Instantie: Rechtbank Zwolle, 13 november 1996

Instantie

Rechtbank Zwolle

Samenvatting


(Vervolg RN 1995, nr. 477)
Eiseres is verkracht door wethouder. Zij heeft aangifte gedaan en deze zaak
is door de officier van justitie geseponeerd. Een beklag over de
niet-vervolging is als ongegrond afgewezen. De president is van oordeel dat
er sprake was van een eenzijdige afhankelijkheidsrelatie, waarbinnen dusdanig
ongelijke posities bestonden, dat het gedaagde betaamde grote
terughoudendheid te betrachten met het betreden van de persoonlijke
levenssfeer van eiseres. Gedaagde heeft dit echter niet gedaan. Het zo snel
aangaan van seksueel contact zou, zelfs indien gedaagde daartoe zou zijn
uitgenodigd, dan ook onrechtmatig kunnen worden geacht. De president meent
dat er onvoldoende bewijs voor de verkrachting is geleverd en wijst de
vordering in kort geding af. Eiseres is vervolgens een bodemprocedures. De
rechtbank heeft een deskundige benoemd, die onbekend is met seksueel misbruik.
Deze heeft geconcludeerd dat eiseres kampt met tal van problemen, maar een
specifieke bijdrage in haar problemen ten gevolge van een verkrachting is
niet aantoonbaar. De deskundige is van mening dat onvoldoende kan worden
vastgesteld of eiseres de waarheid spreekt.
Eiseres heeft ingebracht dat gedaagde een functionele zorgplicht jegens haar
heeft geschonden. De rechtbank is van mening dat het hier niet gaat om een
professionele hulprelatie. Gedaagde heeft eiseres slechts uit
medemenselijkheid ter wille willen zijn en hij heeft duidelijk kenbaar
gemaakt dat hij niet de verantwoordelijke wethouder was.
De vorderingen van eiseres worden door de rechtbank afgewezen.

Volledige tekst

Procesgang

De zaak is bij op 28 april 1995 uitgebrachte dagvaarding aanhangig gemaakt.

Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld:
– een conclusie van eis van de zijde van H;
– een conclusie van antwoord van de zijde van G;
– een conclusie van repliek van de zijde van H;
– een conclusie van dupliek van de zijde van G;
en vervolgens nadat H bij akte het voorlopig deskundigenbericht in het geding
had gebracht,
– een akte uitlating produkties van de zijde van H;
– een conclusie na deskundigenbericht c.q. antwoord-akte uitlating produkties
van de zijde van G.

Vervolgens is door partijen onder overlegging van de stukken vonnis gevraagd.

Conclusie van partijen

De vordering van H strekt ertoe, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, G te
veroordelen:
a. tot betaling van een bedrag ad ƒ 50 000 aan H wegens de door haar geleden
immateriële schade;
b. tot betaling van een bedrag ad ƒ 823 aan H wegens de door haar geleden
materiële schade;
c. tot betaling van de wettelijke rente over de sub a en sub b gevorderde
bedragen vanaf 8 december 1994 tot aan de dag der algehele voldoening;
d. in de kosten van dit geding.

Daartegen is door G verweer gevoerd met conclusie tot
niet-ontvankelijkheidverklaring in dan wel ontzegging van de vorderingen en
met veroordeling van H in de kosten van dit geding.

Motivering

1. Vaststaande feiten

1.1. G is op 23 april 1993 te Almere als wethouder voor sociale zaken,
welzijn, sport en recreatie aangetreden. Huisvesting behoorde niet tot zijn
portefeuille.

1.2. H en G zijn op 11 mei 1993, nadat zij elkaar in een café te Almere
hadden ontmoet en H eerst in de woning waar zij toen verbleef haar papieren
met betrekking tot het verkrijgen van zelfstandige huisvesting in Almere had
opgehaald, naar de woning van G gegaan.

1.3. H heeft op 12 mei 1993 bij de gemeentepolitie Almere aangifte van
verkrachting gedaan.
De officier van justitie heeft, nadat aangeefster, verdachte en getuigen
waren gehoord, de zaak geseponeerd.
H heeft zich vervolgens, op grond van het bepaalde in artikel 12 van het
Wetboek van Strafvordering bij het gerechtshof te Arnhem beklaagd over de
niet-vervolging van G.
Bij beschikking d.d. 18 oktober 1994 heeft voormeld hof het beklag ongegrond
verklaard.

1.4. Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 2 augustus 1995 is het door H
gedane verzoek een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen toegewezen.
De rechtbank heeft in die beschikking als deskundige benoemd drs. J. Gerrits,
districtspsychiater te Amsterdam.

2. Standpunt H

2.1. G heeft jegens H onrechtmatig gehandeld, omdat hij haar op 11 mei 1993
in zijn woning heeft verkracht. Van enig vrijwillig seksueel contact van H is
geen sprake geweest. Zij is vanuit het café met G mee naar huis gegaan enkel
en alleen omdat hij haar had toegezegd naar haar papieren voor het verkrijgen
van zelfstandige huisvesting te kijken.

2.2. Subsidiair heeft G jegens H onrechtmatig gehandeld, omdat hij als
wethouder een functionele zorgplicht heeft geschonden. H had zich met een
hulpvraag tot hem gewend.
Zij verkeerde in de veronderstelling dat G als wethouder tevens de
portefeuille huisvesting beheerde en dat hij haar huisvestingsprobleem zou
kunnen oplossen.
G heeft die veronderstelling van H op geen enkele wijze weggenomen.

2.3. Nu G onrechtmatig jegens H heeft gehandeld, is hij gehouden de door zijn
handelen veroorzaakte schade aan H te vergoeden.
De door H geleden materiële schade bedraagt ƒ 823. Dit betreft de door haar
gemaakte kosten voor verblijf in een hotel in Eemnes, alwaar zij een aantal
dagen heeft doorgebracht om na het gebeuren tot rust te komen.
De door H geleden immateriële schade wordt begroot op ƒ 50 000.
H heeft door het gebeuren ernstige psychische klachten en is daarvoor onder
behandeling.
H is incestslachtoffer en is in een voormalig huwelijk regelmatig mishandeld.
Haar vertrouwen in anderen is door het gebeuren op 11 mei wederom ernstig
geschaad.

3. Standpunt G

3.1. G betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens H.
H. heeft uit eigen vrije wil seksuele gemeenschap met G gehad en zij heeft dit
zelf uitdrukkelijk gewild. Van enige dwang of geweld van de zijde van G is
geen sprake geweest.

3.2. G heeft H duidelijk te kennen gegeven dat hij geen enkele zeggenschap
had over het toewijzingsbeleid inzake woningen. Hij heeft haar slechts
aangeboden papieren te bekijken teneinde te kunnen bezien of de juiste
procedure was gevolgd.
Van een situatie waarin H van G afhankelijk was dan wel enig machtsoverwicht
van G is dan ook geen sprake geweest.

3.3. Nu G niet onrechtmatig jegens H heeft gehandeld is hij evenmin
schadeplichtig.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Vaststaat dat H aangifte van verkrachting is geseponeerd en de door H
geëntameerde procedure tot verdere vervolging van G niet tot resultaat heeft
geleid.
Dit neemt niet weg dat in een civielrechtelijke procedure (alsnog) bewijs kan
worden bijgebracht op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat de
gestelde verkrachting heeft plaatsgehad.

4.2. Bij akte van overlegging van een produktie van de zijde van H is het,
naar aanleiding van de onder 1.4. vermelde beslissing van de rechtbank, door
de deskundige drs. J. Gerrits, districtspsychiater, uitgebrachte
deskundigenbericht d.d. 26 april 1996 in het geding is gebracht.

In het bericht is na een beschrijving van beide betrokkenen en de weergave
van de bevindingen in het psychiatrisch onderzoek bij beantwoording van de
vraag welke trauma’s/psychische beschadigingen bij H aanwezig zijn en of het
aannemelijk is dat zulks het gevolg zijn van verkrachting door G gepleegd,
vermeld – voor zover hier van belang -:
(…)
In het psychiatrisch onderzoek van mevrouw H is weergegeven dat zij naar
mening van ondergetekende lijdende is aan een persoonlijkheidsstoornis met
gemengde trekken. Kenmerkend voor de persoonlijkheidsstoornis is dat deze
reactief op allerlei traumatiseringen en afwezigheid van affectief en
pedagogische begeleiding in de vroege jeugd reeds ontstaat. De matige
begaafdheid van mevrouw heeft het ook moeilijk gemaakt om de zelfstandigheid
tot compensatie van vroegere problemen te komen. De grote hoeveelheid
problemen van mevrouw, de whip-lash, de relatie met de familie, het verhaal
over het verloop van haar huwelijk, het zijn allemaal voldoende verklaringen
voor het huidige beeld. Een specifieke bijdrage in haar problemen ten gevolge
van een verkrachting is niet aantoonbaar. (…)

Bij beantwoording van de vraag of het aannemelijk is dat H de waarheid
spreekt wanneer zij stelt dat G haar heeft verkracht, is in het bericht van
de deskundige vermeld – voor zover hier van belang -:
(…)
Bij ernstige persoonlijkheidsstoornissen zijn werkelijkheid en fantasie vaak
moeilijk van elkaar te onderscheiden. Zowel voor de persoon lijdende aan die
stoornis zelf, als voor de omgeving. Juist bij deze stoornissen is het
onafhankelijk van de mening of ervaring van betrokkene kennen van de
werkelijkheid de enige weg naar de waarheid.
(…)

H heeft zich in haar akte uitlating produkties op het standpunt gesteld, dat
het deskundigenbericht onvoldoende diepgang heeft en te weinig rekening houdt
met de achtergrond welke geleid heeft tot het bericht.
H stelt voorts dat door de inhoud van het rapport haar vermoeden wordt
bevestigd dat de geraadpleegde deskundige niet gespecialiseerd is in seksueel
geweld en vraagt zich af in hoeverre het deskundigenbericht van waarde is.
In dit verband moet worden opgemerkt, dat de benoemde deskundige
districtspsychiater is en uit hoofde van die functie ook deskundig geacht
moet worden te zijn op het gebied van seksueel geweld.
Overigens is, zo is de rechtbank ambtshalve bekend, niet tot benoeming van de
door H in haar brief aan griffier d.d. 31 mei 1995 genoemde deskundige
overgegaan, omdat deze niet bereid is gebleken tot het uitbrengen van een
deskundigenbericht in deze zaak, toen de griffier hem daaromtrent benaderde.

Uit het rapport blijkt voorts dat het onderzoek van H ruim drie uur besloeg
en dat de deskundige daarnaast nog een aantal korte telefoongesprekken met H
heeft gevoerd. De deskundige heeft voorts een gesprek gevoerd met G.
Gelet hierop moet er dan ook van uit worden gegaan dat de deskundige zich een
deugdelijk oordeel omtrent de persoonlijkheid van H en G heeft kunnen vormen.
De rechtbank is, mede gelet op het hiervoor vermelde, van oordeel dat het
deskundigenbericht voldoet aan de vereisten die daaraan mogen worden gesteld
en maakt de inhoud en conclusies van het deskundigenbericht tot de hare.
Dat – zoals H stelt – die conclusie deels inhouden dat geen concreet antwoord
op de namens H gestelde vragen wordt gegeven, maakt dit niet anders. Immers,
ook van de deskundige kan niet worden verwacht dat hij kan beoordelen of
iemand in een specifiek geval al dan niet de waarheid heeft gesproken.
Bovendien kan op grond van de inhoud van het bericht in ieder geval een beeld
van de persoonlijkheid van H en van G worden gevormd.

4.3. De door H en G bij conclusie van repliek in het geding gebrachte
produkties kunnen niet tot bewijs van haar stellingen bijdragen, nu die
produkties verklaringen van derden betreffen waarin die derden verklaren dat
H hen heeft meegedeeld dat zij door G is verkracht.
De als produktie 2 bij conclusie van repliek in het geding gebrachte
verklaring van VG kan niet tot een andere conclusie leiden. Die verklaring
ziet op een geheel andere situatie.
Weliswaar is uit een aantal van de hiervoor vermelde verklaringen af te
leiden dat H na haar bezoek aan G erg geëmotioneerd was, maar die
omstandigheid is, mede gelet op het hiervoor onder 4.2. overwogene, op
zichzelf onvoldoende om ervan uit te kunnen gaan dat zij verkracht is.
In dit geding is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de zijde van
G, dan ook in rechte niet komen vast te staan dat G, H heeft verkracht en
dientengevolge onrechtmatig heeft gehandeld.

4.4. H heeft haar vordering subsidiair gebaseerd op de omstandigheid dat G
een functionele zorgplicht jegens haar heeft geschonden.
In dit verband dient te worden vooropgesteld, dat het in casu geen
professionele hulprelatie betreft.
Zoals door G – onbetwist – is gesteld heeft bij H slechts uit
medemenselijkheid ter wille willen zijn.
G heeft voorts de stellingen van H terzake gemotiveerd betwist.
Hij heeft daartoe aangevoerd, dat hij H duidelijk kenbaar heeft gemaakt dat
hij niet de verantwoordelijke wethouder voor huisvestings- en woningzaken was
en hij heeft voorts aangevoerd, dat hij slechts wilde bezien of de juiste
procedure gevoerd was.
Gelet op die gemotiveerde betwisting is dan ook, nu H geen aanbod tot bewijs
van haar stellingen heeft gedaan en anderszins niet is gebleken, in rechte
niet komen vast te staan dat H zich in een van G afhankelijke positie bevond.

4.5. Al het hiervoor overwogene leidt tot de conclusie dat de vorderingen van
H zullen worden afgewezen en dat H als de in het ongelijk gestelde partij in
de kosten van dit geding, daaronder tevens begrepen de kosten voor het
deskundigenbericht zal worden veroordeeld.

Beslissing

1. De rechtbank wijst het gevorderde af.

2. De rechtbank veroordeelt H in de kosten van dit geding.
Deze kosten worden, voorzover tot op heden aan de zijde van G gevallen,
bepaald op ƒ 5422, van welk bedrag op de voet van artikel 57b van het Wetboek
van Burgerlijke Rechtsvordering ƒ 5242 (inclusief ƒ 1722 aan kosten voor het
deskundigenbericht) aan de griffier van deze rechtbank en aan ƒ 180 aan G
moet worden betaald.

Rechters

Mr M.H.S. Lebens-de Mug