Instantie: Commissie gelijke behandeling, 16 januari 1997

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is bij de wederpartij in dienst geweest. Zij stelt dat de
wederpartij onderscheid naar geslacht heeft gemaakt door haar uit te sluiten
van de bij de wederpartij geldende pensioenregeling en tevens onderscheid
naar geslacht heeft gemaakt bij de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst.
Gebleken is dat een mannelijke collega van verzoekster tijdens haar derde
arbeidscontract een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kreeg. Hier kan
echter niet uit afgeleid worden dat verzoekster geen vast contract kreeg,
omdat zij vrouw is. Een werkgever heeft in principe de vrijheid om zelf te
beslissen wie hij in vaste dienst wil aannemen en wie niet.
In het onderhavige geval heeft verzoekster geen aanvullende informatie naar
voren gebracht die doet vermoeden dat het feit dat zij vrouw is heeft
meegespeeld bij de beslissing om haar geen vast contract te geven. In
tegendeel, tijdens het onderzoek is gebleken dat naast een mannelijke
collega, ook een vrouwelijke collega een vast contract heeft gekregen. De
Commissie is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het niet
aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van onderscheid naar geslacht.

Volledige tekst

1. Het verzoek
1.1. Op 5 juli 1995 verzocht mevrouw (…) te Weesp (hierna: verzoekster) de
Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) een oordeel uit te
spreken over de vraag of de (…) te Amsterdam (hierna: de wederpartij)
onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling.
1.2. Verzoekster is bij de wederpartij in dienst geweest. Zij stelt dat de
wederpartij onderscheid naar geslacht heeft gemaakt door haar uit te sluiten
van de bij de wederpartij geldende pensioenregeling en tevens onderscheid
naar geslacht heeft gemaakt bij de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst.
Hiermee heeft de wederpartij volgens verzoekster in strijd gehandeld met de
wetgeving gelijke behandeling.

2. De loop van de procedure
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om hun standpunten
schriftelijk toe te lichten. De procedure bij de Commissie is op verzoek van
verzoekster gedurende acht weken stopgezet, omdat zij trachtte tot een
schikking te komen met de wederpartij. De wederpartij heeft toen aangeboden
om alsnog een premievrij pensioen aan verzoekster uit te keren, gebaseerd op
de volledige termijn dat verzoekster voor de wederpartij werkzaam is geweest.
Als voorwaarde stelde de wederpartij dat verzoekster haar klachten bij de
Commissie volledig zou intrekken. Verzoekster ging hier niet mee akkoord.
Ter zitting heeft de wederpartij opnieuw het aanbod gedaan om een premievrij
pensioen uit te keren. Het ging ditmaal om een onvoorwaardelijk aanbod.
Verzoekster heeft dit aanbod geaccepteerd. Verzoekster heeft derhalve geen
belang meer bij een oordeel over de klacht met betrekking tot de uitsluiting
van de pensioenregeling. De Commissie heeft deze klacht daarom niet verder
behandeld.
2.2. Partijen zijn opgeroepen hun standpunten nader toe te lichten tijdens
een zitting op 9 december 1996.
Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
– dhr. (…) (echtgenoot van verzoekster)

van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (directeur)
– dhr. (…) (administrateur)

van de kant van de Commissie
– mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter)
– mw. mr. L. Mulder (lid Kamer)
– mw. mr. Y. Telenga (lid Kamer)
– mw. mr. A.K. de Jongh (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze Kamer
hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. De resultaten van het onderzoek

De feiten
3.1. Verzoekster is bij de wederpartij in dienst geweest in de functie van
administratief medewerkster. Zij heeft drie keer een arbeidscontract gehad
voor 38,75 uur per week.
Deze arbeidscontracten liepen van:
– 18 januari 1988 tot 17 januari 1989
– 6 maart 1989 tot 31 december 1990
– 6 februari 1991 tot 1 januari 1993.

De standpunten van partijen
3.2. Verzoekster brengt het volgende naar voren.
Zij is van mening dat de wederpartij onderscheid naar geslacht heeft gemaakt
door met haar geen arbeidscontract voor onbepaalde tijd aan te gaan.
In tegenstelling tot zijzelf, kregen twee bij de wederpartij werkzame mannen
wèl na één jaar een vast dienstverband aangeboden. Deze mannen traden een
jaar later dan verzoekster in dienst en deden hetzelfde werk als verzoekster.
Aan verzoekster had niet drie keer achter elkaar een contract voor bepaalde
tijd aangeboden mogen worden. Er is ten onrechte geen ontslagvergunning voor
haar aangevraagd.
3.3. De wederpartij bestrijdt dat zij jegens verzoekster onderscheid naar
geslacht heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
Het is onjuist dat er uitsluitend aan mannelijke werknemers een vast
dienstverband is aangeboden. Aan een vrouwelijke werknemer, in dienst op
tijdelijke basis sedert 1 februari 1991, werd op 1 augustus 1993 een
dienstverband voor onbepaalde tijd aangeboden. Aan een mannelijke werknemer,
in dienst op tijdelijke basis sedert 23 oktober 1989, werd op 1 augustus 1991
een dienstverband voor onbepaalde tijd aangeboden. Deze werknemers deden
hetzelfde werk als verzoekster. Sedertdien is noch aan mannelijke noch aan
vrouwelijke werknemers een dienstverband voor onbepaalde tijd aangeboden.
Het klopt dat er een andere mannelijke medewerker was die een contract voor
onbepaalde tijd heeft gekregen, maar hij werkte op een andere afdeling dan
verzoekster en deed geheel ander werk.

4. De overwegingen van de commissie
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster onderscheid
naar geslacht heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling
door haar niet voor onbepaalde tijd in dienst te nemen.
4.2. Artikel 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat bij het aangaan
van een arbeidsovereenkomst geen onderscheid gemaakt mag worden tussen mannen
en vrouwen.
De Commissie heeft in eerdere uitspraken (Zie onder meer Commissie gelijke
behandeling, 23 mei 1995, oordeelnummer: 95-15; 24 juli 1995, oordeelnummer:
95-29; 17 april 1996, oordeelnummer: 96-26 en 16 juli 1996, oordeelnummer:
96-66) geoordeeld dat het besluit om een tijdelijke arbeidsovereenkomst niet
te verlengen, een besluit betreffende het aangaan van een arbeidsovereenkomst
is.
4.3. Verzoekster stelt dat twee van haar mannelijke collega’s die hetzelfde
werk als zij deden, wel na één jaar een vast dienstverband kregen aangeboden.
De wederpartij heeft aangegeven dat dit onjuist is. Eén mannelijke en één
vrouwelijke collega hebben na een tijdelijk contract een contract voor
onbepaalde tijd gekregen. De andere man waar verzoekster naar refereert,
werkte op een andere afdeling in een andere functie.
Verzoekster heeft niet aangegeven waarom aan de juistheid van de gegevens van
de wederpartij met betrekking tot het personeelsbestand getwijfeld moet
worden. De Commissie gaat derhalve uit van de personeelsgegevens die de
wederpartij heeft aangevoerd.
4.4. Gebleken is dat een mannelijke collega van verzoekster tijdens haar
derde arbeidscontract een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kreeg.
Hier kan echter niet uit afgeleid worden dat verzoekster geen vast contract
kreeg, omdat zij vrouw is. Een werkgever heeft in principe de vrijheid om
zelf te beslissen wie hij in vaste dienst wil aannemen en wie niet. Als een
man wel een vast contract krijgt en een vrouw niet, kan hier niet automatisch
uit afgeleid worden dat geslacht bij deze beslissingen een rol heeft
gespeeld.
In het onderhavige geval heeft verzoekster geen aanvullende informatie naar
voren gebracht die doet vermoeden dat het feit dat zij vrouw is heeft
meegespeeld bij de beslissing om haar geen vast contract te geven. In
tegendeel, tijdens het onderzoek is gebleken dat naast een mannelijke
collega, ook een vrouwelijke collega een vast contract heeft gekregen. De
Commissie is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het niet
aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van onderscheid naar geslacht.
4.5. Wat betreft verzoeksters stelling dat haar arbeidsovereenkomst ten
onrechte is beëindigd zonder dat hiervoor een ontslagvergunning was
aangevraagd, het volgende. De Commissie is niet bevoegd om te beoordelen of
een arbeidsovereenkomst rechtsgeldig beëindigd is. Zij kan slechts beoordelen
of er bij het aangaan of bij de beëindiging onderscheid op grond van geslacht
is gemaakt.
De Commissie kan derhalve geen oordeel uitspreken over dit deel van het
verzoek.

5. Het oordeel van de commissie
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de (…) te Amsterdam jegens
mevrouw (…) te Weesp bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst geen
onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling.

Rechters

Mw. prof. mr. J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr. L. Mulder (lidKamer), mw. mr. Y. Telenga (lid Kamer), mw. mr. A.K. de Jongh (secretarisKamer)