Instantie: Commissie gelijke behandeling, 17 april 1996

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster was werkzaam bij de wederpartij op grond van een
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De wederpartij heeft de
arbeidsovereenkomst niet verlengd. Volgens verzoekster is de reden hiervoor
gelegen in haar zwangerschap.
De Commissie heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat het besluit om een
tijdelijke arbeidsovereenkomst niet te verlengen, een besluit betreffende het
aangaan van een arbeidsovereenkomst is.
De Commissie concludeert dat niet aannemelijk is gemaakt dat verzoekster
kennelijk dermate onvoldoende functioneerde dat haar arbeidsovereenkomst om
die reden niet kon worden verlengd. De Commissie acht het aannemelijk dat het
zwangerschapsverlof voor de wederpartij een probleem vormde, hetgeen leidt
tot het oordeel van de Commissie dat de afwezigheid van verzoekster in
verband met haar zwangerschap een rol heeft gespeeld bij het niet verlengen
van haar arbeidsovereenkomst.
De Commissie is daarom van oordeel dat de wederpartij heeft gehandeld in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK
1.1. Op 20 oktober 1995 verzocht mevrouw (…) te Maastricht (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie) haar
oordeel uit te spreken over de vraag of (…) te Maastricht (hierna: de
wederpartij) een door de wet verboden onderscheid op grond van geslacht heeft
gemaakt.
1.2. Verzoekster was werkzaam bij de wederpartij op grond van een
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. De wederpartij heeft de
arbeidsovereenkomst niet verlengd. Volgens verzoekster is de reden hiervoor
gelegen in haar zwangerschap en handelt de wederpartij hiermee in strijd met
de wetgeving gelijke behandeling.
2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE
2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een onderzoek
ingesteld. Partijen hebben ieder hun standpunten schriftelijk toegelicht.
Partijen zijn opgeroepen voor een zitting op 26 maart 1996. Tevens is voor
deze zitting de heer drs. (…) opgeroepen als getuige.
2.2. Bij de zitting waren aanwezig:
van de kant van verzoekster
– mw. (…) (verzoekster)
– mw. mr. (…) (gemachtigde)
van de kant van de wederpartij
– dhr. (…) (directeur)
– dhr. mr. Th.J.M. Oostdijk (gemachtigde)
als getuige
– dhr. drs. (…) (externe accountant van de wederpartij)
van de kant van de Commissie
– mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter)
– mw. mr. J.R. Dierx (lid Kamer)
– dhr. mr. L.M. Moerings (lid Kamer)
– mw. mr. A.N. Veekamp (secretaris Kamer).
2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.
3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
De feiten
3.1. Verzoekster is op 16 mei 1994 in dienst getreden bij de wederpartij op
basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van twaalf maanden voor 20 uur
per week. De wederpartij is een klein bedrijf waar acht a negen mensen
werkzaam zijn. Verzoeksters functie hield in het verzorgen van de financiële
administratie.
3.2. Verzoekster is door de externe accountant van de wederpartij ingewerkt.
Na verloop van tijd is deze ondersteuning afgebouwd. Bij haar indiensttreding
bestond een achterstand in de boekhouding.
Tijdens de proeftijd van twee maanden zijn geen klachten geweest over het
functioneren van verzoekster. Van 6 tot en met 23 juli 1994 is zij op
vakantie geweest. In de laatste week van juli 1994 heeft verzoekster haar
zwangerschap bij de wederpartij gemeld. Het zwangerschapsverlof van
verzoekster duurde van 26 december 1994 tot 18 april 1995.
De wederpartij heeft verzoekster op 4 april 1995 schriftelijk meegedeeld dat
haar contract, dat op 15 mei 1995 afliep, niet zou worden verlengd. De
wederpartij heeft degene die verzoekster tijdens haar verlof heeft vervangen,
een contract aangeboden.
3.3. In een brief van 23 september 1994, waarvan de wederpartij betwist dat
de ondertekening van haar afkomstig is, wordt de intentie uitgesproken om
verzoekster na afloop van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. In deze brief staat
tevens vermeld dat over de werkzaamheden van verzoekster grote tevredenheid
bestaat.
De wederpartij heeft verzoekster op 10 april 1995 een getuigschrift ter
beschikking gesteld waarin verklaard wordt dat verzoekster haar werkzaamheden
tot volle tevredenheid heeft verricht.
De standpunten van partijen
3.4. Verzoekster stelt het volgende.
De wederpartij heeft haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet
verlengd vanwege haar zwangerschap en/of verminderde inzetbaarheid als gevolg
van de zwangerschap. Eerst nadat verzoekster via haar vakbond heeft
geprotesteerd tegen het niet verlengen van haar contract, heeft verzoekster
vernomen dat haar functioneren te wensen overliet.
Vanaf het moment dat verzoekster bij de wederpartij in dienst is getreden
heeft de wederpartij aangegeven zeer tevreden te zijn over verzoeksters
functioneren. Haar is meerdere malen te kennen gegeven dat men haar na afloop
van het jaarcontract voor onbepaalde tijd in dienst wilde nemen. Verzoekster
heeft nooit een slechte beoordeling gekregen. Ook de externe accountant van
de wederpartij gaf volgens verzoekster meermalen aan zeer tevreden te zijn
over verzoekster en heeft haar nooit kenbaar gemaakt dat zij slecht zou
functioneren.
Verzoekster stelt dat zij de wederpartij bij haar indiensttreding heeft
meegedeeld geen ervaring te hebben met het opstellen van jaarrekeningen. De
wederpartij vond dit echter geen probleem en heeft om die reden haar externe
accountant verzocht haar in te werken. Deze inwerkperiode bestond volgens
verzoekster uit ongeveer zes tot negen uur begeleiding. De ondersteuning van
de externe accountant is na verloop van tijd afgebouwd, omdat zij zelfstandig
kon functioneren.
De wederpartij heeft verzoekster de suggestie gedaan dat hij een
intentieverklaring zou tekenen met het voornemen om haar een contract voor
onbepaalde tijd aan te bieden. De wederpartij heeft deze verklaring in haar
bijzijn getekend. Tevens heeft de wederpartij een gunstig getuigschrift over
het functioneren van verzoekster verstrekt. De wederpartij had volgens
verzoekster, indien hij werkelijk niet tevreden was over haar functioneren,
kunnen volstaan met een neutraal gesteld getuigschrift.
3.5. Bij brief van 1 december 1994 heeft verzoekster de wederpartij verzocht
om tijdens haar verlof voor vervanging te zorgen. Verzoekster stelt dat de
wederpartij, nadat zij deze naar de stand van zaken met betrekking tot haar
vervanging tijdens haar zwangerschaps- en bevallingsverlof had geïnformeerd,
haar heeft meegedeeld er vanuit te gaan dat zij tot een week voor de
bevalling zou doorwerken en dan drie tot vier weken na de bevalling weer
terug zou komen. Vervanging zou niet nodig zijn omdat in dat geval de
opgelopen achterstand snel weer zou zijn ingelopen.
Verzoekster heeft daarna informatie ingewonnen bij het
Arbeidsbureau te Maastricht waar gesteld werd dat zij aanspraak maakte op het
wettelijk zwangerschapsverlof. De unit-manager van bedoeld Arbeidsbureau
verklaart bij brief van 1 februari 1996 aan verzoekster dat tijdens haar
contact met de consulent mevrouw (…) gesproken is over de wettelijke
regeling voor het zwangerschapsverlof en het verschil met hetgeen door de
wederpartij werd gevraagd. Genoemde verklaring meldt tevens dat de consulent
naar aanleiding hiervan verzoekster heeft geadviseerd contact op te nemen met
een professionele belangenbehartiger.
Vier weken voor de ingangsdatum van haar wettelijk zwangerschapsverlof bleek
dat er nog geen vervanging geregeld was. Verzoekster heeft daarop contact
opgenomen met de externe accountant van de wederpartij. Deze adviseerde
verzoekster om de wederpartij schriftelijk te verzoeken voor vervanging te
zorgen.
Uit de houding die de wederpartij ten aanzien van haar zwangerschapsverlof
aannam, leidt verzoekster af dat het haar kwalijk werd genomen dat zij
aanspraak wenste te maken op het zwangerschapsverlof en dat dit de aanleiding
vormde voor het niet verlengen van haar contract.
3.6. De wederpartij stelt het volgende.
Zij ontkent dat de zwangerschap van verzoekster een rol heeft gespeeld bij de
beslissing om het contract met verzoekster niet te verlengen. De reden voor
het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst was enkel gelegen in het feit
dat verzoekster niet voldoende bekwaam was voor de functie. De wederpartij
stelt schriftelijk verzoekster zelfs ruim zes weken dagelijks van en naar het
werk te hebben vervoerd met een auto van de zaak hetgeen te maken had met
haar zwangerschap. Dit betekende echter niet dat verzoekster over de voor
haar functie vereiste kwaliteiten beschikte.
Ter zitting stelt de wederpartij dat verzoekster een verstuikte voet had en
dat de reden om haar die tijd van en naar haar werk te vervoeren lag in de
omstandigheid dat anders de boekhouding niet zou worden gedaan.
Verzoekster heeft de proeftijd van twee maanden nodig gehad om zich het
computerprogramma en de apparatuur waarmee de wederpartij werkt, eigen te
maken. In de proeftijd is daarom niet duidelijk geworden dat verzoekster niet
voldeed. Aangezien verzoekster vanwege haar vakantie pas na drie maanden echt
aan het werk kon, begon ook toen pas duidelijk te worden dat verzoekster niet
over praktijkervaring beschikte en geen verstand had van zelfstandig
boekhouden.
De wederpartij bestrijdt dat de begeleiding van verzoekster slechts zes tot
negen uur in totaal zou hebben bedragen. Zij heeft gemiddeld een uur per week
administratieve ondersteuning gehad van de externe accountant van de
wederpartij, naar schatting zeker gedurende drie a vier maanden. De externe
accountant heeft de wederpartij geadviseerd de arbeidsovereenkomst van
verzoekster niet te verlengen.
3.7. De wederpartij bestrijdt dat de afwezigheid in verband met zwangerschap
van verzoekster een probleem heeft gevormd.
De wederpartij trekt de waarde van de verklaring van het Arbeidsbureau
betreffende het zwangerschapsverlof in twijfel aangezien het een verklaring
de auditu is. De brief is geenszins een bewijs voor de stelling van
verzoekster dat de wederpartij veel moeite zou hebben gehad met haar
zwangerschapsverlof. De wederpartij heeft schriftelijk over de handelswijze
van het Arbeidsbureau in deze zaak geklaagd.
Verzoekster heeft de wederpartij pas begin december laten weten dat zij in
plaats van half januari 1995 al eind december 1994 gebruik wilde maken van
het recht op zwangerschapsverlof. Reeds eind oktober 1994 heeft de
wederpartij contact opgenomen met een uitzendbureau om een vervanger te
regelen. Eind november is de wederpartij met het Arbeidsbureau in contact
getreden over de ontstane vacature. Direct nadat de vacature bij het
Arbeidsbureau bekend was gemaakt werd een vervanger gevonden.
Aangezien deze vervanger uitstekend voldeed en tot veel meer in staat was dan
verzoekster, heeft de wederpartij er voor gekozen deze vervanger een contract
aan te bieden. Ter zitting stelt de wederpartij dat, indien er voor
verzoekster geen vervanging was geweest, het misschien mogelijk was geweest
dat haar een vast contract aangeboden was.
3.8. De wederpartij stelt ten aanzien van de intentieverklaring van 23
september 1994 dat deze niet van de directeur afkomstig is noch door deze
ondertekend alsmede dat recentelijk een beroep is gedaan op een grafologe
teneinde de echtheid van de handtekening te verifiëren.
Het gunstige getuigschrift is volgens de wederpartij verstrekt omdat
verzoekster haar best deed en op een lager niveau wel zou kunnen voldoen.
Werkgevers verstrekken bovendien zelden een ongunstig getuigschrift.
3.9. De getuige is extern accountant van de wederpartij en stelt in zijn
schriftelijke verklaring d.d. 30 augustus 1995 het volgende.
Hij was aanwezig bij het sollicitatiegesprek van verzoekster met de
wederpartij. Bij de reorganisatie van de administratie en het gereedmaken van
de jaarrekening 1994 van het bedrijf van de wederpartij is hem nadrukkelijk
gebleken, dat zowel de theoretische kennis van verzoekster alsook haar
praktische ervaring beduidend te licht zijn om zelfstandig de administratie
van de wederpartij te voeren. Mede hierdoor moest hij in de beginfase
gemiddeld een uur per week extra administratieve ondersteuning, later minder
geven. Hij heeft de wederpartij geadviseerd de arbeidsovereenkomst met
verzoekster niet te verlengen.
Ter zitting stelt de getuige dat hij bij de sollicitatie van verzoekster
onder de indruk was van haar curriculum vitae dat duidde op een gedegen
kennis van administratie in de breedste zin van het woord. Ondanks het gebrek
aan ervaring is verzoekster, gelet op haar kennis en enthousiasme,
aangenomen. In de periode mei 1994 tot september/oktober 1994 is de getuige
tien maal gedurende ongeveer een uur bij de wederpartij geweest, waarbij in
aanwezigheid van de wederpartij hijzelf en verzoekster gesproken hebben over
haar vragen. Deze betroffen niet de gang van zaken in het bedrijf maar
boekhoudkundige kwesties die zij, gelet op haar diploma, had moeten weten. De
getuige heeft verzoekster wel complimenten gemaakt, doch slechts over haar
inzet en niet over de kwaliteit van haar werk.
Hij heeft verzoekster geadviseerd een brief aan de wederpartij te schrijven
als zij het moeilijk vond met laatstgenoemde over het zwangerschapsverlof te
spreken.
4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE
4.1. In geding is de vraag of de wederpartij onderscheid maakt op grond van
geslacht in strijd met de wetgeving gelijke behandeling door de tijdelijke
arbeidsovereenkomst met verzoekster niet te verlengen.
4.2. Artikel 7A:1637ij BW lid 1 verbiedt het maken van onderscheid tussen
mannen en vrouwen bij het aangaan of beëindigen van een arbeidsovereenkomst.
De Commissie heeft in eerdere uitspraken (Commissie gelijke behandeling, 23
mei 1995, oordeelnummer 95-15 en 24 juli 1995, oordeelnummer 95-29)
geoordeeld dat het besluit om een tijdelijke arbeidsovereenkomst niet te
verlengen, een besluit betreffende het aangaan van een arbeidsovereenkomst
is.
Artikel 7A:1637ij BW lid 5 bepaalt dat onder onderscheid tussen mannen en
vrouwen moet worden verstaan direct en indirect onderscheid. Onderscheid op
grond van zwangerschap, bevalling en moederschap is blijkens deze bepaling
een vorm van direct onderscheid.
De Commissie heeft reeds eerder geoordeeld dat afwezigheid of verminderde
inzetbaarheid wegens zwangerschaps- en bevallingsverlof als een onlosmakelijk
en onvermijdelijk gevolg van de zwangerschap beschouwd moet worden en
daardoor op een lijn gesteld moet worden met de zwangerschap zelf (Commissie
gelijke behandeling, 23 mei 1995, oordeelnummer 95-15 en Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 15 maart 1994, oordeelnummer
620-94-24).
Onderscheid op grond van beperkte inzetbaarheid vanwege zwangerschap en
bevalling komt derhalve overeen met direct onderscheid.
Ook indien zwangerschap niet de doorslaggevende reden is geweest bij het niet
aangaan van een overeenkomst maar daarbij mede een rol heeft gespeeld, is
volgens jurisprudentie van de Commissie in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling van mannen en vrouwen gehandeld (Commissie gelijke behandeling,
23 mei 1995, oordeelnummer 95-15 en Commissie gelijke behandeling van mannen
en vrouwen bij de arbeid, 8 mei 1990, oordeelnummer 172-90-31 en 23 juni
1992, oordeelnummer 518-92-37).
De wettelijke uitzonderingen op het verbod van direct onderscheid, genoemd in
artikel 7A:1637ij BW lid 2-4 zijn in deze zaak niet van toepassing.
4.3. De Commissie stelt vast dat de redengeving van de wederpartij voor het
niet verlengen van de arbeidsovereenkomst van verzoekster is gelegen in haar
onvoldoende functioneren, en dat verzoekster stelt nooit anders dan
tevredenheid te hebben geconstateerd over haar werkzaamheden. De Commissie
overweegt ten aanzien van het verweer van de wederpartij betreffende het
functioneren van verzoekster het volgende.
De wederpartij stelt dat, vanwege het feit dat verzoekster de proeftijd nodig
had om zich het computerprogramma en de bijbehorende apparatuur eigen te
maken alsmede vanwege haar aan de proeftijd aansluitende vakantie, pas vanaf
terugkomst van de vakantie in de laatste week van juli 1994 de eigenlijke
werkzaamheden van verzoekster konden worden beoordeeld. De wederpartij stelt
tevens dat eind augustus/begin september 1994 duidelijk was dat verzoekster
niet over de vereiste kwaliteiten beschikte. De Commissie stelt op grond
hiervan vast dat de wederpartij tot deze conclusie is gekomen in de loop van
ongeveer een maand.
De Commissie constateert voorts dat verzoekster niet werd ingewerkt door een
permanent aanwezige begeleider, maar door de externe accountant van de
wederpartij die in de periode van mei 1994 tot september/oktober 1994
ongeveer negen maal een uur begeleidingsgesprekken heeft gevoerd met
verzoekster.
De Commissie overweegt dat, indien binnen ongeveer een maand op basis van een
beperkt aantal contacten binnen die maand tussen verzoekster en haar
begeleider de overtuiging was ontstaan dat verzoekster niet aan de
functievereisten voldeed, het in de rede had gelegen dat zulks op enigerlei
wijze met verzoekster was besproken en/of gevolgen had voor de intensiteit
van de begeleiding van verzoekster.
De Commissie constateert evenwel dat bedoelde begeleiding is afgebouwd en dat
de stelling van verzoekster, dat tijdens de begeleidingsgesprekken haar
functioneren niet ter sprake is geweest, niet is weersproken door de
wederpartij en is bevestigd door de getuige. Tevens stelt de Commissie vast
dat de wederpartij ter zitting heeft verklaard dat, indien er geen vervanger
was geweest, verzoekster wellicht toch een contract had gekregen.
De Commissie concludeert uit het voorgaande, dat niet aannemelijk is gemaakt
dat verzoekster kennelijk dermate onvoldoende functioneerde dat haar
arbeidsovereenkomst om die reden niet kon worden verlengd.
4.4. De Commissie overweegt in verband met het voorgaande en tevens ten
aanzien van de stelling van verzoekster dat de reden voor het niet verlengen
van haar contract is gelegen in haar afwezigheid door zwangerschap als volgt.
Verzoekster stelt dat zij vanwege de problemen die de wederpartij had met
haar zwangerschapsverlof haar vervanging ter sprake heeft gebracht bij de
externe accountant. De Commissie stelt op basis van de getuigenverklaring van
laatstgenoemde vast dat deze haar in dat verband heeft geadviseerd de
vervanging schriftelijk bij de wederpartij ter sprake te brengen. De
Commissie constateert in de tweede plaats dat in de brief d.d. 1 februari
1996 van het Arbeidsbureau een verschil wordt vermeld tussen de rechten die
ontleend kunnen worden aan de wettelijke regeling betreffende
zwangerschapsverlof en hetgeen door de wederpartij werd verlangd. In de derde
plaats heeft de wederpartij ter zitting verklaard dat, indien er geen
vervanger was geweest, verzoekster toch wellicht een contract zou zijn
aangeboden.
Op grond van het voorgaande acht de Commissie het aannemelijk dat de
afwezigheid van verzoekster in verband met haar zwangerschap voor de
wederpartij een probleem vormde. Deze conclusie wordt onderstreept door het
feit dat de reden van de wederpartij om verzoekster zes weken dagelijks van
en naar haar werk te vervoeren, lag in de omstandigheid dat anders de
boekhouding niet zou worden gedaan.
4.5 De Commissie concludeert in 4.3. dat niet aannemelijk is gemaakt dat
verzoekster dermate onvoldoende functioneerde dat haar arbeidsovereenkomst om
die reden niet kon worden verlengd. De Commissie acht het in 4.4. tevens
aannemelijk dat het zwangerschapsverlof voor de wederpartij een probleem
vormde, hetgeen leidt tot het oordeel van de Commissie dat de afwezigheid van
verzoekster in verband met haar zwangerschap een rol heeft gespeeld bij het
niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst.
De Commissie is op grond van het voorgaande van oordeel dat de wederpartij
heeft gehandeld in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.
5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE
De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat (…) te Maastricht jegens
mevrouw (…) te Maastricht onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt
zoals bedoeld in artikel 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek en daarmee heeft
gehandeld in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

Rechters

Mw. mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw. mr. J.R. Dierx (lidKamer), dhr. mr. L.M. Moerings (lid Kamer), mw. mr. A.N. Veekamp (secretarisKamer).