Instantie: Commissie gelijke behandeling, 3 oktober 1995

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster heeft naar aanleiding van een personeels- advertentie die
zij aantrof bij een arbeidsbureau gesolliciteerd naar een functie bij
een bedrijf waarvoor de wederpartij de selectie verzorgde. De
wederpartij gaf echter te kennen dat het bedrijf de voorkeur gaf aan
een man. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee heeft
gehandeld in strijd met de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen.

De Commissie constateert allereerst dat de opdrachtgever ontkent een
voorkeur te hebben uitgesproken voor een man ten aanzien van de
vacaturevervulling. De Commissie acht echter aannemelijk dat zulks wel
is geschied. De wederpartij heeft dit immers gesteld en bevestigd
daarvan melding te hebben gemaakt bij de telefonisch afwijzing van
verzoekster, en tevens tijdens de zitting uiteengezet wat de motivering
van de opdrachtgever daarbij was. De Commissie stelt vast dat de
wederpartij niet alleen voor de eerste selectie heeft gezorgd, maar ook
betrokken is geweest bij het vervolg van de procedure tot en met de
berichtgeving aan de kandidaten. Aangezien de wederpartij daarbij
feitelijk opdrachten van de opdrachtgever heeft uitgevoerd, heeft zij
een eigen verantwoordelijkheid ook bij dit deel van de procedure
artikel 3 WGB na te leven.

Vervolgens rijst de vraag of in casu de wederpartij heeft gehandeld in
strijd met artikel 3 WGB. De Commissie constateert ten aanzien hiervan,
dat de wederpartij zich op geen enkele wijze heeft gedistantieerd van
de voorkeur van de opdrachtgever voor een man en tevens dat zij in het
kader van de afwijzing jegens verzoekster deze voorkeur heeft gemeld.
De Commissie concludeert dat de wederpartij mitsdien jegens verzoekster
onderscheid naar geslacht heeft gemaakt en daarmee in strijd heeft
gehandeld met de wetgeving gelijke behandeling.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 16 juni 1994 verzocht mevrouw te Eindhoven (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij
de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of het
te Drachten (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid heeft
gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster heeft naar aanleiding van een personeels-advertentie
die zij aantrof bij een arbeidsbureau gesolliciteerd naar een functie
bij een bedrijf waarvoor de wederpartij de selectie verzorgde. De
wederpartij gaf echter te kennen dat het bedrijf de voorkeur gaf aan
een man. Verzoekster is van mening dat de wederpartij hiermee heeft
gehandeld in strijd met de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen
(hierna: WGB).

2. DE LOOP VAN HET ONDERZOEK

2.1. De Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid heeft het verzoek in behandeling genomen. Op 1 september 1994 is
de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) in werking getreden. De
Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid is op
die datum opgeheven. Zij heeft haar werkzaamheden overgedragen aan de
Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie), die op 1
september 1994 is ingesteld. Deze Commissie heeft het onderzoek
voortgezet.

2.2. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder de gelegenheid gehad hun
standpunten schriftelijk toe te lichten.

Vervolgens heeft de Commissie partijen opgeroepen hun standpunten nader
toe te lichten tijdens een zitting op 11 juli 1995.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster – mw ir (verzoekster) – mw
(gemachtigde verzoekster)

van de kant van de wederpartij – dhr (directeur) – dhr
(intercedent)

van de kant van de Commissie – mw mr Y.E.M.A. Timmerman-Buck
(Kamervoorzitter) – mw mr L. Mulder (lid Kamer) – dhr mr P.R. Rodrigues
(lid Kamer) – mw A.C. van Doornen (secretaris Kamer)

2.3. Op grond van hetgeen ter zitting door de wederpartij naar voren is
gebracht, heeft de Commissie besloten het onderzoek te heropenen. De
Commissie heeft vervolgens nadere informatie opgevraagd bij de
opdrachtgever van de wederpartij, te Almere, ex artikel
18 lid 2 WGB. Deze informatie werd bij schrijven van 8 augustus 1995
verstrekt. Partijen hebben van de gelegenheid om daarop te reageren
geen gebruik gemaakt. De Kamer heeft vervolgens de zaak op 11 september
1995 in raadkamer behandeld.

2.4. Het oordeel is vastgesteld door een ad hoc Kamer van de Commissie.
In deze Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een werving- en selectiebureau. Sinds 1 april
1994 was verzoekster als werkzoekende ingeschreven bij het
arbeidsbureau. In een advertentie bij het arbeidsbureau werd de functie
van Arbeids- en Organisatiepsycholoog bij de afdeling Personeelszaken
bij een bedrijf in de metaalindustrie aangeboden. De selectie voor deze
functie werd verzorgd door de wederpartij.

3.2. Verzoekster heeft op 2 mei 1994 gesolliciteerd naar de functie van
Arbeids- en Organisatiepsycholoog. Het curriculum vitae van verzoekster
is door de wederpartij doorgezonden naar de opdrachtgever van de
wederpartij.

Op 2 juni 1994 is verzoekster telefonisch afgewezen voor de genoemde
functie. Op 3 juni 1994 heeft verzoekster de wederpartij gevraagd om
een schriftelijke bevestiging van de afwijzing, met redenen toegelicht,
omdat de reden van deze afwijzing de voorkeur voor een man zou
betreffen. De wederpartij heeft bij brief van 10 juni 1994 zonder
nadere toelichting meegedeeld, dat verzoekster niet tot de kandidaten
behoorde die voor verdere gesprekken in aanmerking kwamen.

De standpunten van partijen

3.3. Verzoekster stelt het volgende. Op 2 juni 1994 heeft de
wederpartij haar telefonisch meegedeeld dat zij niet in aanmerking kwam
voor een volgende selectieronde. De wederpartij zei daarbij te hebben
besloten om, aangezien het aantal reacties op de vacature de
verwachtingen te boven ging, de wens van de opdrachtgever om de
voorkeur te geven aan een man als eerste selectiecriterium te hanteren.
In de daarop volgende discussie hanteerde de wederpartij argumenten
als: “We hebben zoveel kandidaten dat we maar beter als eerste op de
wens van het bedrijf kunnen ingaan” en “Nu valt het in je nadeel uit,
maar als een bedrijf de voorkeur geeft aan een vrouw, valt het in je
voordeel uit”. Volgens verzoekster heeft de wederpartij in genoemd
telefonisch gesprek geen gewag gemaakt van argumenten betreffende haar
ervaring en opleiding. Verzoekster bestrijdt dat zij gebrek aan
ervaring in de functie van A & O Psycholoog(e) heeft.

3.4. De wederpartij stelt het volgende. De opdrachtgever heeft niet
alleen via de wederpartij maar via verschillende kanalen de vacature
uitgezet. In totaal hebben 21 mannen en vier vrouwen gereageerd. De
wederpartij heeft van de ongeveer 15 reacties op de vacature een man en
een vrouw (verzoekster) in de eerste selectieronde geselecteerd en hun
curriculum vitae doorgezonden naar de opdrachtgever. Laatstgenoemde
heeft de rest van de selectie verzorgd en beide kandidaten van de
wederpartij afgewezen. Uiteindelijk is een man aangenomen.

De wederpartij stelt dat met betrekking tot de vacaturemelding geen
voorkeur is uitgesproken voor een man door de opdrachtgever. Pas toen
de opdrachtgever al een keuze had gemaakt sprak deze een lichte
voorkeur uit voor een man, vanwege de samenstelling van de afdeling
Personeelszaken (drie vrouwelijke en twee mannelijke medewerkers). De
opdrachtgever is een bedrijf waar ongeveer 50% van de werknemers
allochtoon is. Omdat de personeelsfunctionaris veel contact heeft met
de mensen die in de productie werken en in de cultuur van de allochtone
medewerkers de vrouw een ondergeschikte positie heeft, vond de
opdrachtgever het van belang dat de mannelijke allochtone medewerkers
een mannelijke gesprekspartner zouden krijgen. Tijdens de zitting
stelde de wederpartij dat – hoewel zij het geslacht van een kandidaat
zelf geen rol wil laten spelen – zij zich in deze motivering in de
situatie van dit bedrijf wel kon vinden.

De voorkeur voor een man was de wederpartij in eerste instantie niet
bekend en bleek pas nadat zij het curriculum vitae van verzoekster had
doorgestuurd. De wederpartij stelt dat zij dit doorzenden, indien zij
op de hoogte was geweest van de voorkeur voor een man, achterwege had
kunnen laten. De wederpartij is niet met de opdrachtgever over de
voorkeur voor een man in discussie gegaan. De wederpartij stelt, dat
het geslacht van verzoekster voor haar geen selectiecriterium is
geweest. Indien een opdrachtgever van meet af aan een voorkeur voor een
man zou uitspreken, zou de wederpartij erop attenderen dat dit niet is
toegestaan. Aangezien in casu echter de opdrachtgever al een keuze had
gemaakt was er sprake van een voldongen feit.

Verzoekster is volgens de wederpartij niet afgewezen op haar
vrouw-zijn, maar op haar gebrek aan ervaring in de functie van A & O
psycholoog(e). De wederpartij stelt dat verzoekster in bedoeld
telefonisch onderhoud ook is medegedeeld dat de reden voor haar
afwijzing te maken had met haar opleiding en werkervaring. Daarbij
heeft de wederpartij ook genoemd, dat de opdrachtgever een lichte
voorkeur voor een mannelijke kandidaat had teneinde verzoekster een
goed beeld te geven van de situatie. Achteraf denkt de wederpartij dat
zij de opmerking van de opdrachtgever beter niet had kunnen noemen. Zij
biedt haar excuses aan voor de mogelijk niet correcte wijze waarop zij
haar telefonische reactie op de sollicitatie van verzoekster heeft
geformuleerd.

3.5. De opdrachtgever van de wederpartij stelt het volgende. Van de
wederpartij is een curriculum vitae ontvangen met betrekking tot
verzoekster. Zij voldeed echter niet aan de opleidingsvereisten. Daarom
is aan de wederpartij bericht, dat de opdrachtgever aan de procedure
met betrekking tot verzoekster geen vervolg zou geven. Voorkeur voor
een man of vrouw is volgens de opdrachtgever in dat kader niet ter
sprake geweest.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de behandeling bij de
vervulling van de openstaande betrekking jegens verzoekster onderscheid
heeft gemaakt in strijd met de WGB door melding te maken van de
voorkeur van de opdrachtgever voor een man bij de afwijzing van
verzoekster voor de functie.

4.2. Artikel 3 lid 1 WGB schrijft onder andere voor dat het niet is
toegestaan bij de behandeling bij de vervulling van een openstaande
betrekking onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen.

Van het verbod in artikel 3 WGB lid 1 mag slechts worden afgeweken als
er sprake is van een van de wettelijke uitzonderingsgronden genoemd in
artikel 3 lid 2 WGB en artikel 5 lid 1 en 2 WGB.

In artikel 3 lid 2 WGB wordt onder andere bepaald dat van dit verbod
mag worden afgeweken in die gevallen waarin ingevolge enige andere wet
dan de WGB bij het aanbieden van een betrekking onderscheid tussen
mannen en vrouwen mag worden gemaakt. In artikel 5 lid 1 WGB wordt
onder ander bepaald dat van dit verbod mag worden afgeweken, indien het
gemaakte onderscheid beoogt vrouwen in een bevoorrechte positie te
plaatsen teneinde feitelijke ongelijkheden op te heffen of te
verminderen. Artikel 5 lid 2 WGB bepaalt onder meer dat van genoemd
verbod mag worden afgeweken in gevallen waarin vanwege de aard of de
voorwaarden voor de uitoefening van een beroepsactiviteit het geslacht
bepalend is.

In casu is geen sprake van de genoemde wettelijke uitzonderingsgronden.

4.3. De Commissie constateert allereerst dat de opdrachtgever ontkent
een voorkeur te hebben uitgesproken voor een man ten aanzien van de
vacaturevervulling. De Commissie acht echter aannemelijk dat zulks wel
is geschied. De wederpartij heeft dit immers gesteld en bevestigd
daarvan melding te hebben gemaakt bij de telefonisch afwijzing van
verzoekster, en tevens tijdens de zitting uiteengezet wat de motivering
van de opdrachtgever daarbij was.

4.4. De Commissie stelt vast dat de wederpartij verzoekster in de
eerste ronde heeft geselecteerd en haar c.v. heeft doorgezonden naar de
opdrachtgever. De Commissie stelt tevens vast dat pas toen de
opdrachtgever al een keuze had gemaakt, de wederpartij vernam dat de
opdrachtgever een voorkeur voor een man heeft. Ten aanzien van het
verweer van de wederpartij dat zij zelf weliswaar van die voorkeur
jegens verzoekster melding heeft gemaakt, maar bij de selectie zelf het
geslacht van verzoekster geen rol heeft laten spelen overweegt de
Commissie als volgt.

Blijkens de tekst van artikel 3 WGB en de Memorie van Toelichting op
dit artikel richt artikel 3 zich zowel tot de werkgever als tot een
derde die door deze werkgever wordt betrokken in de wervings- en
selectieprocedure (Tweede kamer, vergaderjaar 1986-1987, 19.908, nr. 3,
blz. 18).

In beginsel is de werkgever verantwoordelijk voor de naleving van de
WGB voor het geheel van de wervings-, selectie- en de aanstellingsfase.
Daarnaast is een door de werkgever ingeschakelde derde verantwoordelijk
voor de naleving van de WGB voor dat deel van de procedure waar deze
bij betrokken is.

De Commissie stelt vast dat de wederpartij niet alleen voor de eerste
selectie heeft gezorgd, maar ook betrokken is geweest bij het vervolg
van de procedure tot en met de berichtgeving aan de kandidaten.
Aangezien de wederpartij daarbij feitelijk opdrachten van de
opdrachtgever heeft uitgevoerd, heeft zij een eigen
verantwoordelijkheid ook bij dit deel van de procedure artikel 3 WGB na
te leven.

Vervolgens rijst de vraag of in casu de wederpartij heeft gehandeld in
strijd met artikel 3 WGB. De Commissie constateert ten aanzien hiervan,
dat de wederpartij zich op geen enkele wijze heeft gedistantieerd van
de voorkeur van de opdrachtgever voor een man en tevens dat zij in het
kader van de afwijzing jegens verzoekster deze voorkeur heeft gemeld.
De Commissie concludeert dat de wederpartij mitsdien jegens verzoekster
onderscheid naar geslacht heeft gemaakt en daarmee in strijd heeft
gehandeld met de wetgeving gelijke behandeling.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat te
Drachten jegens mevrouw te Eindhoven, door bij de
behandeling van de vervulling van een openstaande betrekking de
voorkeur voor een man een rol te laten spelen, in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling onderscheid maakt naar geslacht zoals

Rechters

mw mr Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw mr L. Mulder(lid Kamer), dhr mr P.R. Rodrigues (lid Kamer), mw A.C. van Doornen(secretaris Kamer)