Instantie: Commissie gelijke behandeling, 27 november 1995

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster ging naar een vestiging van de wederpartij om zich te laten
inschrijven. Zij gaf daarbij aan dat zij in aanmerking wilde komen voor
een of meer van de vacatures die op het raam waren aangeplakt. Volgens
verzoekster werd haar van twee functies te kennen gegeven dat de
wederpartij daarvoor alleen mannen aannam. Toen verzoekster erop wees
dat er m/v achter de functies stond, zei de wederpartij dat de
betreffende bedrijven een man wilden hebben. In beginsel is de
werkgever verantwoordelijk voor de naleving van de WGB voor het geheel
van de wervings- de selectie- en de aanstellingsfase. Daarnaast is een
door de werkgever ingeschakelde derde verantwoordelijk voor de naleving
van de WGB voor dat deel van de procedure waar deze bij betrokken is.
Aangezien de wederpartij in de onderhavige zaak zowel aan te merken is
als potentiele werkgever van verzoekster en als bemiddelaar voor de
inlener, is zij in tweeerlei opzicht gehouden om artikel 3 WGB na te
leven. De Commissie is van oordeel dat de wederpartij bij de selectie
voor ten minste een der aangekondigde vacatures onderscheid naar
geslacht heeft gemaakt als verboden in artikel 3 lid 2 WGB. Daarmee
staat vast dat de wederpartij bij de selectie voor ten minste een
functie onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht als bedoeld in
artikel 3 lid 1 van de WGB.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 1 januari 1995 verzocht mevrouw te Voorburg (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie)
haar oordeel uit te spreken over de vraag of Uitzendbureau B.V. te
Rotterdam (hierna: de wederpartij) onderscheid maakt in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster ging naar een vestiging van de wederpartij om zich te
laten inschrijven. Zij gaf daarbij aan dat zij in aanmerking wilde
komen voor een of meer van de vacatures die op het raam waren
aangeplakt. Volgens verzoekster werd haar van twee functies te kennen
gegeven dat de wederpartij daarvoor alleen mannen aannam. Toen
verzoekster erop wees dat er m/v achter de functies stond, zei de
wederpartij dat de betreffende bedrijven een man wilden hebben.

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder de gelegenheid gehad hun
standpunten toe te lichten.

2.2. Vervolgens heeft de Commissie partijen uitgenodigd hun standpunten
nader toe te lichten tijdens een zitting op 2 oktober 1995.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster – mw. (verzoekster) – mw. J.M.
Silversmith, coordinator Stichting Haags Meld- en registratiepunt
Discriminatiezeken (gemachtigde)

van de kant van de wederpartij – dhr. , regiomanager

van de kant van de Commissie – mw. Prof. mr J.E. Goldschmidt
(Kamervoorzitter) – mw. mr L. Mulder (lid Kamer) – dhr. mr. W.A. van
Veen (lid Kamer) – mw. I. Hidding (secretaris Kamer).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster heeft zich bij een vestiging van de wederpartij als
uitzendkracht laten inschrijven en maakte daarbij kenbaar
belangstelling te hebben voor de vacatures in de electrotechniek
waarvan de advertenties op het raam waren aangeplakt. De vacatures
hadden allemaal een m/v-vermelding. Verzoekster gaf aan voor twee van
de vacatures in aanmerking te willen komen omdat zij in het bezit is
van het diploma LTS-electro. De wederpartij zei hierop dat de
opdrachtgevers van beide functies hiervoor alleen mannen wilden hebben.

De standpunten van partijen

3.2. Verzoekster stelt dat toen zij zich inschreef bij de wederpartij
op het raam van het uitzendbureau drie vacatures waren aangeplakt voor
banen in de electro-techniek. De vacatures hadden allemaal een m/v
vermelding. De intercedente zei dat het uitzendbureau geen werk voor
verzoekster had, waarop verzoekster zei dat er drie vacatures op het
raam hingen, waarvan er bij een een rijbewijs gevraagd werd. Van de
overige twee vacatures was er een op LTS-niveau en een op MTS-niveau
(er stond niet bij dat het MTS-diploma vereist was). Verzoekster is van
mening dat zij gezien haar opleiding en ervaring op MTS- niveau kan
functioneren; dit is haar door diverse werkgevers en uitzendbureaus
meegedeeld. Toen verzoekster aangaf dat zij voor een van de functies
belangstelling had, zei de intercedente: “Daar willen we alleen mannen
voor hebben”. Nadat verzoekster aangaf dat die eis niet gesteld mag
worden en zij erop wees dat er m/v achter de vacature stond, was de
reactie van de intercedente dat de betreffende opdrachtgever een man
wilde hebben.

Met betrekking het later door de wederpartij aangevoerde argument, dat
de functie fysieke kracht vereist, merkt verzoekster op dat zij over
meer fysieke kracht beschikt dan de gemiddelde -mannelijke-
electromonteur.

Verzoekster is van mening dat de wederpartij door niet voor haar te
bemiddelen in de aangeboden functie, onderscheid maakt naar geslacht
zoals verboden in de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen
(WGB).

3.3. De wederpartij stelt dat er in dit geval hoogstwaarschijnlijk
sprake is van een spraakverwarring. De functie waar verzoekster op
doelt is een functie waarvoor MTS- niveau gevraagd wordt. Dat is
volgens de wederpartij de voornaamste reden dat verzoekster niet voor
de functie in aanmerking kwam. Bovendien, zo voerde de wederpartij ter
zitting aan, golden voor de functie nog enkele aanvullende eisen, zoals
het hebben van een rijbewijs, die niet op de advertentie konden worden
opgenomen. Daarnaast is het werk lichamelijk zwaar en heeft de klant
van de wederpartij aangegeven dat zijn voorkeur uitgaat naar een man.
De wederpartij betreurt het in hoge mate dat verzoekster zich
gediscrimineerd voelt. De functie waar verzoekster belangstelling voor
had bleek een functie voor een all-round electromonteur te zijn
waarvoor een aantal selectiecriteria is bepaald (onder andere
opleiding, het hebben van een rijbewijs en buitendienst-ervaring) waar
verzoekster niet aan voldoet.

De kern van het eerdergenoemde misverstand is volgens de wederpartij
dat een van de werkzaamheden van de electromonteur het ophangen en
aansluiten van feestverlichting in de binnenstad betrof. Hiervoor is
het noodzakelijk dat men beschikt over enige fysieke kracht en dit was
volgens de wederpartij iets dat bij verzoekster onvoldoende aanwezig
was. De toelichting van de intercedente dat de voorkeur uitging naar
een man, betrof hier zeker niet een vorm van discriminatie, maar had
betrekking op bovengenoemde zware werkzaamheden.

Aan de intercedente is duidelijk gemaakt dat om dit soort misverstanden
in de toekomst te voorkomen, de communicatie in het vervolg anders
dient te verlopen. Daarnaast heeft de wederpartij alle medewerkers
nogmaals gewezen op de Algemene wet gelijke behandeling. De wederpartij
zal richting verzoekster excuses aanbieden voor het gevoel dat zij bij
verzoekster teweeg heeft gebracht. Daarnaast zegt de wederpartij toe
haar bij geschikte vacatures zeker te zullen benaderen voor het
aanbieden van een functie.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de behandeling bij de
vervulling van een openstaande vacature jegens verzoekster onderscheid
heeft gemaakt in strijd met artikel 3 lid 1 jo. artikel 1 WGB, door in
casu uitsluitend voor mannen te bemiddelen.

4.2. Artikel 3 lid 1 WGB schrijft voor, in samenhang met artikel 1 WGB,
dat zowel in de wervings- als in de selectiefase geen onderscheid
gemaakt mag worden op grond van geslacht (direct onderscheid) of op
grond van andere hoedanigheden die onderscheid naar geslacht tot gevolg
hebben, zoals echtelijke staat of gezinsomstandigheden (indirect
onderscheid).

Blijkens de Memorie van Toelichting op dit artikel, richt artikel 3
zich zowel tot de werkgever als tot een derde die door deze werkgever
wordt betrokken bij de werving- en selectie- procedure (Tweede kamer,
vergaderjaar 1986-1987, 19.908, nr.3, blz. 18. Zie ook Commissie
gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, 17 juni 1991,
oordeelnummers 336A-91-35 en 336B-91-36). In beginsel is de werkgever
verantwoordelijk voor de naleving van de WGB voor het geheel van de
wervings- de selectie- en de aanstellingsfase. Daarnaast is een door de
werkgever ingeschakelde derde verantwoordelijk voor de naleving van de
WGB voor dat deel van de procedure waar deze bij betrokken is.
Aangezien de wederpartij in de onderhavige zaak zowel aan te merken is
als potentiele werkgever van verzoekster en als bemiddelaar voor de
inlener, is zij in tweeerlei opzicht gehouden om artikel 3 WGB na te
leven.

4.3. Op grond van artikel 5 lid 2 van de WGB mag bij de werving en
selectie onderscheid tussen mannen en vrouwen worden gemaakt in die
gevallen waarin vanwege de aard of de voorwaarden voor de uitoefening
van de beroepsactiviteit het geslacht bepalend is. Aan de onderhavige
uitzondering is nadere uitwerking gegeven in het Besluit inzake
beroepsactiviteiten waarvoor het geslacht bepalend kan zijn (Stb. 1989,
207).

4.4. De wederpartij heeft verzoekster in het eerste gesprek
medegedeeld, dat de voorkeur uitging naar een man. Later werd gezegd,
dat het de opdrachtgever was, die een dergelijke voorkeur had.
Verzoekster is pas bij het schriftelijke onderzoek op de hoogte
gebracht van het feit, dat zij niet in aanmerking kwam, omdat zij niet
over de voor het werk vereiste fysieke kracht beschikte. Ter zitting
werd tevens het hebben van een rijbewijs als nadere functievereiste
genoemd. Deze eis was echter niet in de aankondiging van de vacature
vermeld. Door de wederpartij wordt bevestigd, dat verzoekster is
afgewezen omdat zij als vrouw niet over de vereiste fysieke kracht zou
beschikken. De Commissie concludeert dan ook uit het voorgaande, dat de
enige relevante afwijzingsgrond in casu het geslacht van verzoekster
was.

De wederpartij heeft een beroep gedaan op de geslachtsbepaaldheid van
de functie. Uit de wetsgeschiedenis blijkt, dat slechts in zeer
bijzondere gevallen een functie geslachtsbepaald kan zijn, dat wil
zeggen alleen door een man of door een vrouw kan worden vervuld.
Fysieke kracht en geslacht vallen evenwel niet samen. Er zijn immers
ook vrouwen die zware fysieke werkzaamheden kunnen verrichten, terwijl
er ook mannen zijn die dat niet kunnen. Het beroep op
geslachtsbepaaldheid kan dan ook niet slagen. (Zie Nota van Toelichting
bij het Besluit beroepsactiviteiten waarvoor het geslacht bepalend kan
zijn (Besluit van 19 mei 1989, Stb. 207))

4.5. De Commissie is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de
wederpartij bij de selectie voor ten minste een der aangekondigde
vacatures onderscheid naar geslacht heeft gemaakt als verboden in
artikel 3 lid 2 WGB.

4.6. Daarmee staat vast dat de wederpartij bij de selectie voor ten
minste een functie onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht als
bedoeld in artikel 3 lid 1 van de WGB.

Met betrekking tot het verweer van de wederpartij dat de betreffende
intercedente inmiddels is gewezen op de eisen die voortvloeien uit de
wetgeving gelijke behandeling, merkt de Commissie het volgende op. De
Commissie waardeert deze handelwijze van de wederpartij, maar dit doet
niet af aan het feit dat in strijd met de betreffende wetgeving is
gehandeld.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit, dat Uitzendbureau B.V.
te Rotterdam jegens verzoekster, mevrouw , onderscheid heeft
gemaakt in strijd met artikel 3 lid 1 van de Wet gelijke behandeling
van mannen en vrouwen bij de behandeling bij de vervulling van
vacatures.

Rechters

mw. Prof. mr J.E. Goldschmidt (Kamervoorzitter), mw. mr L. Mulder(lid Kamer), dhr. mr. W.A. van Veen (lid Kamer), mw. I. Hidding(secretaris Kamer)