de CAO.
Niet valt in te zien waarom SRK tot nog meer gehouden zou zijn, noch ingevolge
de CAO, noch anderszins. SRK handelt aldus niet in strijd met haar plichten
van een goed werkgever.

4.4. Het beroep van P op de thans nog bestaande situatie van het verlengde
ouderschapsverlof en haar argument dat een 24-urige werkweek mogelijk is
faalt.
Voldoende aannemelijk is gemaakt dat SRK P gedurende de afgelopen periode
sinds de geboorte van haar kind tegemoet heeft willen komen in het vinden
van een oplossing voor de opvang van het kind tijdens de werktijden van
P. Van aanvang af moet het P duidelijk zijn geweest dat dit slechts een
tijdelijke oplossing was, zoals ook bij enkele andere werknemers is toegepast.

Deze welwillendheid kan thans door P niet tegen SRK worden gebruikt teneinde
haar doel te bereiken en aldus de gehele bedrijfsvoering, naast andere
punten, op het punt van de bereikbaarheid, klantvriendelijkheid en dienstverlening
omver te werpen.

4.5. Het beroep van P op artikel 6:258 BW – voor zover deze bepaling van
invloed is op het onderhavige verzoek – wordt gepasseerd nu de door P aangevoerde
`onvoorziene omstandigheden’ niet als zodanig kunnen worden betiteld en
deze omstandigheden binnen de risicosfeer van P zelf liggen en uitsluitend
voor haar rekening behoren te komen.

5. Nu het verzoek wordt afgewezen, zal P worden veroordeeld in de kosten
van deze procedure, zoals hierna zal worden bepaald.

Beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzochte af;
veroordeelt P in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde
van SRK begroot op ƒ 500 aan salaris gemachtigde.

Rechters

Mr. Puite