Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 17 november 1995

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


De vrouw wil in cassatie gaan van echtscheidingsvonnis waarin haar
alimentatie in duur is beperkt tot zeven jaar. Zij is nu 52 jaar,
huwelijksduur 27 jaar met traditionele rolverdeling. Zij studeerde tijdens
het huwelijk rechten en werkt sinds een aantal jaren in deeltijd. Een
fulltime baan kan zij niet vinden. Rechter stelt dat gezien haar opleiding
van haar mag worden verwacht over zeven jaar geheel in eigen onderhoud te
kunnen voorzien.

Volledige tekst

Het geding
De partijen zijn in 1967 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar
gehuwd.
Bij beschikking van de rechtbank te Rotterdam van 9 maart 1995 is tussen de
partijen de echtscheiding uitgesproken. Daarbij werd aan de vrouw ten laste
van de man een alimentatie toegekend van ƒ 3500 per maand, gedurende zeven
jaar.
De beschikking is op 30 mei 1995 ingeschreven in de registers van de
burgerlijke stand.
De vrouw is tijdig in hoger beroep gekomen en heeft verzocht de bestreden
beschikking te vernietigen en de alimentatie vast te stellen op een bedrag
van ƒ 4500 per maand zonder beperking in duur.
De man heeft tijdig een verweerschrift ingediend en in incidenteel hoger
beroep verzocht de alimentatie met ingang van 30 mei 2000 te bepalen op
nihil.
Op 25 augustus 1995 is de zaak mondeling behandeld.
Beoordeling van het principale en incidentele hoger beroep
1. De vrouw, thans 51 jaar, is als juridisch medewerkster op part-time basis
werkzaam bij de stichting Pelita. Haar inkomen bedraagt gemiddeld ca. ƒ 1600
netto per maand, exclusief vacantiegeld. De behoefte van de vrouw aan een
alimentatie van de man staat thans niet ter discussie, wel de hoogte en de
duur ervan.
2. De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij behoefte heeft aan het door
haar verzochte bedrag van ƒ 4500 en wel zonder beperking in duur. Zij tracht
ander werk te vinden dan zij nu heeft maar is daar tot op heden niet in
geslaagd. Het risico dat zij geen ander werk zal vinden is te groot om nu
reeds de alimentatie in duur te beperken.
3. De man is van mening dat een periode van vijf jaar na de inschrijving van
de echtscheiding meer dan voldoende is om de vrouw de gelegenheid te geven om
een passende werkkring te vinden waarmee zij geheel in eigen levensonderhoud
kan voorzien. De vrouw is juriste en heeft al werkervaring zodat zij in staat
moet zijn haar werkzaamheden uit te breiden.
4. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat de vrouw
behoefte heeft aan een hogere bijdrage dan door de rechtbank is vastgesteld,
ook niet indien rekening wordt gehouden met de welstand van de partijen
tijdens het huwelijk. Wat de duur van de alimentatie betreft is het hof met
de rechtbank van oordeel dat een periode van zeven jaar in beginsel voldoende
moet zijn om de vrouw de gelegenheid te geven om zodanige werkzaamheden te
zoeken dat zij in staat zal zijn geheel in haar eigen levensonderhoud te
voorzien. Het hof merkt daarbij op dat het de vrouw na verloop van de periode
van zeven jaar vrijstaat alsnog alimentatie te verzoeken indien zij alsdan
niet volledig in eigen levensonderhoud kan voorzien. Wel dient de vrouw er
daarbij rekening te houden dat het in dat geval op haar weg zal liggen om aan
te tonen dat het niet volledig in eigen levensonderhoud kunnen voorzien niet
te wijten is aan haar eigen tekortschieten in het zoeken naar werk.
Een en ander leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking dient te
worden bekrachtigd.
Beslissing
Het hof:
in het principale en incidentele hoger beroep
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank te Rotterdam, op 9 maart 1995
tussen de partijen gewezen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt van het geding in hoger
beroep.

Rechters

Mr. Van den Wildenberg