Instantie: Rechtbank Almelo, 27 februari 1997

Instantie

Rechtbank Almelo

Samenvatting


Is geweld, misleiding of misbruik van overwicht een noodzakelijk bestanddeel
voor mensenhandel als het om minderjarigen gaat? De verdachte wordt ontslagen
van rechtsvervolging omdat in de tenlastelegging het bestanddeel geweld,
misleiding of misbruik van overwicht niet is opgenomen en derhalve hetgeen
is tenlastegelegd niet valt onder artikel 250ter Wetboek van Strafrecht.

Volledige tekst

De politierechter is door de inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen, waarop
na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig
bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande
dat: hij, in de periode van 15 juli 1995 tot 9 augustus 1995, te Hengelo
(O) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
ten aanzien van een persoon, genaamd V.C.M. (geboren op 16 maart 1981),
die de leeftijd van 16 jaren nog niet had bereikt, enige handeling heeft
ondernomen waarvan hij en zijn mededader wisten of redelijkerwijs moesten
vermoeden dat die V.C.M. daardoor in de prostitutie zou belanden, immers
hebben verdachte en zijn mededader een advertentie geplaatst waarin hij/zij
vrouwen uitnodigden zich beschikbaar te stellen tot het tegen betaling
verrichten van sexuele handelingen met derden en hebben verdachte en zijn
mededader die V.C.M. op een lijst geplaatst met daarop de namen van vrouwen
die beschikbaar waren tot het tegen betaling verrichten van sexuele handelingen
met derden.
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten
en omstandigheden.

De politierechter acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is
tenlastegelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezene levert naar het oordeel van de politierechter geen strafbaar
gesteld feit
op.

Dit behoeft de volgende toelichting:
De politierechter acht weliswaar wettig en overtuigend bewezen dat het
`feitencomplex’ dat aan verdachte tenlaste is gelegd door verdachte is
begaan.
Hij is echter tevens van oordeel dat dit `feitencomplex’ niet valt onder
het bereik van een der leden van artikel 250ter Sr, maar – met de verdediging
– dat dit valt onder het bereik van artikel 247 Sr en dat is niet tenlastegelegd.

In de huidige redactie van artikel 250ter, eerste lid, Sr vormt het gebruikmaken
van enigerlei vorm van dwang of een ander ongeoorloofd middel – waaronder
begrepen het misbruik maken van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiende
beperkingen van de mogelijkheid van de ander om in vrijwilligheid een keus
te maken of hij/zij zich al dan niet wenst te prostitueren – immers een
(blijkens de MvT daarin te lezen) bestanddeel van het misdrijf.

Tot die omstandigheden behoort ook het gebrek aan rijpheid van die ander
om in staat te zijn de gevolgen van zijn/haar handelen te overzien en vervolgens
zelfstandig een beslissing te nemen.
In het onderhavige geval staat vast dat de ander een meisje dat de leeftijd
van zestien jaar nog niet bereikt had was. De politierechter gaat er derhalve
van uit dat zij de vorenbedoelde rijpheid nog niet had.

Tevens staat in het onderhavige geval vast dat dit meisje zich eigener
beweging telefonisch bij verdachte heeft gemeld naar aanleiding van een
advertentie waarin vrouwen/meisjes werden gevraagd voor activiteiten die
onder het hoofdstuk prostitutie gerangschikt moeten worden en dat zij desgevraagd
heeft medegedeeld ouder dan achttien jaar te zijn, waarna zij door verdachte
op een lijst is geplaatst waarop de namen van vrouwen die beschikbaar waren
voor het tegen betaling verrichten van seksuele handelingen met derden
zijn geplaatst.

Niet zijn echter het plaatsen van een advertentie in een dagblad
waarin zogenaamde escortdames, verwenmeisjes, masseuses en hoe zij ook
verder genoemd mogen worden worden gevraagd en het vervolgens plaatsen
van degenen die zich vervolgens – al dan niet onder valse voorwendselen
– telefonisch hebben aangemeld op een lijst van voor het beoogde
doel beschikbare personen aan te merken als ongeoorloofde beïnvloeding
van die personen in de zin als hierboven weergegeven.

Het brengen in of houden in de prostitutie van zeer jeugdige minderjarigen
– jonger dan zestien jaar – zonder zulk een ongeoorloofde beïnvloeding
valt onder het bereik van artikel 247 Sr.

Verdachte wordt dan ook ontslagen van rechtsvervolging, nu in
de
tenlastegelegde delictsomschrijving een (daarin te lezen) bestanddeel van
het strafbare feit ontbreekt.
(….)

Noot

In deze zaak draait het om de vraag of geweld, misleiding of misbruik van
overwicht een noodzakelijk bestanddeel van mensenhandel is, ook als het
om minderjarigen gaat.
Tenlastegelegd wordt dat verdachte een advertentie heeft geplaatst waarin
hij vrouwen uitnodigde zich beschikbaar te stellen tot het tegen betaling
verrichten van sexuele handelingen met derden; daarop heeft een meisje,
jonger dan zestien jaar, gereageerd; dat meisje is door verdachte op een
lijst geplaatst met daarop de namen van vrouwen die beschikbaar waren tot
het tegen betaling verrichten van sexuele handelingen met derden. Daarmee
heeft hij, aldus de tenlastelegging, ten aanzien van een minderjarige jonger
dan zestien jaar enige handeling ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs
moest vermoeden dat die minderjarige erdoor in de prostitutie zou belanden.
Daarmee wordt mensenhandel ten aanzien van een minderjarige tenlastegelegd.

De politierechter acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Vast staat dat het meisje nog geen zestien is. Zij heeft zich eigener beweging
telefonisch bij verdachte gemeld naar aanleiding van de advertentie en
desgevraagd heeft zij meegedeeld ouder dan achttien jaar te zijn, waarna
zij door verdachte op zijn lijst is geplaatst.

Maar conform het door de verdediging gevoerde verweer besluit de rechter
dat verdachte moet worden ontslagen van rechtsvervolging nu dit feitencomplex
niet strafbaar is, althans niet ex artikel 250ter Sr. `Niet
zijn (…) het plaatsen van een advertentie in een dagblad
waarin
zogenaamde escortdames, verwenmeisjes, masseuses (…) worden gevraagd
en het vervolgens plaatsen van degenen die zich vervolgens –
al dan niet onder valse voorwendselen – telefonisch hebben aangemeld op
een lijst
van voor het beoogde doel beschikbare personen aan
te merken als ongeoorloofde beïnvloeding
van die personen (…)’.
(curs. uit de NJ) Met die ongeoorloofde benvloeding doelt de rechter op
geweld, misleiding of misbruik van overwicht. Het in de prostitutie brengen
van minderjarigen, jonger dan zestien jaar, zonder zo’n ongeoorloofde beïnvloeding
valt onder het bereik van artikel 247 Sr.

Kennelijk gaat de rechter ervan uit dat ook bij minderjarigen er sprake
moet zijn van geweld, misleiding of misbruik van overwicht. Hetgeen tenlaste
is gelegd en hij wettig en overtuigend bewezen acht, is zijns inziens niet
te kwalificeren als mensenhandel.

Dat is opmerkelijk. In het derde sublid van lid 1 van artikel 250ter
wordt als `mensenhandel’ genoemd: een minderjarige tot prostitutie brengen,
dan wel ten aanzien van een minderjarige enige handeling ondernemen waarvan
verdachte weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die minderjarige daardoor
in de prostitutie belandt. In het tweede lid sub 2 wordt de strafmaat verhoogd
voor mensenhandel ten aanzien van een persoon die de leeftijd van zestien
jaren nog niet heeft bereikt. Juist ten aanzien van minderjarigen is de
ongeoorloofde benvloeding geen noodzakelijk bestanddeel. Anders dan de
rechter meent, valt het brengen of houden in de prostitutie van zeer jeugdige
personen zonder ongeoorloofde beïnvloeding wel degelijk onder het bereik
van artikel 250ter Sr, zelfs als gekwalificeerd feit. Althans:
naar de letter van de wet.

Blijkens onder andere de zinsnede waarin de rechter tot ontslag van rechtsvervolging
concludeert, is hij zich er weliswaar van bewust dat in de delictsomschrijving
de ongeoorloofde beïnvloeding met zoveel woorden ontbreekt, maar meent
hij dat het daarin `ingelezen’ moet worden. En dat `in te lezen’ bestanddeel
had dan in ieder geval tenlastegelegd moeten zijn.

Dat zou een boeiende interpretatie van de wetsgeschiedenis zijn. Boeiend
maar tegelijkertijd met het oog op die, recente, wetsgeschiedenis moeilijk
vol te houden.

Toegegeven moet worden dat de verschillende memories van toelichting, antwoord
en wat dies meer zij bij dit wetsvoorstel zonder meer niet uitblinken door
helderheid. Deels komt dat door verschillende, vrij fundamentele wijzigingen
die op het voorstel zijn ingediend. Ook wat minderjarigen betreft is in
de loop van de behandeling van het wetsvoorstel in het parlement een belangrijke
wijziging aangebracht.

In de memorie van toelichting valt te lezen: `Het in de prostitutie brengen
of als prostituée exploiteren van een persoon die de leeftijd van zestien
jaren nog niet heeft bereikt, zonder daarbij dwang of een ander ongeoorloofd
middel aan te wenden, valt onder het bereik van art. 247 Sr’. Naar aanleiding
daarvan worden nogal wat woorden besteed aan de samenloop tussen de art.
247, 250, 250bis en 250ter Sr (zie bv. Kamerstukken II 1988/89, 21 027,
nr 3, p. 3, 8/9; nr 4, p. 11).

Heeft de rechter dus toch gelijk? Nee, want dit betreft het oorspronkelijke
wetsvoorstel, waarin mensenhandel werd omschreven als het met geweld, misleiding
of misbruik van overwicht een ander in de prostitutie brengen; daarbij
was het feit dat die ander een minderjarige is een strafverzwarende omstandigheid.
In de Tweede Kamer rees twijfel of hiermee minderjarigen strafrechtelijk
wel voldoende beschermd zouden zijn. Immers, het is bij die redactie van
het delict niet ondenkbaar dat in een concreet geval met succes het verweer
wordt gevoerd dat van enig geweld, misleiding of misbruik van overwicht
geen sprake is geweest. Met het oog daarop is bij nota van wijziging dit
wetsvoorstel aangevuld, `ertoe strekkende dat (…) het tot prostitutie
brengen of het ondernemen van enige handeling waarvan de dader weet of
redelijkerwijs moet vermoeden dat de ander daardoor in de prostitutie belandt,
ten aanzien van een minderjarige zonder meer als ongeoorloofde (…) mensenhandel
wordt aangemerkt’. Een en ander betekent dat zo’n gedraging `zonder meer
gekwalificeerd wordt als mensenhandel, indien die ander minderjarig is.
De wil van de betrokkene is niet relevant’ (Kamerstukken II 1990/91, 21
027, nr 6, met een toelichting in nr 5, p. 4, 11/12). En dat heeft geresulteerd
in de huidige redactie van art. 250ter lid 1 sub 3. Minderjarigheid is
daarin een geobjectiveerd bestanddeel. Bovendien wordt nog gesteld dat
deze bepaling een specialis is ten opzichte van art. 247 Sr.

Precies het verweer dat in de Tweede Kamer werd gevreesd is dus in deze
zaak gevoerd; en met succes, zij het, gegeven de juist met het oog daarop
gewijzigde redactie van het delict mensenhandel, ten onrechte.

Roelof Haveman

Rechters

Mr. Breitbarth