Instantie: Hof van Justitie EG, 29 mei 1997

Instantie

Hof van Justitie EG

Samenvatting


Larsson (werkneemster) is tijdens haar zwangerschap enige tijd ziek geweest
wegens een met de zwangerschap samenhangende bekkeninstabiliteit. Na afloop
van het zwangerschapsverlof nam ze haar jaarlijks verlof op. Vervolgens ging
zij opnieuw met ziekteverlof. Een maand na afloop van het jaarlijkse verlof
heeft de werkgeefster haar wegens ziekte ontslagen.
Larsson stelt dat dit ontslag in strijd is met richtlijn 76/207/EEG, nu haar
ziekte samenhangt met haar zwangerschap en reeds voor het zwangerschapsverlof
is ontstaan.
Het Hof overweegt, onder verwijzing naar zijn arrest Hertz, dat richtlijn
76/207 zich niet verzet tegen ontslagen die het gevolg zijn van afwezigheid
wegens een ziekte die is ontstaan door zwangerschap of bevalling. Daarbij
maakt het geen verschil of deze ziekte is ontstaan tijdens het
zwangerschapsverlof of reeds in de periode daarvoor. De richtlijn verbiedt
evenmin dat periodes van ziekte tijdens de zwangerschap in aanmerking worden
genomen voor de berekening van de periode die naar nationaal recht een
ontslag wegens ziekte rechtvaardigt.
Richtlijn 92/85/EEG verbiedt ontslag tijdens zwangerschap tot aan de afloop
van het verlof omdat het risico van ontslag een nadelig effect kan hebben op
de werkneemsters tijdens zwangerschap. Hieraan gekoppeld kunnen ook
ziekteperioden tijdens de zwangerschap niet worden meegerekend ter
rechtvaardiging van ontslag. Echter, Richtlijn 92/85/EEG was nog niet van
kracht ten tijde van het ontslag van Larsson.

Volledige tekst

1.Bij beschikking van 19 december 1995, ingekomen bij het Hof op 21 december
daaraanvolgend, heeft het So-og Handelsret krachtens artikel 177 EG-Verdrag
een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 5, lid 1,
en 2, lid 1 van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976
betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van
mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de
beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de
arbeidsvoorwaarden (PB 1976,
39, blz. 40, hierna: ‘richtlijn’).

2. Deze vraag is gerezen in het kader van een geding tussen Larsson en haar
vroegere werkgever, Fotex Supremarked A/S (hierna: ‘Fotex”), Larsson, die in
maart 1990 door Fotex in dienst was genomen, deelde haar werkgever in
augustus 1991 mee, dat zij zwanger was. Tijdens haar zwangerschap was Larsson
tweemaal met ziekteverlof. Het eerste ziekteverlof duurde van 7 tot 24
augustus 1991. Het tweede verlof, dat nodig was wegens bekkeninstabiliteit
samenhangend met zwangerschap, duurde van 4 november 1991 tot 15 maart 1992,
het tijdstip van ingang van haar zwangerschapsverlof.

3. Larsson beviel op 2 april 1992. Vervolgens nam zij gedurende 24 weken
zwangerschapsverlof, waar zij volgens de toepasselijke Deense wetgeving recht
op had. Haar zwangerschapsverlof verstreek op 18 september 1992, op welke
datum zij haar jaarlijks verlof opnam tot 16 oktober 1992. Vervolgens was zij
opnieuw met ziekteverlof, aangezien zij nog steeds behandeld werd voor
bekkeninstabiliteit. Pas op 4 januari 1993 werd zij opnieuw arbeidsgeschikt
verklaard.

4. Bij brief van 10 november 1992, dat wil zeggen minder dan een maand na het
einde van haar jaarlijks verlof, deelde Fotex Larsson mee, dat zij haar
arbeidsovereenkomst eind december 1992 beëindigde om de volgende reden:
‘(…) uw langdurige afwezigheid alsmede de omstandigheid dat het niet erg
waarschijnlijk is, dat u -gezien uw gezondheidstoestand- op een later
tijdstip in staat zult zijn uw werkzaamheden naar tevredenheid te verrichten
(…)’;

5. Larsson beweert, dat het tijdens haar ziekteverlof gegeven ontslag in
strijd is met de richtlijn, aangezien de ziekte, die tijdens haar
zwangerschap was opgetreden, na het zwangerschapsverlof had voortgeduurd.

6. Volgens artikel 1, lid 1, van de richtlijn, beoogt deze de
tenuitvoerlegging in de Lid Staten van het beginsel van gelijke behandeling
van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de
beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de
arbeidsvoorwaarden.

7. In artikel 2, lid 1, van de richtlijn wordt het beginsel van gelijke
behandeling gedefinieerd als de uitsluiting van iedere vorm van discriminatie
op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar
met name de echtelijke staat of de gezinssituatie. Volgens artikel 2, lid 3,
doet de richtlijn evenwel geen afbreuk aan de bepalingen betreffende de
bescherming van de vrouw, met name voor wat zwangerschap en moederschap
betreft.

8. In artikel 5, lid 1, van de richtlijn wordt gepreciseerd, dat het aldus
gedefinieerde beginsel van gelijke behandeling betrekking heeft op de
arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van de ontslagvoorwaarden.

9. In het kader van het beroep dat het Handels- og Kontorfuntionaerernes
Forbund i Danmark (hierna: HK’), als gemachtigde van Larsson, tegen de
werkgever van laatstgenoemde ingestelde, verzochten partijen het So-og
Handelsret, het Hof een prejudiciële vraag te stellen om het vernemen, of de
richtlijn in de weg stond aan een ontslag in omstandigheden als die in het
hoofdgeding.

10. Het So-og Handelsret weigerde aan dit verzoek gevolg te geven, omdat uit
het arrest van 8 november 1990 (zaak C-179/88, Handels- og
Kontorfuntionaerernes Forbund, Jurispr. 1990, blz. I-3979, hierna: ‘arrest
Hertz’) bleek, dat de richtlijn zich niet tegen het ontslag van Larsson
verzette. De beschikking van het So-og Handelsret werd, na hoger beroep van
verzoekster, op 27 oktober 1995 door het Hojesteret vernietigd met de
overweging dat de zaak Hertz niet gelijk was aan die in het hoofdgeding.

11. In die omstandigheden heeft het So-og Handelsret het Hof de volgende
vraag gesteld:
‘Geldt artikel 5, lid 1, juncto artikel 2, lid 1, van richtlijn 76/207/EEG
van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het
beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de
toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en
ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (76/207/EEG), ook voor ontslag wegens
afwezigheid na afloop van het zwangerschapsverlof, indien deze afwezigheid
wordt veroorzaakt door een ziekte welke is opgetreden tijdens de zwangerschap
en die heeft voortgeduurd tijdens en na het zwangerschapsverlof, met dien
verstande dat het ontslag heeft plaatsgevonden na afloop van het
zwangerschapsverlof?’

12. Er zij aan herinnerd, dat het Hof in het arrest Hertz, dat betrekking had
op het ontslag van een werkneemster wegens afwezigheden na haar
zwangerschapsverlof, voor recht heeft verklaard, dat, behoudens de bepalingen
van nationaal recht, vastgesteld ter uitvoering van artikel 2, lid 3, van de
richtlijn, artikel 5, lid 1, juncto artikel 2, lid 1, van de richtlijn zich
niet verzet tegen ontslagen die het gevolg zijn van afwezigheden wegens een
ziekte die haar oorsprong vindt in zwangerschap of bevalling.

13. In loop van de procedure in het hoofdgeding verschilden partijen van
mening over de uitlegging en de draagwijdte van het arrest Hertz. In
tegenstelling tot de andere partijen is HK van mening, dat onderscheid moet
worden gemaakt tussen enerzijds ziektes die samenhangen met de zwangerschap
of de bevalling en die, zoals in de zaak Hertz, eerst na afloop van het
zwangerschapsverlof zijn opgetreden en anderzijds ziektes die, zoals in casu,
reeds tijdens de zwangerschap of het zwangerschapsverlof zijn opgetreden en
waarvan de behandeling na afloop van dat verlof voortduurt. Hoewel uit het
arrest Hertz blijkt, dat de eerste situatie onder de gewone ziekteregeling
valt, zou de richtlijn zich niettemin verzetten tegen het ontslag van een
werkneemster in de tweede situatie. Ware dit niet zo, dan zou de vraag of een
werkneemster die lijdt aan een door zwangerschap of bevalling veroorzaakte
ziekte, al dan niet een bescherming overeenkomstig de toepasselijke
communautaire beginselen geniet, uitsluitend afhangen van de door de
id-staat vastgestelde duur van het zwangerschapsverlof.

14. Dit betoog kan niet worden aanvaard.

15. Er zij aan herinnerd, dat het Hof in rechtsoverweging 15 van het arrest
Hertz heeft vastgesteld, dat de richtlijn niet geldt voor gevallen waarin de
ziekte haar oorsprong vindt in zwangerschap of bevalling. De richtlijn verzet
zich evenwel niet tegen nationale bepalingen die vrouwen specifieke rechten
op grond van zwangerschap en moederschap toekennen, zoals
zwangerschapsverlof, zodat de vrouw gedurende het zwangerschapsverlof
waarvoor zij naar nationaal recht in aanmerking komt, beschermd is tegen
ontslag wegens afwezigheid. Ten slotte heeft het Hof erop gewezen, dat het
aan iedere
id-staat staat de periodes van zwangerschapsverlof zodanig vast te stellen,
dat vrouwelijke werknemers afwezig kunnen zijn gedurende de periode waarin de
met zwangerschap en bevalling verband houdende stoornissen zich voordoen.

16. In rechtsoverweging 16 van het arrest Hertz heeft het Hof vervolgens
overwogen, dat in geval van een ziekte die optreedt na het
zwangerschapsverlof, een ziekte die haar oorsprong vindt in zwangerschap of
bevalling niet behoeft te worden onderscheiden van elke andere ziekte, maar
dat een dergelijke pathologische toestand onder de gewone ziekteregeling
valt.

17. In tegenstelling tot hetgeen HK betoogt, kan niet worden gesteld dat het
Hof aldus een onderscheid heeft gemaakt op basis van het tijdstip waarop de
ziekte optreedt of kenbaar wordt. In het feitelijk kader dat aan hem was
voorgelegd, was het Hof slechts van oordeel, dat vanuit het gezichtspunt van
het in de richtlijn neergelegde beginsel van gelijke behandeling geen
onderscheid diende te worden gemaakt tussen een ziekte die veroorzaakt wordt
door zwangerschap of bevalling en iedere andere ziekte. Deze uitlegging wordt
overigens bevestigd doordat in het dispositief van het arrest Hertz niet
wordt verwezen naar het tijdstip waarop de ziekte optreedt of kenbaar wordt.

18. Zoals het Hof in rechtsoverweging 17 van het arrest hertz immers heeft
opgemerkt, zijn vrouwelijke en mannelijke werknemers gelijkelijk aan ziekte
blootgesteld. Ook al doen sommige stoornissen zich alleen bij mannen of
alleen bij vrouwen voor, de enige vraag is, of een vrouw onder dezelfde
voorwaarden als een man wordt ontslagen op grond van afwezigheid wegens
ziekte; wanneer dat het geval is, is er geen sprake van rechtstreekse
discriminatie op grond van geslacht.

19. Het Hof oordeelde in rechtsoverweging 18 van het arrest Hertz, dat in een
dergelijk geval niet behoeft te worden ingegaan op de vraag, of vrouwen vaker
afwezig zijn wegens ziekte dan mannen, noch derhalve, of er eventueel sprake
is van indirecte discriminatie.

20. De richtlijn verzet zich dus niet tegen ontslagen die het gevolg zijn van
afwezigheden wegens een ziekte die haar oorsprong vindt in zwangerschap of
bevalling, zelfs wanneer deze ziekte is opgetreden tijdens de zwangerschap en
tijdens en na het zwangerschapsverlof heeft voortgeduurd.

21. HK, de Deense regering en de Commissie betogen, dat het hoe dan ook in
strijd zou zijn met het gemeenschapsrecht, indien de werkgever voor de
berekening van de periode die het ontslag naar nationaal recht rechtvaardigt,
rekening zou kunnen houden zowel met de afwezigheid vanaf het begin van de
zwangerschap tot het begin van het zwangerschapsverlof, als met de
afwezigheid tijdens het zwangerschapsverlof. Uit de stukken van het
hoofdgeding blijkt, dat indien deze periodes, evenals de vier weken jaarlijks
verlof, buiten beschouwing worden gelaten.
arsson vóór haar ontslag slechts gedurende minder dan vier weken afwezig was
wegens ziekte.

22. Dienaangaande zij opgemerkt, dat de vrouw gedurende het
zwangerschapsverlof waarvoor zij naar nationaal recht in aanmerking komt,
beschermd is tegen ontslag wegens afwezigheid (zie arrest Hertz,
rechtsoverweging 15). het zou in strijd zijn met de doelstelling van artikel
2, lid 3, van de richtlijn, waarbij nationale maatregelen betreffende de
bescherming van de vrouw worden toegestaan met name voor wat zwangerschap en
moederschap betreft, en deze bepaling zou haar nuttige werking verliezen,
indien afwezigheid gedurende deze periode in aanmerking kon worden genomen
ter rechtvaardiging van een later ontslag (zie aangaande nachtarbeid van
zwangere vrouwen, arrest van 5 mei 1994, zaak C-421/92, Haberman-Belterman,
Jurispr. 1994, blz I-1657, r.o. 24).

23. Buiten de periodes van zwangerschapsverlof, die door de Lid-Staten
zodanig worden vastgesteld dat vrouwelijke werknemers afwezig kunnen zijn
gedurende de periode waarin de met zwangerschap en bevalling verband houdende
stoornissen zich voordoen, en bij gebreke van nationale of, in voorkomend
geval, communautaire bepalingen die vrouwen een bijzondere bescherming
garanderen, ontleent de vrouwelijke werknemer daarentegen aan de richtlijn
geen bescherming tegen ontslag ten gevolge van afwezigheden wegens een ziekte
die haar oorsprong vindt in zwangerschap. Aangezien immers, zoals reeds
opgemerkt, vrouwelijke en mannelijke werknemers gelijkelijk aan ziekte zijn
blootgesteld, heeft de richtlijn geen betrekking op ziekte die haar oorsprong
vindt in zwangerschap of bevalling.

24. Hieruit volgt, dat het in de richtlijn neergelegde beginsel van gelijke
behandeling er niet aan in de weg staat, dat de afwezigheid van een
vrouwelijke werknemer vanaf het begin van haar zwangerschap tot het begin van
het zwangerschapsverlof, in aanmerking wordt genomen voor de berekening van
de periode die haar ontslag naar nationaal recht rechtvaardigt.

25. Evenwel zij opgemerkt, dat in verband met het risico, dat een eventueel
ontslag een nadelige uitwerking heeft op de lichamelijke en geestelijke
toestand van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en
tijdens de lactatie, daaronder begrepen het bijzonder ernstige risico dat een
zwangere werkneemster ertoe wordt gebracht vrijwillig haar zwangerschap af te
breken, de gemeenschapswetgever bij artikel 10 van richtlijn 92/85/EEG van de
Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter
bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk
van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de
lactatie (PB 1992,
348, blz. 1), aan vrouwen nog een bijzondere bescherming heeft verleend door
ontslag te verbieden gedurende de periode vanaf het begin van hun
zwangerschap tot het einde van het zwangerschapsverlof, behalve in
uitzonderingsgevallen die geen verband houden met de toestand van de
betrokkene (arrest van 14 juli 1994, zaak C-32/93, Webb, Jurispr. 1994, blz.
3567, r.o. 21 en 22). Uit de doelstelling van deze bepaling volgt, dat
afwezigheid gedurende de beschermende periode voortaan niet meer in
aanmerking kan worden genomen om een later ontslag te rechtvaardigen, behalve
om redenen die geen verband houden met de toestand van de betrokkene.
Richtlijn 92/85 was ten tijde van het ontslag van
arsson evenwel nog niet vastgesteld.

26. Bijgevolg dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat, behoudens
bepalingen van nationaal recht, vastgesteld ter uitvoering van artikel 2, lid
3, van de richtlijn, artikel 5, lid 1, juncto artikel 2, lid 1, van de
richtlijn zich niet verzet tegen ontslagen die het gevolg zijn van
afwezigheden wegens een ziekte die haar omsprong vindt in zwangerschap of
bevalling, zelfs indien deze ziekte is opgetreden tijdens de zwangerschap en
tijdens en na het zwangerschapsverlof heeft voortgeduurd.

Kosten
27. De kosten door de Deense en de Nederlandse regering, de regering van het
Verenigd Koninkrijk alsmede de Commissie van de Europese Gemeenschappen
wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor
vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het
hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen,
zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Het hof van Justitie (zesde kamer),
uitspraak doende op de door het So-og Handelsret bij beschikking van 19
december 1995 gestelde vraag, verklaart voor recht:
Behoudens bepalingen van nationaal recht, vastgesteld ter uitvoering van
artikel 2, lid 3, van richtlijn 76.207/EEG van de Raad van 9 februari 1976
betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van
mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de
beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de
arbeidsvoorwaarden, verzet artikel 5, lid 1, juncto artikel 2, lid 1, van
richtlijn 76/207 zich tegen ontslagen die het gevolg zijn van afwezigheden
wegens een ziekte die haar oorsprong vindt in zwangerschap of bevalling,
zelfs indien deze ziekte is opgetreden tijdens de zwangerschap en tijdens en
na het zwangerschapsverlof heeft voortgeduurd.

Rechters

Mrs Mancini, Murray, Kapteyn, Hirsch, Ragnemalm