Instantie: Rechtbank Utrecht, 29 mei 1997

Instantie

Rechtbank Utrecht

Samenvatting


Verdachte wordt veroordeeld voor verkrachting van zijn ex-vriendin.
Slachtoffer vordert een voorschot om vergoeding van immateriële schade.
Vordering wordt tot ƒ 1000 toegewezen.

Volledige tekst

1. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Van
de dagvaarding is een kopie als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud
van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.

2. De bewijsbeslissing

2.1. De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten
laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van
dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.

Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of
schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De
verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet
hiervan worden vrijgesproken.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde
heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn
vervat.

3. Het bewijs

P.M.

4. De strafbaarheid van het feit

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het
bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.

Ten aanzien van het bewezenverklaarde:

Verkrachting.

5. De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de
verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6. Motivering van de op te leggen sancties

Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening
gehouden met het volgende:
– de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder het is begaan;
– de persoon van de verdachte.

Voor wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden, waaronder dit is
begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking
genomen:

enerzijds:
– de ernstige inbreuk die is gemaakt op de lichamelijke integriteit van het
slachtoffer;
– het door verdachte gehanteerde geweld dan wel bedreiging met geweld;
– de ernstige – met name psychische – gevolgen die het feit kan hebben voor
het slachtoffer;
anderzijds:
– de omstandigheid dat het slachtoffer verdachtes ex-vriendin was, met wie
verdachte een relatie was blijven onderhouden en in welke relatie meermalen
sprake is geweest van ook vrijwillige seksuele contacten.

Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het
bijzonder gelet op:

– de mededeling van het algemeen documentatieregister betreffende verdachte,
waaruit blijkt dat verdachte niet eerder niet politie en/of justitie in
aanraking is geweest;
– een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting
Reclassering Nederland, Unit Utrecht, d.d. 31 januari 1997, opgemaakt door
mevrouw A. de Boer, reclasseringswerkster.

Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank een deels voorwaardelijke
gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

De rechtbank heeft overwogen aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen
van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De rechtbank zal verdachte –
die daarmee heeft ingestemd – echter in plaats van het onvoorwaardelijk deel
van deze straf de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte opleggen
voor de duur van 180 uren. Voor de tijd, die verdachte in verzekering en in
voorlopige hechtenis heeft doorgebracht – 7 dagen – worden op grond van
artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht 14 uren in mindering gebracht.

De benadeelde partij C.L. D. heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b
van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de
vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden immateriële schade
als voorschot.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de
benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor
behandeling in deze strafzaak.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde strafbare feit en de
omstandigheden waaronder dit is begaan, acht de rechtbank aannemelijk dat
hieruit immateriële schade voor het slachtoffer is voortgevloeid. Een
schadevergoeding van ƒ 1000 bij wijze van voorschot komt de rechtbank
redelijk voor. De vordering tot een bedrag van ƒ 1000 kan worden toegewezen.

7. De wettelijke voorschriften

Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen zijn de op te leggen straffen
gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b en 242 van het Wetboek van
Strafrecht.

8. De beslissing

De rechtbank beslist als volgt:

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld in
bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste
gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte
daarvan vrij.

Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven
vermelde strafbare feit oplevert.

Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de tijd van vier maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij
later anders mocht worden gelast.

Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.

Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde
zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Veroordeelt de verdachte voorts tot het verrichten van één honderd en tachtig
uren onbetaalde arbeid van administratieve/verzorgende aard of onbetaalde
onderhoudswerkzaamheden ten algemenen nutte. Brengt voor de tijd die de
veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en
in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van deze
straf veertien uren in mindering.

De werkzaamheden zullen aanvangen binnen drie maanden nadat dit vonnis
onherroepelijk is geworden. De werkzaamheden moeten zijn verricht binnen één
jaar na de aanvang daarvan. De werkzaamheden zullen worden verricht bij een
project dat na overleg met de veroordeelde door de Stichting Reclassering
Nederland, unit Utrecht wordt aangewezen uit de projecten voorkomende op de
“lijst van projecten d.d. 1 juli 1994′ van genoemde Stichting.

Wijst de vordering van de benadeelde partij C.L.D. toe.
Veroordeelt de verdachte tegen kwijting aan deze benadeelde partij, p/a Mr.
M.H. Vaandrager, advocaat en procureur, Stadhouderslaan 49, 3508 SB Utrecht,
– als voorschot – te betalen ƒ 1000 (zegge één duizend gulden).
Veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij
gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de
tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.

Heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.

Rechters

Mrs. Meertens-Zeeman, van Buitenen en de Ruijter