Instantie: Rechtbank Arnhem, 27 maart 1996

Instantie

Rechtbank Arnhem

Samenvatting


Eiseressen zijn twee zussen die slachtoffer zijn van seksueel misbruik,
verkrachting, aanranding en moord/doodslag op ongeboren vrucht(en) door
gedaagden, hun natuurlijke ouders, gepleegd tussen ongeveer hun zesde en
achttiende levensjaar. Zij hebben hiervan aangifte gedaan. De strafzaak
is geseponeerd en hiertegen is een art. 12 Sv-procedure gestart. Ook de
kinderen van eiseres M.K. zijn het slachtoffer van seksueel misbruik. In
dit kort geding vorderen eiseressen een straatverbod en een voorschot op
de schadevergoeding. De rechtbank wijst de vorderingen tot betaling van
een voorschot op de schadevergoeding wegens incest toe. Materiele
schadevergoeding ƒ 8.000,- per eiseres en immateriele schadevergoeding ƒ
5.000,- per eiseres.

Ook het straat- en contactverbod wordt toegewezen voor de periode van twee
jaar. De rechtbank heeft de onderzoeksresultaten van de door eiseressen
geraadpleegde deskundigen, tezamen met de voor de politie afgelegde
verklaringen, als voldoende bewijs geoordeeld om te concluderen dat er
sprake is geweest van seksueel misbruik. Dat de deskundigen
partij-deskundigen zijn doet niet terzake. Hun vakbekwaamheid en
onafhankelijkheid staan niet ter discussie.

Volledige tekst

1. Het verloop van de procedure

Eiseressen hebben gedaagden ter terechtzitting in kort geding doen
dagvaarden en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven
in de dagvaarding. Gedaagden hebben geconcludeerd tot weigering van de
gevorderde voorzieningen. De advocaat van eiseressen en de procureur van
gedaagden hebben de zaak bepleit overeenkomstig de door hen overgelegde
pleitnotities. Daarbij hebben zij over en weer produkties in het geding
gebracht. Tenslotte zijn de processtukken voor het wijzen van vonnis
overgelegd.

2. De vaststaande feiten

Op grond van de stellingen van partijen en de inhoud van de produkties –
alles voorzover niet dan wel onvoldoende weersproken- staat voorshands het
navolgende vast.

2.1. In november en december 1994 heeft eiseres sub 1 -toen 27 jaar-
aangifte gedaan bij de politie van seksueel misbruik, verkrachting,
aanranding en moord/doodslag op ongeboren vrucht(en) door gedaagden, haar
natuurlijke ouders, gepleegd tussen ongeveer haar zesde en achttiende
levensjaar. Naar aanleiding van deze aangifte is een strafrechtelijk
onderzoek gestart. In dat kader heeft eiseres sub 2 een zuster van eiseres
sub 1, als getuige -toen 32 jaar- in februari 1995 een verklaring afgelegd
waarin zij heeft aangegeven ook door gedaagden seksueel te zijn misbruikt,
verkracht en geaborteerd, tussen ongeveer haar zesde en vijftiende
levensjaar.

2.2. Gedaagden hebben de beschuldigingen terzake van incest en abortus van
beide eiseressen uitdrukkelijk ontkend.

2.3. Begin juni 1995 is de strafzaak tegen gedaagde geseponeerd wegens
gebrek aan bewijs.

2.4. Eiseres sub 1 heeft de sepotbeslissing van de Officier van Justitie
een klacht ex artikel 12 Sv bij het gerechtshof te Arnhem ingediend;
daarop is tot op heden nog niet beslist.

2.5. Eiseres sub 2 heeft in september 1995 aangifte gedaan van incest door
gedaagde sub 2 met haar -eiseresses- zoontje Joery, thans acht jaar, in
januari 1996 heeft eiseres sub 2 aangifte gedaan van incest door gedaagde
sub 2 met haar tweede zoontje, Eran, thans 10 jaar.

2.6. Bij brief van 11 januari 1996 heeft de raadsvrouw van eiseressen aan
gedaagden aangekondigd namens eiseressen en genoemde Eran en Joery in kort
geding een straat- en contactverbod te vorderen. Gelijktijdig zijn
gedaagden gesommeerd tot betaling van schadevergoeding voor materiele en
immateriele schade ad in totaal ƒ 273,359,73 bij gebreke waarvan in kort
geding een voorschot zal worden gevorderd.

2.7. Gedaagden hebben aan laatstgenoemde sommatie geen gevolg gegeven.

2.8. In het kader van het onderhavige kort geding heeft de raadsvrouw van
eiseressen naast stukken uit het strafdossier de volgende rapportages
overgelegd: -een rapportage van drs. P.F. Tjebbes, klinisch psycholoog,
gedateerd 2 januari 1996, inzake een door de raadsvrouw aangevraagd
psychologisch onderzoek van eiseres sub 1; -een rapportage van prof. dr.
W. van Tilburg, psychiater, en drs. M. Rensen, arts-assistent pschiatrie,
gedateerd 7 maart 1996, inzake een door de raadsvrouw aangevraagde
psychiatrisch onderzoek van eiseressen; -een rapportage van mevr. dr. P.J.
Draijer, klinisch psycholoog, gedateerd 2 maart 1996, inzake een door de
raadsvrouw aangevraagde klinisch psychologisch onderzoek van eiseressen.

2.9. Van de zijde van gedaagden is een deskundigenrapportage –
psychiatrische expertise- overgelegd van dr. H.L.C. Morre, psychiater,
gedateerd 6 november 1995.

3. De vordering

3.1. Eiseressen vorderen thans, kort gezegd: a. betaling van ƒ 8.000,=
respectievelijk ƒ 5.000,= aan elk van hen als voorschot op de geleden
materiele respectievelijk immateriele schade; b. betaling van ƒ 2.500,=
voor elk van de beide kinderen van eiseres sub 2 als voorschot op
immateriele schade; c. en d. een straatverbod als omschreven in het
petitum; e. een contactverbod met eiseressen en de kinderen van eiseres
sub 2; f. de wettelijke rente over de sub a gevorderde bedragen; g. een
dwangsom voor het b-e gevorderde en met machtiging tot tenuitvoerlegging
met behulp van de sterke arm en h. een proceskostenveroordeling.

3.2. Eiseressen stellen, kort gezegd, dat gedaagden hen gedurende een
groot aantal jaren herhaaldelijk seksueel hebben misbruikt, alsmede fysiek
en geestelijk hebben mishandeld. Eiseressen beroepen zich terzake in het
bijzonder op de door hen in de strafzaak afgelegde verklaringen, alsmede
op de hiervoor genoemde rapportages van prof. Van Tilburg (en dr. Rensen)
en dr. Draijer.

Voorts stelt eiseres sub 2 dat gedaagde sub 2 in het bijzonder, haar twee
kinderen seksueel hebben misbruikt. Eiseres sub 2 beroept zich terzake op
de processen-verbaal van de studioverhoren van de kinderen. Volgens
eiseressen hebben gedaagden aldus onrechtmatig gehandeld en hebben zij en
de kinderen daardoor schade geleden, zowel materieel als immaterieel, en
zijn gedaagden gehouden deze te vergoeden. De immateriele schade hebben
eiseressen in de dagvaarding begroot op ƒ 85.000,= voor elk van hen en op
ƒ 25.000,= per kind; ter zitting hebben eiseressen deze bedragen nader
onderbouwd. De materiele schade wordt in de dagvaarding begroot op ƒ
39.424,= voor eiseres sub 1 en op ƒ 13.926,73 voor eiseres sub 2, berekend
tot 1 januari 1996. Eiseressen stellen een spoedeisend belang bij de thans
gevorderde voorschotten te hebben: door de voorschotten kunnen de kosten
van rechtshulp en reiskosten, alsmede het verlies aan verdiencapaciteit
worden bestreden, ook kunnen sociale activiteiten worden bekostigd die de
verwerking van hun trauma zullen bespoedigen. Wat betreft het gevorderde
straat- en contactverbod stellen eiseressen dat gedaagden hen proberen te
intimideren en dat zij contact blijven zoeken. Eiseressen achten dat
gedrag van gedaagden onrechtmatig en stellen recht en belang bij het
gevorderde te hebben om de nodige rust te garanderen.

3.3. Gedaagden voeren gemotiveerd verweer en hebben primair tot niet-
ontvankelijkheid geconcludeerd, waarover hierna meer. Volgens gedaagden
zijn de beschuldigingen van seksueel misbruik van eiseressen en de kinderen
van eiseres sub 2 en mishandeling volstrekt onwaar en ontbreekt daarvoor
ieder feitelijk bewijs. Van het aan gedaagden verweten onrechtmatig
handelen is derhalve geen sprake zodat de gevorderde voorschotten, los van
de schade, reeds op die grond dienen te worden afgewezen, aldus gedaagden.
Voorts betwisten gedaagden dat zij eiseressen en de kinderen van eiseres
sub 2 zouden lastig vallen, dan wel dat zij anderszins contact met hen
zouden zoeken, zodat er evenmin grond is voor toewijzing van het
gevorderde straat- en contactverbod.

4. De motivering van de beslissing

4.1. Gedaagden hebben primair tot niet-ontvankelijkheid van eiseressen
geconcludeerd omdat deze zaak zich niet voor behandeling in kort geding
zou lenen. Gedaagden stellen dat eerst de uitkomst van de artikel 12
Sv-procedure moet worden afgewacht, zeker nu het gaat om het bewijs of
gedaagden zich schuldig hebben gemaakt aan de beweerde strafbare feiten.

4.2. Eiseressen vorderen voorschotten op schadevergoeding voor materiele
en immateriele schade alsmede een straat- en contactverbod. Volgens vaste
jurisprudentie kunnen deze vorderingen in kort geding worden behandeld,
ook in incestzaken. De omstandigheid dat de strafrechter (nog) niet over
de vermeende strafbare feiten heeft geoordeeld doet daar in beginsel niet
aan af. Daar komt in dit geval bij dat het nog geruime tijd kan duren
voordat de artikel 12 Sv-procedure is afgewikkeld. Dat zou, als de visie
van gedaagden zou worden gevolgd, meebrengen dat eiseressen zich gedurende
die tijd niet tot de president in kort geding zouden kunnen wenden, ook
als eiseressen een spoedeisend belang bij het gevorderde hebben. Het door
eiseressen gestelde spoedeisend belang is overigens niet betwist. Het
beroep op niet-ontvankelijkheid zal derhalve worden verworpen.

4.3. In deze procedure staat ter beoordeling of eiseressen voldoende
feiten hebben aangedragen dan wel aannemelijk gemaakt waaruit voorshands
de conclusie kan worden getrokken (1) dat gedaagden onrechtmatig hebben
gehandeld jegens hen en de kinderen van eiseres sub 2, (2) dat eiseressen
en de kinderen van eiseres sub 2 daardoor schade hebben geleden, (3) dat
zij belang hebben bij het gevorderde straat- en contactverbod en (4) dat
zij een spoedeisend belang bij toekenning van een voorschot hebben.

4.4 De door eiseressen gestelde door gedaagden gepleegde incesthandelingen
en mishandelingen zijn naar hun aard moeilijk te bewijzen omdat deze zich
slechts in aanwezigheid van partijen zelf hebben afgespeeld, althans
voornamelijk in aanwezigheid van iedere eiseres afzonderlijk met (een der)
gedaagden meer dan 10 jaar geleden. Tegenover de verklaringen van
eiseressen staan de ontkenningen door gedaagden.

4.5. Eiseressen hebben in het strafrechtelijk onderzoek terzake zeer
expliciete verklaringen afgelegd die woordelijk zijn opgenomen. De meest
vergaande beschuldiging heeft betrekking op de beweerde ‘babymoorden’:
gedaagden hebben beweerdelijk viermaal zwangerschapsonderbrekingen bij
eiseres sub 1 uitgevoerd en tweemaal bij eiseres sub 2. In het
strafrechtelijk onderzoek zijn geen (overtuigende) aanknopingspunten (ook
geen medische) gevonden die deze beschuldiging kunnen staven. In dit kort
geding zijn eiseressen er niet in geslaagd deze ‘babymoorden’ aannemelijk
te maken. Ook de onder 2.8. genoemde deskundigenrapporten en de hierna
onder 4.8. tot en met 4.12. weergegeven conclusies geven daartoe
voorshands onvoldoende – aanvullende – steun.

4.6. Naast de eigen verklaringen van het beweerde misbruik beroepen
eiseressen zich met name op de overgelegde rapportages van prof. Van
Tilburg (samen met dr. Rensen) en dr. Draijer. Door gedaagden is tegen
deze rapportages bezwaar gemaakt, in die zin dat gedaagden opmerken dat
zij eerst minder dan een week voor de zitting kennis hebben kunnen nemen
van de inhoud daarvan en dat zij nu niet in de gelegenheid zijn tot een
contra-deskundigenonderzoek. Voorts wijzen gedaagden er op dat de
betrokken deskundigen als partij-deskundigen optreden en dat de rapporten
louter ten behoeve van de schadevergoedingsclaims zijn opgesteld.

4.7. Door gedaagden is niet betwist dat de door eiseressen aangezochte
deskundigen gerenommeerd zijn. Hun vakbekwaamheid en onafhankelijkheid
staan niet ter discussie. Wanneer eiseressen om een voorlopig
deskundigenonderzoek hadden gevraagd, had de rechtbank
hoogstwaarschijnlijk een van deze deskundigen benoemd. De deskundige dr.
Draijer wordt in civiele bodemzaken waarbij incest aan de orde is namelijk
regelmatig door deze rechtbank ingeschakeld. Het bezwaar dat deze
deskundigen niet onafhankelijk (genoeg) zouden zijn wordt derhalve niet
gedeeld. Dat de rapportages ten behoeve van de schadevergoedingsclaims
zijn opgesteld doet aan vakbekwaamheid en onafhankelijkheid niet af.
Wellicht dat van de zijde van gedaagden andere vragen dan hierna
weergegeven zouden zijn gesteld, maar het is weinig voorstelbaar dat de
na te melden conclusies waartoe deze deskundigen na persoonlijk onderzoek
van eiseressen zijn gekomen dan anders zouden luiden.

4.8. De vraagstelling die de raadsvrouw van eiseressen aan deze
deskundigen heeft voorgelegd luidde als volgt: ‘1. In hoeverre is het
aannemelijk dat haar (lees: eiseres sub 1 respectievelijk eiseres sub 2)
huidige psychische klachten het gevolg zijn van de door haar ouders
gepleegde daden in het verleden? 2. Welke mate van invalidering is
aanwezig? 3. Hoe consistent is cliente (lees: eiseres sub 1
respectievelijk eiseres sub 2) met betrekking tot de door haar vertelde
geweldservaringen?’

4.9. Ten aanzien van eiseres sub 1 schrijft prof. Van Tilburg in zijn
conclusie op pagina 10: “Samengevat is er sprake van een post traumatische
stress stoornis in combinatie met een borderling persoonlijksstoornis.
Deze combinatie is indicatief voor traumatisering door een ernstig
misbruikverleden en daaraan gekoppeld mishandeling en verwaarlozing. (
…) Betrokkene heeft zich vroeger kunnen handhaven door haar gevoel af
te splitsen en te vluchten in activiteit. Wanneer ze tot rust komt lukt
het niet meer het verleden te verdringen, waardoor de post traumatische
stress stoornis manifest wordt en de andere klachten verergeren. Gezien
de aard van de dwangbeelden, de triggers waardoor herbeleving wordt
uitgelokt, haar negatieve houding ten aanzien van haar lichaam en de angst
voor lichamelijk contact is het aannemelijk dat het trauma veroorzaakt is
door seksueel misbruik”. Op pagina 11 schrijft hij: “Het verhaal van
betrokkene is innerlijk consistent, maar tevens ook met dat van haar
zuster. Ook past het goed bij de gegevens uit de literatuur (zei rapport
Mw Draijer)”.

4.10. Ten aanzien van eiseres sub 2 concludeert prof. van Tilburg in zijn
conclusie op pagina 9: “Er is sprake van een dysthyme stoornis volgens de
criteria van de DSM IV, die sterk gekleurd wordt door angsklachten; voorts
vertoont zij alle verschijnselen van een post traumaische stress stoornis.
Vervolgens zijn er ernstige dissociatieve verschijnselen aanwezig …” Op
pagina 10 schrijft hij: “De post traumatische stress stoornis is
indicatief voor een trauma. De herbelevingen zijn suggestief voor een
trauma. Dit gecombineerd met de ernstige dissociatieve stoornis, maakt het
aannemelijk dat er sprake is geweest van een traumatisch verleden,
gekenmerkt door seksueel misbruik, physieke en psychische mishandeling (zie
voor een nadere onderbouwing het rapport van Dr. Draijer). Het is verder
zeer goed voorstelbaar dat ook de dysthymie, alsmede de
persoonlijkheidskenmerken als haar moeite met contact een gevolg zijn van
haar traumatische verleden
… Het verhaal is innerlijk consistent, bovendien is het consistent met
het verhaal van haar zuster en met gegevens uit de literatuur”.

11. Dr. Draijer schrijft in haar conclusies van haar onderzoek van eiseres
sub 1 op pagina 9: “Hoewel PTSD (bedoeld wordt PTSS = post traumatische
stress stoornis) en BPS (borderline persoonlijkheidsstoornis) ieder
afzonderlijk voorkomen bij patienten zonder traumatisering door seksuele
of fysieke mishandeling in de jeugd is de combinatie van beide wel
kenmerkend. Deze algehele symptoonconstellatie (BPS + PTSS) wordt vaak
aangetroffen bij patienten met een ernstig misbruik verleden en daaraan
gekoppeld mishandeling en verwaarlozing … Op grond van dit onderzoek is
het aannemelijk dat haar klachten verband houden met een combinatie van
seksueel misbruik, affectieve verwaarlozing, sadistische bestraffingen en
vernederingen. Of de gebeurtenissen precies zo hebben plaatsgevonden als
mw. Van S (lees eiseres sub 1) beschrijft is echter niet te verifieren.
Het meest overtuigend was het nonverbale gedrag aan het eind van het
interview, waarbij mw. na een gesprek zeer belastende ervaringen gedurende
enige tijd geheel in zichzelf gekeerd raakte, moeilijk te bereiken was en
grote moeite had om weer aandacht voor haar actuele omgeving en situatie
te krijgen”.

4.12. Ten aanzien van eiseres sub 2 schrijft dr. Draijer in haar
conclusies op pagina 6: “Mw van der G. (lees: eiseres sub 2) vertoont een
constellatie van klachten en symptomen die kenmerkend zijn voor
volwassenen met ernstig seksueel, fysiek en affectief traumatisering in de
voorgeschiedenis. Dr. Draijer acht de diagnose van een post-traumatische
stress stoornis aanwezig. “Daarnaast heeft mw. een ernstige dissociatieve
identiteitsstoornis … De ernstig dissociatieve symptomen die mw. van der
G. rapporteert zijn traumagerelateerd (…) (er zijn) voldoende aanwijzingen
( …) om aan te nemen dat deze dissociatieve stoornis gerelateerd is aan
ernstig trauma in de voorgeschiedenis. Dat mw. van der G. seksueel
misbruikt, mishandeld, affectief verwaarloosd en sadistisch gestraft is,
lijkt derhalve zeer aannemelijk. Ook dat het om mishandeling/misbruik door
een ouderfiguur gaat, is op grond van deze ernstige klachten aannemelijk.
Of het misbruik/mishandelingen precies zo gegaan zijn als mw. omschrijft,
is daarmee niet duidelijk.” Voorts schrijft dr. Draijer over de
consistentie van haar verklaring: “Niet is nagegaan of het verhaal tijdens
het onderzoek overeenkwam met het verhaal bij de politie, want daar
bestond geen voorkennis over. Bovendien is getracht het verleden slechts
globaal aan de orde te stellen om decompensatie te voorkomen. Wel is
nagegaan of het globale verhaal over jeugdervaringen consistent is met het
klachtenbeeld. Dit is maximaal het geval. De gerapporteerde
traumageschiedenis komt overeen met de retrospectieve gegevens van de
patienten met een dissociatieve identiteitsstoornis zoals die in onderzoek
zijn beschreven.”

4.13. Gedaagden hebben van hun kant een rapport ingebracht van dr. Morre.
Deze heeft een oordeel gegeven op grond van de processen-verbaal, derhalve
gebaseerd op de verklaringen van eiseressen en gedaagden zoals tegenover
de politie afgelegd. Dr. Morre heeft noch met eiseressen noch met
gedaagden gesproken. Hij heeft met name kritiek op de rol van de therapeut
J.A.J. Hormann. Zijn conclusie is – kort gezegd – dat de verklaringen van
eiseressen ongeloofwaardig zijn en dat de beschuldigingen van eiseressen
onder invloed van het zogenaamde ‘False Memory Syndrome’ zijn gedaan.

4.14. In een incestzaak als de onderhavige is meestal niet meer bewijs
aanwezig dan een (partij)verklaring van degene die de beschuldigingen doet
en een ontkenning van de wederpartij. Alsdan behoort niet te worden
uitgesloten dat een deskundigenbericht waarin de mededelingen van de
partij die de beschuldigingen doet aan een nader onderzoek worden
onderworpen – onder meer door deze mededelingen in verband te brengen met
aan de deskundige bekende in dergelijke gevallen optredende psychische
verschijnselen en met hetgeen hem terzake van dergelijke gevallen uit
hoofde van de deskundigheid die hij op zijn vakgebied heeft, bekend is –
te zamen met de verklaring van de betrokken partij als getuige voldoende
bewijs van de gestelde feiten oplevert. Evenmin behoort te zijn uitsloten
dat verklaringen van deskundige behandelaars tot een zodanig bewijs kunnen
bijdragen. (vgl. HR 17 november 1995, RvdW 1995 nr. 242)

4.15. Anders dan gedaagden menen, kunnen de hiervoor genoemde rapporten
van prof. Van Tilburg en dr. Draijer als deskundigenbericht als bedoeld
in de hiervoorgenoemde uitspraak van de Hoge Raad worden aangemerkt. Dat
geldt overigens ook met betrekking tot het rapport van drs. Tjebbes. Aan
het rapport van dr. Morre wordt geen gewicht toegekend, omdat deze
deskundige geen der partijen heeft gesproken. Bij de waardering van de
bevindingen van de heer Hormann kunnen vraagtekens worden gezet, zodat
daarmee geen rekening wordt gehouden.

4.16. Voorlopig geoordeeld leveren de voor de politie afgelegde
verklaringen van eiseressen in samenhang met de rapportages van prof. Van
Tilburg en dr. Draijer voldoende bewijs op om te concluderen dat – nu
gesteld noch gebleken is dat anderen dan gedaagden het gestelde seksueel
misbruik zouden hebben gepleegd, – het zeer aannemelijk is dat eiseressen
gedurende een groot aantal jaren herhaaldelijk door gedaagden seksueel
misbruikt en physiek en psychisch zijn mishandeld. Daarbij kan – zeker in
het kader van dit kort geding – in het midden blijven of de gebeurtenissen
precies zo hebben plaatsgevonden zoals eiseressen hebben verklaard.
Derhalve hebben gedaagden jegens iedere eiseres onrechtmatig gehandeld.

4.17. Dat eiseressen door genoemd onrechtmatig handelen schade hebben
geleden is zonder meer aannemelijk. In de rapportages van prof. Van
Tilburg en dr. Draijer worden de huidige lichamelijke en psychische
klachten van eiseressen in direct verband gebracht met het gepleegde
seksueel misbruik en mishandeling. Het is inmiddels algemeen bekend dat
seksueel misbruik tot ernstige lichamelijke en psychische schade kan
leiden. De in de dagvaarding genoemde klachten van eiseressen (onder 7)
komen dan ook reeel voor.

4.18. Wat betreft de omvang van de schade valt op dit moment niet te
beoordelen of alle gestelde schadeposten juist zijn en voor vergoeding in
aanmerking komen. Dat eiseressen inmiddels aanmerkelijke kosten hebben
moeten maken voor onder meer therapie/begeleiding/zorg/ en rechtsbijstand
is zonder meer aannemelijk, ook dat de materiele schade meer dan ƒ 8.000,-
per eiseres bedraagt. Wat betreft de immateriele schade zijn de opgesomde
schade-elementen en de daarbij genoemde bedragen voorshands niet alle
aannemelijk gemaakt (zeker wat betreft de schade tengevolge van de
beweerde abortussen (zie rechtsoverweging 4.5.)), maar gelet op de omvang
van het seksueel misbruik is zeer aannemelijk dat de bodemrechter minimaal
het thans gevorderde – geringe – bedrag van ƒ 5.000,- per eiseres zal
toewijzen. Voor een restitutierisico behoeft dan ook niet te worden
gevreesd.

4.19. De door eiseressen gevorderde voorschotten op schadevergoeding te
vermeerderen met rente zijn derhalve in beginsel toewijsbaar. Wel zal
rekening worden gehouden met de beperkte (gezamenlijke) draagkracht van
gedaagden. Uit de ter zitting verschafte inkomensgegevens van gedaagden
blijkt dat deze niet voldoende is voor betaling ineens van de gevraagde
voorschotten. In het dictum zal daarom worden opgenomen dat betaling in
maandelijkse termijnen dient te geschieden.

4.20. Anders moet voorlopig worden geoordeeld ten aanzien van het beweerde
seksueel misbruik van de twee kinderen van eiseres sub 2. Dat misbruik
wordt op geen andere wijze onderbouwd dan door overlegging van de twee
processen-verbaal van de studioverhoren van de kinderen. In dit stadium
vormt dat voorshands, gelet op de betwisting door gedaagden, onvoldoende
basis om dat misbruik voor waar aan te nemen Bovendien gaat het hier om
beschuldigingen die eerst na het sepot van de strafzaak tegen gedaagden
zijn geuit en het moet voorshands niet onmogelijk worden geacht dat de
kinderen in hun vermeende waarnemingen door eiseressen, althans eiseres
sub 2 zijn beinvloed. Het ten behoeve van de kinderen van eiseres sub 2
gevorderde voorschot op schadevergoeding zal derhalve worden afgewezen.

4.21. Ten aanzien van het gevorderde straat- en contactverbod wordt als
volgt overwogen. Gedaagden betwisten contact met eiseressen en/of de
kinderen van eiseres sub 2 te zoeken. Gedaagde sub 2 stelt dat zij na het
sepot van de strafzaak slechts tweemaal in de straat is geweest waar
eiseres sub 1 woont: eenmaal toen zij op bezoek ging de buurvrouw van
eiseres sub 1, waar de oudste dochter als huishoudelijke hulp werkt, en
een keer toen zij in de buurt een brief had gepost en toen de kleinzoon
J heeft gezien. In de visie van gedaagden vindt er dus alleen contact
plaats op basis van louter toevalligheid. De door eiseressen overgelegde
verklaringen van familieleden en vriend(inn)en wijzen echter duidelijk in
de richting van een veelvuldiger en ook bewust gezocht contact van met
name gedaagde sub 2 met eiseres sub 1. Gelet op hetgeen hiervoor omtrent
het beweerde seksueel misbruik is overwogen moet dat contact zondermeer
onrechtmatig jegens eiseressen worden geacht.

4.22. Hoewel ten aanzien van gedaagde sub 1 geen concrete klachten wat de
omgang met eiseressen betreft, worden geuit, ligt het in de rede ook hem
het contact met eiseressen te ontzeggen, nu dit contactverbod mede bedoeld
is om eiseressen in alle rust hun traumatische ervaringen te laten
verwerken en zeer aannemelijk is dat gedaagde sub 1 het grootste aandeel
in het seksueel misbruik van eiseressen heeft gehad.

4.23. Eiseressen hebben derhalve recht en belang bij een straat- en
contactverbod. Deze vorderingen zullen in duur en omvang enigszins beperkt
worden als na te melden. Het straatverbod zal worden beperkt tot dat deel
van de gemeente Druten dat ten zuiden van de Van Heemstraweg ligt zoals
aangegeven op de aan dit vonnis gehechte dorpsplattegrond. Voor een ruimer
verbod, namelijk voor een groter gebied en voor de supermarkten ten
noorden van de Van Heemstraweg, zoals door eiseressen gevorderd is geen
grond. De omstandigheid dat de school waar Eran, een van de kinderen van
eiseres sub 2, op zit ten noorden van genoemde Van Heemstraweg zo dicht
bij de woning van gedaagden staat, kan gedaagden niet worden verweten. Het
valt, zelfs indien dit deel van het gevorderde straatverbod zou worden
toegewezen, door die omstandigheid ook niet uit te sluiten dat gedaagden
Eran nog wel eens zullen zien. Voorts is ter zitting gebleken dat er in
het gebied ten zuiden van de Van heemstraweg te Druten een Albert
Heijn-vestiging is, zodat de noodzaak om de supermarkten ten noorden van
de Van Heemstraweg te bezoeken er niet is. Dan valt ook niet in te zien
waarom gedaagden verboden zou moeten worden laatstgenoemde supermarkten
te bezoeken.

4.24. Aan het straat- en contactverbod zal een dwangsom worden verbonden,
doch deze zal worden beperkt en gemaximeerd als na te melden.

4.25. Ook al is van een familierechtelijke betrekking tussen partijen,
gelet op de aard van de vordering en de verregaande mate waarin deze
toewijsbaar is, dienen gedaagden in de proceskosten te worden veroordeeld.

5. De beslissing

De president

5.1. veroordeelt gedaagden tot betaling van ƒ 8.000,= respectievelijk ƒ
5.000,= aan elk van eiseressen wegens voorschot op de door hen geleden
materiele respectievelijk immateriele schade, vermeerderd met de
wettelijke rente daarover vanaf 11 januari 1996 tot de dag der algehele
voldoening.

5.2. bepaalt dat gedaagden de onder 5.1. genoemde bedragen aan elk van
eiseressen zullen betalen door maandelijkse betalingen van ƒ 300,= per
eiseres, waarvan ƒ 150,= als voorschot op materiele schade en ƒ 150,= als
voorschot op immateriele schade, ingaande 1 april 1996 totdat de onder
5.1. genoemde bedragen zijn voldaan.

5.3. verbiedt gedaagden voor de duur van 2 jaar na betekening van dit
vonnis zich te begeven op de volgende in Puiflijk, gemeente Druten,
gelegen straten, alsmede binnen het gebied dat door die straten gevormd
wordt: Van Heemstraweg, Langstuk, Koningsweg en Kerkstraat, een en ander
zoals gearceerd op de aan dit vonnis gehechte dorpsplattegrond.

5.4. verbiedt gedaagden voor de duur van 2 jaar na betekening van dit
vonnis in contact te treden, op wat voor wijze dan ook, met eiseressen,
de kinderen van eiseres sub 2 inbegrepen.

5.5. geeft machtiging tot tenuitvoerlegging van de veroordeling onder 5.3.
en 5.4 zonodig met behulp van de sterke arm.

5.6. veroordeelt gedaagde om ingeval zij (na betekening van dit vonnis)
de verboden onder 5.3. en 5.4. overtreden, aan eiseressen een dwangsom te
betalen van ƒ 250,= per overtreding, echter tot een gezamenlijk maximum
van ƒ 25.000,=.

5.7. veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure, tot aan deze
uitspraak aan de zijde van eiseressen bepaald op ƒ 1.500,= voor salaris
en op ƒ 501,27 voor verschotten.

5.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

5.9. weigert het meer of anders gevorderde. Deze zaak is gegarandeerd
door het proefprocessenfonds Rechtenvrouw

Rechters

Mr Hooft Graafland