Instantie: Rechtbank Alkmaar, 14 december 1995

Instantie

Rechtbank Alkmaar

Samenvatting


Gedaagde heeft seksuele handelingen met eiseres verricht. Hij meent dat
deze feiten voortvloeiden uit een liefdesrelatie. Gedaagde was 27 jaar en
eiseres was 11 jaar. De vordering van eiseres tot veroordeling van
gedaagde om ƒ 10.000,- voorschot op de materiele en immateriele schade te
betalen, wordt afgewezen. De rechter meent dat onvoldoende vaststaat dat
in de bodemprocedure deze vordering wordt toegewezen. het rapport van de
behandelend psychiater wordt onvoldoende bevonden.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure

Ter terechtzitting van 4 december 1995 heeft S gesteld en gevorderd
overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding en na
aanvulling van eis gevorderd zoals hierna onder 2.1. wordt weergegeven.

K heeft de vordering bestreden.

Na verder debat hebben partijen de stukken overgelegd en vonnis gevraagd.

De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.

De behandeling van de zaak

1. De uitgangspunten

Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig bij de
arrondissementsrechtbank te Alkmaar, in welke procedure S van K
schadevergoeding vordert ten bedrage van ƒ 104.635,= wegens door haar
geleden schade naar aanleiding van door K jegens S gepleegd seksueel
misbruik.

2. De vordering

2.1. S vordert -zakelijk weergegeven- veroordeling van K tot betaling van
ƒ 10.000,= als voorschot op de door haar geleden materiele en immateriele
schade, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente en met
veroordeling van K in de kosten van de procedure. 2.2. S heeft daartoe het
volgende aangevoerd. K heeft tegenover de marechaussee toegegeven dat hij
in 1982 seksuele handelingen bij S heeft verricht, maar acht zichzelf
daarvoor niet aansprakelijk omdat de feiten volgens hem voortvloeide uit
een liefdesrelatie. S was 11 jaar en K 27 jaar. Van een gelijkwaardige
relatie kan derhalve geen sprake zijn. S bestrijdt de stelling van K dat
zij in 1982 en in de daaropvolgende jaren meerdere malen seksueel contact
zou hebben gehad met mannen. 2.3. S heeft schade geleden tengevolge van
het seksueel misbruik. Doordat zij niet met haar ouders over het gebeuren
kon praten, vereenzaamde zij en is in 1984 van huis weggelopen. Daarna
kwam zij in pleeggezinnen en tehuizen terecht. Pas in 1991 kon zij voor
het eerst over het seksueel misbruik praten en uiteindelijk heeft zij in
1994 aangifte gedaan. De aangifte is echter te lang blijven liggen
waardoor vervolging van K niet meer mogelijk was vanwege de
strafrechtelijke verjaring.

S is vanaf 1991 onder psychische behandeling bij psychiater A. Hinze.
Volgens de overgelegde verklaring van die psychiater houden de diverse
psychische klachten van S verband met het door K gepleegde seksueel
misbruik. S is, waarschijnlijk voor de rest van haar leven, aangewezen op
anti-depressiva.

2.4. Voor S is het van belang dat op korte termijn een voorschot op de
door haar geleden schade wordt toegekend omdat dit voor haar erkenning
betekent van het leed dat haar is aangedaan wat van groot belang is voor
de verwerking van haar ervaringen.

2.5. De materiele schade van S bestaat hieruit dat zij tengevolge van het
seksueel misbruik en de daaruit voortgevloeide psychische problemen
arbeidsvermogens- en inkomensschade lijdt.

2.6. Voorts heeft S een spoedeisend belang bij de toekenning van een
voorschot omdat zij daadwerkelijk kosten heeft moeten maken voor de door
haar gestarte opleiding. Het inschrijfgeld ad. ƒ 3.000,= heeft zij moeten
lenen.

3. Het verweer

3.1. K heeft als verweer het volgende aangevoerd. K erkent dat hij in 1982
handelingen met en bij S heeft gepleegd welke hij toen als volwassenen
niet had dienen te plegen, maar is van mening dat deze hebben
plaatsgevonden met haar instemming en volledige medewerking. S was
verliefd op K en heeft de handelingen uitgelokt. Wel heeft K zich later
gerealiseerd dat hij als volwassene te ver is gegaan en betreurt hetgeen
er heeft plaatsgevonden. K zit zelf ook in een verwerkingsproces doordat
de aangifte van S heeft geleid tot zijn echtscheiding in april van dit
jaar. K bestrijdt de stelling van S dat al hetgeen haar sinds 1982 is
overkomen een resultaat zou zijn van zijn handelingen. K weet dat S in
1982 meerdere malen seksueel contact heeft gehad met mannen en jeugdigen
alsmede in de jaren daarna. 3.2. Aannemelijk is, gezien de totale
achtergrond van S, dat haar huidige geestelijke en lichamelijke conditie
een resultaat is van meerdere factoren uit haar leven. 3.3. S onderbouwt
en onthult niet waarvoor zij onder behandeling is bij de psychiater, noch
wat die behandeling inhoudt. Ook de door haar geponeerde stelling dat er
sprake is van arbeidsvermogens- en inkomensschade wordt op geen enkele
manier onderbouwt met psychologische of psychiatrische rapportage. 3.4.
De erkenning die S aan haar vordering ten grondslag legt, heeft zij reeds
van gedaagde gehad echter niet zijn aansprakelijkheid met betrekking tot
de door S gestelde schade als gevolg daarvan, aangezien S oorzaak en
gevolg teveel ophangt aan algemene termen en nalaat het causaal verband
van de handelingen en de geclaimde schade aan te tonen. 3.5. K is van
mening dat er thans geen sprake is van onverwijlde spoed. De vordering van
S zowel in dit kort geding als in de bodemprocedure is niet solide en er
is sprake van een restitutierisico indien haar een voorschot zou worden
toegekend.

4. De gronden van de beslissing 4.1 De president stelt bij de beoordeling
van dit geschil voorop dat voor toewijzing van een geldvordering in kort
geding het noodzakelijk is dat met voldoende mate van waarschijnlijkheid
komt vast te staan dat de rechter in de bodemprocedure eveneens daartoe
zal beslissen. 4.2 S wenst voorlopige zekerheid omtrent de vraag of zij
door toedoen van K schade heeft geleden en tracht middels dit kort geding
daarvoor steun te verkrijgen. Het door haar overgelegde deskundigenrapport
is evenwel van zeer summiere aard en is bovendien afkomstig van de
psychiater die tevens haar behandelaar is. 4.3 Dit rapport is onvoldoende
om aan de hand daarvan bij voorbaat aan te nemen dat de psychische
moeilijkheden die S ondervindt een direct gevolg zijn van handelingen van
K. Naar voorlopig oordeel van de president is er dan ook thans onvoldoende
grond om een voorlopige voorziening te treffen. De president neemt hierbij
tevens in aanmerking dat het risico aanwezig is dat S een ontvangen
voorschot, indien haar vordering in de bodemprocedure niet wordt
toegewezen, niet zal kunnen terug betalen. 4.4 S zal als de in het
ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

De beslissing

De president:

-weigert de door S gevraagde voorzieningen;

-veroordeelt S in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van
K begroot op ƒ 330,= aan verschotten en op ƒ 800,= aan salaris van de
procureur;

-verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. (Eiseres heeft hoger
beroep ingesteld red.) Deze zaak is gegarandeerd door het
Proefprocessenfonds Rechtenvrouw

Rechters

Mr Out