Instantie: Rechtbank Alkmaar, 4 januari 1996

Instantie

Rechtbank Alkmaar

Samenvatting


M is van haar negende tot haar vijftiende jaar misbruikt door haar
stiefvader. Hij is hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee
jaar en zes maanden onvoorwaardelijk. Eiseres vordert ƒ 15.000,- als
materiele en immateriele schadevergoeding. Gedaagde ontkent het seksueel
misbruik. De rechtbank oordeelt dat deze ontkenning negatieve
neveneffecten heeft op het slachtoffer. Daarom wordt de ontkenning van de
stiefvader als een extra factor meegewogen bij het bepalen van de hoogte
van de toe te kennen schadevergoeding. De rechtbank kent het gevorderde
toe.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure

Ter terechtzitting van 19 december 1995 heeft eiseres gesteld en gevorderd
overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.

Gedaagde heeft de vordering bestreden.

Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van beide zijden
pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.

De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.

De behandeling van de zaak

1. De uitgangspunten

Eiseres is de moeder en wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige
M. M heeft op 5 april 1994 aangifte gedaan van seksueel misbruik door
gedaagde vanaf haar 9e tot en met haar 15e jaar. Gedaagde is wegens het
plegen van ontuchtige handelingen met M in de periode 1 december 1991 tot
en met 17 maart 1994 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en zes
maanden onvoorwaardelijk.

2. De vordering

2.1. Eiseres vordert -zakelijk weergegeven- veroordeling van gedaagde om
aan eiseres te betalen een bedrag van ƒ 15.000,= als voorschot op de door
haar geleden materiele en immateriele schade, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de voldoening en
veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.

2.2. Eiseres stelt daartoe dat gedaagde door het plegen van seksueel
misbruik onrechtmatig jegens M heeft gehandeld, waardoor zij materiele en
immateriele schade heeft geleden.

2.3. Het seksueel misbruik heeft geleid tot een groot geestelijk letsel bij
M. M heeft slaapproblemen, nachtmerries en is vol wantrouwen. Voorts is
zij in haar emotionele ontwikkeling geschaad en is het niet ondenkbaar dat
zij op oudere leeftijd problemen zal krijgen met seksualiteit.

2.4. De materiele schade bestaat uit o.a. kosten van rechtsbijstand en
kosten welke zijn ontstaan door gedwongen verhuizing van het gezin waartoe
M behoort.

2.5. Eiseres stelt belang te hebben bij een snelle afdoening van de
procedure, derhalve bij toewijzing van een voorschot op de
schadevergoeding aangezien het voor M van groot belang is dat zij in het
kader van het verwerkingsproces het hoofdstuk met gedaagde, voorzover
mogelijk, kan afsluiten.

3. Het verweer

Gedaagde ontkent dat hij seksueel misbruik heeft gepleegd met M. Hij stelt
dat de gestelde schade onvoldoende onderbouwd en te hoog geschat is. Het
inkomen van gedaagde is niet toereikend voor het vergoeden van de gestelde
schade. Voorts bestrijdt hij dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij
de gevraagde voorziening. Gedaagde concludeert derhalve tot afwijzing van
de vordering.

4. De gronden van de beslissing

4.1. Gedaagde heeft in de periode 1 maart 1988 tot en met 17 maart 1994
seksueel misbruik gepleegd met M vanaf haar 9e jaar, waarvoor hij
strafrechtelijk is veroordeeld. Daarmee staat de onrechtmatige daad jegens
M vast. Uit het door eiseres overgelegde arrest blijkt, dat het Hof onder
meer heeft overwogen: Het bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven
op: 1. Ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige,
meermalen gepleegd; 2. Met iemand die de leeftijd van twaalf maar nog niet
die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen
plegen die mede bestaan in het seksueel binnendringen van het lichaam,
meermalen gepleegd. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de
strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van
de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en
gelet op de persoon van de verdachte.

Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing
genomen. Verdachte heeft gedurende ongeveer zes jaar ontucht gepleegd met
een meisje dat de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt en dat
in feite zijn stiefdochter was. Door zijn handelen heeft hij niet alleen
misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op dit kind had,
maar heeft hij tevens ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke
integriteit van het slachtoffer. Naar de ervaring leert kan verdachtes
handelen voor het slachtoffer ernstige psychische gevolgen van mogelijk
lange duur met zich meebrengen.’

4.2. Ofschoon gedaagde in algemene bewoordingen de juistheid van het
oordeel van het Hof bestrijdt heeft eiseres voldoende aannemelijk gemaakt,
dat het door het Hof vastgestelde feitencomplex heeft plaats gevonden.

4.3. Gedaagde heeft tot op heden het hem telastgelegde ontkend. Deze
ontkenning is mede aanleiding geweest om het jeugdige slachtoffer in
eerste aanleg ook ter zitting als getuige te horen.

4.4. Naar de ervaring leert, kan het neveneffect van een dergelijke
ontkenning zijn, dat zij aan het verwerken van de traumatische ervaring
door het slachtoffer in de weg staat, en in ieder geval deze verwerking
vertraagt. Dat neveneffect is niet aan het slachtoffer, maar aan gedaagde
toe te rekenen. Ook het moeten afleggen van een getuigenverklaring ter
zitting is, naar de ervaring leert, voor het slachtoffer uiterst
belastend, niet in de laatste plaats omdat het dan de gepleegde feiten
nogmaals herbeleeft.

4.5. Het onder 4.3. en 4.4 overwogene vormt een factor, waarmee de rechter
bij het vaststellen van de toe te kennen schadevergoeding rekening dient
te houden.

4.6. In het onderhavige kort geding heeft eiseres aannemelijk gemaakt, dat
redelijkerwijs te verwachten is, dat de bodemrechter bij de vaststelling
van de hoogte van de aan het slachtoffer toe te kennen schadevergoeding
niet zal uitkomen op een lager bedrag van ƒ 15.000,-. Gedaagde heeft niet
aannemelijk gemaakt, dat de bodemrechter ondanks de aard en ernst van de
gepleegde misdrijven aanleiding zal zien het bedrag van de toe te kennen
schadevergoeding te matigen omdat, zoals de raadsman van gedaagde ter
zitting heeft verklaard, zijn client een lening zal moeten sluiten om dat
bedrag te kunnen betalen.

4.7. Gedaagde heeft voorts aangevoerd, dat nu hij in cassatie is gegaan,
er een restitutierisico ontstaat, wanneer de president de vordering van
eiseres toewijst.

4.8. Eiseres heeft ter zitting verklaard, dat zij er geen bezwaar tegen
heeft, dat totdat in cassatie zal zijn beslist, het als voorschot toe te
kennen bedrag op een geblokkeerde rekening wordt gestort.

4.9. Op de onder 4.8. weergegeven wijze wordt naar het oordeel van de
president het eventuele restitutierisico afdoende ondervangen.

4.10. Op grond van hetgeen onder 4.1. – 4.6. en onder 4.8. – 4.9. – is
overwogen ligt de vordering van eiseres op de hierna te vermelden wijze
voor toewijzing gereed.

Beslissing De president:

Veroordeelt gedaagde tot betaling aan eiseres van een bedrag van ƒ
15.000,- (vijftienduizend gulden) als voorschot op de schadevergoeding,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding, zijnde
12 december 1995 tot aan de algehele voldoening door storting van dit
bedrag op een door eiseres aan te wijzen geblokkeerde rekening bij een
erkende Nederlandse Handelsbank, aan welke blokkade een einde komt nadat
in de voornoemde strafprocedure onherroepelijk zal zijn beslist, met dien
verstande, dat ingeval van vrijspraak de gestorte ƒ 15.000,- met de daarop
gekweekte rente aanstonds dienen te worden overgemaakt op een door
gedaagde aan te wijzen rekening bij een erkende Nederlandse Handelsbank
en dat in geval van een onherroepelijke veroordeling van gedaagde in de
strafprocedure, de blokkade van rechtswege komt te vervallen;

Veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, tot op heden aan de
zijde van eiseres begroot op ƒ 504,90 aan verschotten en ƒ 1.500,- aan
salaris van de procureur; verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

Mr A.L. Croes