Instantie: Gerechtshof Leeuwarden, 9 oktober 1996

Instantie

Gerechtshof Leeuwarden

Samenvatting


Het achterwege blijven van contacten tussen kind en de ouder zonder gezag kan
tot gevolg hebben dat het kind zodanig opgroeit dat de geestelijke belangen
van het kind ernstig worden bedreigd. Derhalve kan onder bepaalde
omstandigheden het niet tot stand komen van een omgangsregeling voor een kind
zo ingrijpend zijn dat daarin voldoende gronden voor een
ondertoezichtstelling aanwezig kunnen worden geacht.

Volledige tekst

Het procesverloop

Ter griffie van het hof is binnengekomen een verzoekschrift houdende appel
van een beschikking d.d. 29 mei 1996 van de kinderrechter in de
arrondissementsrechtbank te Leeuwarden, strekkende tot verlenging van de duur
van de ondertoezichtstelling van de minderjarige C., geboren op 1 januari
1991 in de gemeente L met zes maanden, ingaande 3 juni 1996 tot 3 december
1996.

De vader heeft een verweerschrift ingediend.

Ter zitting van 11 september 1996 is de zaak behandeld.

De motivering

1. De moeder verzoekt het hof de beschikking waarvan beroep te vernietigen.

2. Naar de mening van de moeder zijn er niet voldoende gronden om de termijn
van de ondertoezichtstelling te verlengen, nu de ondertoezichtstelling alleen
wordt gebruikt voor het tot stand brengen van een omgangsregeling tussen de
vader en C.
Volgens de moeder is het voornamelijk aan de vader te wijten dat geen
omgangsregeling tot stand is gekomen. De doelstelling van de
ondertoezichtstelling zoals deze destijds is geformuleerd, zakelijk
weergegeven: het brengen van duidelijkheid en rust in de situatie van alle
betrokkenen en met gezag tot een vorm van omgang te komen zal, zo stelt de
moeder, niet door de ondertoezichtstelling worden verwezenlijkt.

3. De vader verweert zich tegen de stellingen van de moeder.

4. De raad voor de kinderbescherming heeft ter zitting geadviseerd de
beslissing omtrent de ondertoezichtstelling aan te houden teneinde te
proberen een omgangsregeling op gang te brengen.

5. Het hof is van oordeel dat uitgangspunt is dat contacten tussen een kind
en de niet met het gezag belaste ouder van belang zijn voor een evenwichtige
ontwikkeling van een kind.
Het achterwege blijven van deze contacten kan tot gevolg hebben dat het kind
zodanig opgroeit dat de geestelijke belangen van dat kind ernstig worden
bedreigd. Derhalve kan naar ’s hofs oordeel, onder bepaalde omstandigheden,
het niet totstandkomen van een omgangsregeling voor een kind zo ingrijpend
zijn dat daarin voldoende gronden voor een ondertoezichtstelling aanwezig
kunnen worden geacht.

6. Er is niet gebleken van omstandigheden die pleiten tegen een
omgangsregeling tussen de vader en C. Partijen zijn er echter tot op heden
niet in geslaagd in gezamenlijk overleg te komen tot een omgangsregeling. De
moeder wil dat de omgang onder begeleiding van een derde plaatsvindt, bij
voorkeur onder begeleiding van de vader van de vader.
De vader heeft bezwaar tegen begeleiding van de omgangsregeling door
familie-leden.

7. Het hof acht het gewenst dat partijen zullen trachten om, onder
begeleiding van een medewerker van de gezinsvoogdij-instelling, te komen tot
afspraken omtrent een omgangsregeling.

8. De moeder, die met een eerder benoemde gezinsvoogd geen goed contact heeft
gehad, heeft ter zitting toegezegd met de laatstelijk benoemde gezinsvoogdes
te zullen praten.

9. Het hof zal, gelet op het voorgaande, de beslissing in deze zaak aanhouden
tot de terechtzitting van 20 november 1996, teneinde alsdan te beoordelen of
de pogingen om tot een omgangsregeling te komen gestalte hebben gekregen.

De beslissing

Het gerechtshof:

alvorens verder te beslissen
bepaalt dat de zaak opnieuw zal worden behandeld op 20 november 1996 te 14.00
uur.

Rechters

Mrs. Drion, Knijp, Huizinga-Bout