Instantie: Gerechtshof Leeuwarden, 10 maart 1997

Instantie

Gerechtshof Leeuwarden

Samenvatting


De verdachte is verkrachting van een vrouw tijdens haar slaap tenlaste
gelegd. Hij had zich onder andere voorgedaan als haar vriend. Hiervan wordt
de verdachte door de rechtbank vrijgesproken omdat er volgens de rechters
geen sprake is van dwang. Op het slachtoffer is niet een dermate lichamelijke
of psychische druk uitgeoefend dat zij daardoor tot capitulatie is gebracht
(RN 1996, 593). In hoger beroep vordert de procureur-generaal vrijspraak. Het
hof spreekt de verdachte vrij omdat zij niet bewezen acht dat sprake is
geweest van dwang.
In deze zaak is cassatie in het belang der wet ingesteld.

Volledige tekst

Het vonnis waarvan beroep

De arrondissementsrechtbank te Leeuwarden heeft de verdachte bij voormeld
vonnis op tegenspraak wegens misdrijven veroordeeld tot straffen en heeft
voorts beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander als
in het vonnis nader omschreven.

Aanwending van het rechtsmiddel

De officier van justitie is d.d. 26 april 1996 op de voorgeschreven wijze en
tijdig van voormeld vonnis in hoger beroep gekomen en heeft blijkens een op 8
mei 1996 uitgereikt gerechtelijk schrijven het zijnerzijds ingestelde hoger
beroep aan verdachte betekend.

Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep

Het hof heeft gelet op het onderzoek ter ’s hofs terechtzitting van 24
februari 1997 en op het onderzoek in eerste aanleg als voorgeschreven bij
artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering.

Gehoord zijn:
De procureur-generaal zowel in diens voordracht van de zaak alsook in diens
vordering, de getuige, alsmede de verdachte zo in zijn antwoorden als in de
middelen van verdediging door en namens hem aangevoerd.

De beslissing op het hoger beroep

Het hof komt na opnieuw gehouden onderzoek tot een andere bewezenverklaring
dat de eerste rechter in het vonnis, waarvan beroep.

Daarom wordt het vonnis vernietigd en wordt opnieuw recht gedaan.

Telastelegging.

Het hof neemt uit het beroepen vonnis over de daar vermelde inhoud van de
inleidende dagvaarding.

Vrijspraak

Het hof acht niet bewezen hetgeen aldus sub 1 aan verdachte is telastegelegd,
zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. Met name acht het hof – evenals
de rechtbank – niet bewezen dat er sprake is geweest van dwang als bedoeld in
artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.

Bewezenverklaring

(zie de aangehechte, uitgestreepte telastelegging)

Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld sub 2 primair en
sub 3 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is
aangenomen.

Kwalificatie

Hetgeen het hof als bewezen heeft aangenomen levert respectievelijk op de
misdrijven:

2. primair: Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat
geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen en/of beschadigen;
3: Diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid

Het hof acht verdachte te dezer zake strafbaar, nu ten opzichte van hem geen
strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

Op grond van de aard en de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden
waaronder de feiten zijn begaan, dient de verdachte uit het oogpunt van
normhandhaving – in beginsel – een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te worden
opgelegd.

Bij de bepaling van de duur van de op te leggen vrijheidsstraf heeft het hof
in aanmerking genomen:
-hetgeen hierboven in de vorige alinea is overwogen;
-de vordering van de procureur-generaal, – in beginsel – strekkende tot
veroordeling van verdachte tot één maand onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Op grond van het hiervoor overwogene dient verdachte in beginsel een
gevangenisstraf voor de duur van één maand te worden opgelegd.

Het hof acht echter termen aanwezig om, gelet op het daartoe strekkende
aanbod van de verdachte, in plaats van vorenoverwogene vrijheidsbenemende
straf, de vrijheidsbeperkende straf van het verrichten van onbetaalde arbeid
ten algemene nutte op te leggen.

Motivering van de beslissing ten aanzien van de vordering van de
benadeelde partij

De benadeelde partij is bij de behandeling van het geding in hoger beroep
verschenen.

Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij overweegt het hof
het volgende:
Nu aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd, terwijl evenmin
artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht is toegepast, dient de benadeelde
partij, gelet op het bepaalde in artikel 361, tweede lid van het Wetboek van
Strafvordering, in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Motivering van de beslissing ten aanzien van de vordering van de
beledigde partij

De beledigde partij Vereniging Dorpsbelang Parrega is bij de behandeling van
het geding in hoger beroep, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet
verschenen.

Met betrekking tot de vordering van de beledigde partij – die, voor zover in
prima toegewezen, in hoger beroep van rechtswege voortduurt – overweegt het
hof het volgende:
Nu de vordering van de beledigde partij niet zodanig is gespecificeerd dat
daaruit de diverse schadeposten afzonderlijk zijn af te leiden en het hof
derhalve niet kan vaststellen welke schade als gevolg van de
bewezenverklaarde behandelingen is veroorzaakt, alsmede op welke schade het
eigen risico van toepassing is, dient de vordering van de beledigde partij
als onvoldoende onderbouwd te worden afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

Het hof heeft gelet op de artikelen 22b, 47, 57, 310, 311 en 350 van het
Wetboek van Strafrecht.

De uitspraak

Het hof,

Rechtdoende op het hoger beroep:

vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:

verklaart het verdachte als voormeld sub 1 telastegelegde niet bewezen en
spreekt hem daarvan vrij;

verklaart het verdachte als voormeld sub 2 primair en sub 3 telastegelegde
bewezen en te kwalificeren als voormeld en verklaart deze feiten en verdachte
deswege strafbaar;

veroordeelt verdachte C tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene
nutte voor de duur van zestig uren, (in plaats van één maand
onvoorwaardelijke gevangenisstraf);

beveelt, dat deze arbeid moet aanvangen binnen vier maanden nadat dit arrest
onherroepelijk is geworden;

beveelt, dat deze arbeid na aanvang binnen zes maanden dient te worden
verricht;

bepaalt de aard van de te verrichten werkzaamheden op onderhoud,
huishoudelijk, administratief of soortgelijk aan deze dan wel een combinatie
daarvan, te verrichten bij een instantie of instelling, welke is vermeld op
de bij de griffie van dit hof door het bureau dienstverlening van de
Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Leeuwarden, gedeponeerde
lijst;

beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze
uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de voormelde
straf van het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte geheel in
mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaaf van twee
uren
onbetaalde arbeid ten algemenen nutte per dag in
verzekering doorgebracht;

verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld sub 2 primair en
sub 3 meer of anders is telastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen
en spreekt hem daarvan vrije;

verklaart de benadeelde partij, niet-ontvankelijk in haar vordering;

wijst de vordering van de beledigde partij, Vereniging Dorpsbelang Parrega,
af.

Noot

Hierover geeft het arrest van het hof geen informatie. Het vonnis van de
Rechtbank Leeuwarden (RN 1996, 593) en verschillende krantenartikelen geven
wel informatie: verdachte Y kent het slachtoffer X uit het uitgaansleven. Y
heeft al eens toenaderingspogingen gedaan, waar het slachtoffer niet van
gediend was. Op de beruchte avond was Y het huis van X binnengeslopen. X was
in diepe slaap als gevolg van drank en speed. Toen Y bij haar in bed was
gekropen, had hij zich naar eigen zeggen expres voorgedaan als haar vriend.
Vervolgens was hij bij haar naar binnen gedrongen terwijl zij sliep. De man
zegt geweten te hebben dat de vrouw altijd heel vast sliep. Hij heeft de
optie dat de vrouw zich zou verzetten bewust uitgeschakeld door zich voor te
doen als haar vriend.

De uitspraak van Rechtbank en Hof Leeuwarden
De Rechtbank Leeuwarden spreekt de verdachte vrij en overweegt het volgende:
`Van `dwang’ als bedoeld in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht is
sprake indien op het slachtoffer een dermate lichamelijke of psychische druk
is uitgeoefend, dat hij of zij daardoor tot capitulatie is gebracht. Naar het
oordeel van de rechtbank hebben de telastegelegde en op zich bewijsbare
feitelijkheden noch op zichzelf, noch in hun onderlinge verband zodanige, de
weerstand van het slachtoffer brekende, dwang kunnen opleveren, dat gesproken
kan worden van verkrachting.’ (RN 1996, 593) In het arrest van het hof, waar
met name wordt ingegaan op de veroordeling voor vernieling en diefstal, wordt
ter zake van de ten laste gelegde verkrachting gesteld: `Het hof acht niet
bewezen hetgeen aldus sub 1 aan verdachte is telastegelegd, zodat hij daarvan
moet worden vrijgesproken. Met name acht het hof – evenals de rechtbank –
niet bewezen dat er sprake is geweest van dwang als bedoeld in artikel 242
van het Wetboek van Strafrecht.’

Het openbaar ministerie heeft verkrachting ten laste gelegd (art. 242 Sr), en
niet subsidiair gemeenschap met een onmachtige (art. 243 Sr).
Over de vraag of verkrachting tijdens de slaap moet worden beschouwd als
verkrachting met iemand die in staat van lichamelijke onmacht verkeert,
kunnen we kort zijn. Verrijn Stuart heeft hierover in het redactioneel van
Nemesis (1996, nr 4) naar aanleiding van de uitspraak in eerste aanleg al het
een en ander gezegd. In het verleden, rond de eeuwwisseling, werd
verkrachting tijdens de slaap veroordeeld op grond van art. 243 Sr; slaap is
een vorm van bewusteloosheid of onmacht (RN 1996, 590, RN 1996, 591). Ook nu
kan verkrachting tijdens de slaap onder lichamelijke onmacht vallen,
aangezien onmacht betekent dat men in concreto onvermogend is om te uiten dat
men niet met de geslachtsgemeenschap instemt. Wanneer de man bekend is met de
onmacht van de vrouw om haar wil te uiten en te effectueren, en om zich te
verzetten tegen de niet gewenste geslachtsgemeenschap, dan is sprake van
iemand die in lichamelijke onmacht verkeert in de zin van art. 243 Sr.
Voldoende is daarbij de wetenschap dat de vrouw niet heeft ingestemd met de
geslachtsgemeenschap, aldus Rechtbank Arnhem (15 april 1980, NJ 1980, 507).
Maar verkrachting tijdens de slaap onder art. 243 Sr kan in geval van
halfslaap bewijsproblemen opleveren, zoals Remmelink en Verrijn Stuart
aangeven. Artikel 243 Sr heeft als nadeel ten opzichte van artikel 242 Sr dat
de discussie dan draait om de vraag of sprake is van onmacht en niet om de
vraag of inbreuk is gemaakt op de seksuele wilsvrijheid van de vrouw. Daarom
vinden wij het, evenals het openbaar ministerie, beter om in dit geval van
verkrachting tijdens de slaap artikel 242 Sr ten laste te leggen.
Volgens het openbaar ministerie bestaat het geweld of die feitelijkheid uit
het weten van de man dat de vrouw (vast) in slaap was en dat hij zich heeft
voorgedaan als haar (vaste) vriend/partner. Ook wordt gesteld dat hij haar
slipje naar beneden heeft getrokken, haar naar zich toe heeft gedraaid en
haar been omhoog heeft geduwd, waarbij hij toevoegde `schuif eens wat op’.
(Zie de telastlegging in RN 1996, 593.) Hoe het openbaar ministerie dit in
eerste aanleg nader heeft onderbouwd blijft gissen. De rechtbank gaat in elk
geval niet mee met de redenering in het requisitoir, en stelt `niet is
gebleken dat de weerstand is gebroken door het uitoefenen van dwang’
(Rechtbank
eeuwarden, RN 1997 593). In hoger beroep achten zowel de procureur-generaal
als het hof dwang niet bewezen. `Het slachtoffer heeft niet kenbaar gemaakt
dat zij geen geslachtsgemeenschap wilde’ (p-g Dorhout in de Volkskrant van 11
maart 1997).

Breken van de weerstand of inbreuk op de wilsvrijheid
In geval van verkrachting tijdens de slaap zou dwang niet bewijsbaar zijn
omdat niet is gebleken dat de weerstand is gebroken, zo wordt gesteld door de
rechtbank en het hof. De nadruk bij de uitleg van dwang wordt gelegd op de
door het slachtoffer gevoelde dreiging waardoor haar weerstand
wordt gebroken. Deze redenatie lijkt vaker door rechters te worden gebruikt
sinds `een feitelijkheid’ als een middel waarmee kan worden gedwongen, is
toegevoegd aan artikel 242 Sr (wijziging zedelijkheidswetgeving, Stb. 1991,
519). De verwachting was dat deze wetswijziging vrouwen die worden verkracht
betere bescherming zou bieden. Door toevoeging van een `feitelijkheid’ kunnen
situaties die zo bedreigend zijn voor het slachtoffer dat zij daardoor wordt
gedwongen onder het verkrachtingsartikel worden gebracht. De rechtspraktijk
laat echter zien dat de toevoeging van `een feitelijkheid’ als dwangmiddel
slachtoffers van verkrachting niet altijd betere bescherming biedt.
Bijvoorbeeld wanneer niet duidelijk is door welk dwangmiddel de vrouw precies
is gedwongen. Dan levert het bewijs van dwang al snel problemen op. Dwang kan
bijvoorbeeld niet bestaan uit het op slot draaien van de deur als het
slachtoffer dit niet heeft bemerkt. (Zie bv HR 29 november 1994, NJ 1995, 201
& RN 1995, 504; HR 13 juni 1995, RN 1995, 516; Van der Neut & Wedzinga,
Het eeuwige getob, Nemesis, 1995, p. 124-125). De aandacht lijkt
in de rechtspraktijk te worden verlegd van dwang naar speculaties over
hetgeen de vrouw heeft gevoeld, en of de weerstand is gebroken. Maar de vraag
naar de weerstand van het slachtoffer kan niet los worden gezien van het
dwangmiddel dat verdachte heeft toegepast en de omstandigheden waarin hij dit
heeft gedaan. Het gaat in geval van `gedwongen seksueel binnendringen’ naar
onze mening niet zozeer om de vraag of de weerstand is gebroken, maar of een
inbreuk op de wilsvrijheid van het slachtoffer heeft plaatsgevonden door
dwang.
Het Hof Amsterdam (20 oktober 1978) heeft in het Hell’s Angels arrest de
wilsvrijheid van de vrouw als het te beschermen belang van artikel 242 Sr
erkend. Dit is bevestigd tijdens de wijziging van de zedelijkheidswetgeving.
Uitgangspunt is de wilsvrijheid van de mens in het aangaan van seksuele
contacten en bescherming tegen inbreuken op de persoonlijke en lichamelijke
integriteit. In geval van verkrachting tijdens de slaap wordt een inbreuk
gemaakt op de wilsvrijheid van de vrouw door het toepassen van een
feitelijkheid als dwangmiddel: door gebruik te maken van de omstandigheid dat
het slachtoffer (vast) in slaap was en zich voor te doen als haar vriend
heeft de verdachte Y het slachtoffer gedwongen tot geslachtsgemeenschap. De
feitelijkheid kan worden omschreven als een list. De vrouw kon door deze
feitelijkheid geen tegenstand bieden noch kon zij haar wil kenbaar maken.
In België wordt list als een van de dwangmiddelen van verkrachting genoemd
(art. 375 Sw). `Het klassieke voorbeeld van de listige handelwijze is dat van
de man die naast een slapende vrouw tussen de dekens glijdt, in afwezigheid
van de echtgenoot.’ (Delva, De zedenmisdrijven inzake aantasting van de
seksuele integriteit
, Preadvies, 1967, p. 140; zie ook Merckx,
Commentaar op verkrachting – een misdrijf – , OSS, afl. 16, p.
38-39.) Een ander voorbeeld van een list is het toedienen van alcohol of
drugs, waardoor het slachtoffer geen weerstand meer kan bieden.
ist wordt onderscheiden van seksuele penetratie van iemand die lichamelijk
onmachtig is, wat overigens ook in artikel 375 Sw strafbaar is gesteld. Het
gaat er in het Belgische recht om dat de vrouw geen toestemming heeft
gegeven.
Remmelink stelt de vraag of onder `een feitelijkheid’ ook een list kan vallen
(aant. 6 op art. 242 Sr). Wij beantwoorden die vraag, gezien ook het
Belgische recht, bevestigend: een vrouw kan door middel van een listige
handelwijze tot seksuele handelingen worden gedwongen. M.a.w. de verdachte
heeft door die feitelijkheid opzettelijk veroorzaakt dat het slachtoffer de
in art. 242 Sr bedoelde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Er is een
inbreuk gemaakt op haar wilsvrijheid. Hierbij is het niet relevant of de
vrouw kenbaar heeft gemaakt dat zij niet wilde; de man heeft haar belet dit
kenbaar te maken door middel van een list. De man wist dat de vrouw geen
(seksueel) contact met hem wilde (hij had de wetenschap dat de vrouw niet
instemde met de geslachtsgemeenschap) en daarom gebruikte hij een list om
seksuele gemeenschap met haar te hebben terwijl zij sliep. Geweldgebruik zou
de kans dat het hem zou lukken geslachtsgemeenschap met haar te hebben alleen
maar verkleinen.
Een ander argument dat ervoor pleit verkrachting tijdens de slaap onder art.
242 Sr te laten vallen is het onverhoedse karakter ervan. Aangenomen wordt
dat een slachtoffer geen toestemming verleent als zij onverhoeds wordt
aangevallen en bij verrassing tot seksuele handelingen wordt gedwongen (Delva,
Preadvies, 1967, p 123; HR 5 november 1946, NJ 1947, 17; conclusie Remmelink
bij HR 15 juni 1982, NJ 1983, 153). Tijdens de slaap worden verkracht kan
worden beschouwd als iemand bij verrassing tot seksuele handelingen dwingen.
Het feit dat de vrouw zich niet bewust werd dat Y seksuele gemeenschap met
haar had, doet aan voorafgaande niets af. Het gaat erom dat de vrouw niet in
staat was om zich te verzetten door de onverhoedse inbreuk op haar seksuele
integriteit.

Ter zijde
De feiten en omstandigheden van deze zaak worden noch in het vonnis van de
rechtbank, noch in het arrest van het hof naar voren gebracht. Toch vormen
deze feiten en omstandigheden de grondslag voor de rechterlijke uitspraak. De
beoordeling van de feiten is aan de rechter evenals de beoordeling, binnen de
door de wet getrokken grenzen, welk materiaal uit het oogpunt van
betrouwbaarheid dienstig wordt gevonden en welk materiaal terzijde wordt
gesteld. Met het oog op de genderlading van dergelijke processen vinden wij
het belangrijk dat verkrachtingszaken in het openbaar besproken kunnen
worden. Dat wordt onmogelijk wanneer over het proces van rechtsvinding niets
op papier staat. In deze zaak blijft het gissen naar de wijze waarop het
proces van rechtsvinding heeft plaatsgevonden. Welke feiten hebben de
rechters relevant bevonden en welke feiten hebben zij als niet relevant
terzijde gelegd? Kan het een rol hebben gespeeld dat het slachtoffer niet
`betrouwbaar’ overkwam omdat ze speed gebruikte en flink had gedronken? En
wat wilde de rechter weten toen hij vroeg of zij wel zou hebben toegestemd
als het haar vriend was geweest die seksuele gemeenschap met haar had gehad?
(Telegraaf, 25 februari 1997) Is dit relevante informatie? Welke stereotype
ideeën over vrouwen en seksualiteit hebben hier een rol gespeeld? De p-g
Dorhout spreekt van een `rotstreek’ (Trouw, 11 maart 1997). Dit drukt naar
onze mening absoluut niet uit dat verkrachting tijdens de slaap een zeer
ernstige inbreuk op de seksuele integriteit van de vrouw is, gezien de
kwetsbare positie waarin de slapende vrouw zich bevindt en de ernstige
psychische schade die er het gevolg van kan zijn.

Ter afsluiting
De uitspraken van rechtbank en hof laten weer eens zien dat rechters zich
verschuilen achter een formeel criterium `dwang’. Artikel 242 Sr biedt naar
onze mening voldoende ruimte voor het inlezen van list als een feitelijkheid,
zodat een betere rechtsbescherming kan worden gegarandeerd aan vrouwen die
worden verkracht.
Inmiddels is door justitie tegen de vrijspraak van het hof cassatie in het
belang van de wet ingesteld. Nu maar hopen dat de Hoge Raad oog heeft voor de
wilsvrijheid van vrouwen.

Katinka Lünnemann & Nicolle Zeegers

Rechters

Mrs Brakenhoff, Van den Bergh , Te Loo, Pullens.