Instantie: Commissie gelijke behandeling, 30 juli 1995

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


De wederpartij is voornemens verzoeker in het kader van een
reorganisatie te ontslaan. Verzoeker is van mening dat het al dan niet
hebben van een bepaalde godsdienstige overtuiging zowel bij de
mogelijkheden tot het uitoefenen van zijn functie als bij het
voorgenomen ontslag een rol speelt. Hij is van mening dat de
wederpartij daarmee in strijd handelt met de AWGB. Voor wat betreft de
verhouding werkgever/werknemer geeft de AWGB een specifieke
uitzondering voor de discriminatiegrond godsdienst in artikel 5, tweede
lid, sub a AWGB. Deze uitzondering geldt voor instellingen op
godsdienstige en levensbeschouwelijke grondslag. De Commissie stelt
vast dat de wederpartij geen instelling is op godsdienstige of
levensbeschouwelijke grondslag. Dat betekent dat voornoemde
uitzondering op het verbod van onderscheid niet van toepassing is. De
Commissie overweegt voorts dat, gelet op het aandeel van werknemers die
afkomstig zijn uit de voormalige in de adviesgroep van de wederpartij
(namelijk eenderde deel), het aannemelijk is dat het bestendigen van de
bestaande relaties tot gevolg heeft gehad dat verzoeker minder toegang
heeft gekregen tot instellingen op bepaalde godsdienstige grondslag.
Het bestendigen van bestaande relaties leidde er immers toe dat daar
waar werknemers afkomstig uit de relaties onderhielden met instellingen
op godsdienstige grondslag, deze gehandhaafd bleven. Daardoor hadden
verzoeker, en zijn collega’s die eveneens uit de afkomstig waren, geen
toegang tot de christelijke scholen waarmee de andere collega’s al een
relatie onderhielden. De Commissie stelt daarom vast dat verzoeker door
het bestendigen van bestaande relaties zoals de wederpartij dat gedaan
heeft, enig nadeel heeft ondervonden, dat voor een deel voortduurde
nadat zijn functie in verband met zijn arbeidsongeschiktheid
hoofdzakelijk een bureaufunctie is geworden. Volgens artikel 2, eerste
lid, AWGB geldt het in de AWGB neergelegde verbod van onderscheid niet
ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is.
Onder een objectieve rechtvaardigingsgrond verstaat de Commissie dat
het onderscheid wordt gemaakt om een objectief doel te dienen en
daartoe middelen zijn gekozen die geschikt en noodzakelijk zijn om dit
doel te bereiken, terwijl dit doel niet is te bereiken op andere wijzen
waarbij geen indirect onderscheid naar godsdienst wordt gemaakt. De
Commissie constateert voorts, dat de wederpartij om het beoogde doel te
bereiken als middel hanteert het handhaven van die werknemers bij de
opdrachtgevers waarmee de betrokken werknemers al een relatie
onderhielden. De Commissie acht dit middel geschikt om het doel te
bereiken. De Commissie overweegt vervolgens dat het middel tevens
proportioneel geacht kan worden. De Commissie overweegt dat het
bestendigen van de bestaande relaties op de wijze zoals de wederpartij
dat gedaan heeft, in dit geval noodzakelijk geacht kan worden. De
Commissie komt tot de conclusie dat de wederpartij bij het voorgenomen
ontslag van verzoeker geen onderscheid op grond van geslacht maakt
omdat het criterium multi-inzetbaarheid geen verband houdt met
onderscheid op grond van godsdienst.

Volledige tekst


Daarentegen heeft wederpartij voldoende aannemelijk gemaakt dat de
veronderstelde verminderde inzetbaarheid wordt verklaard door de
gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van verzoeker en geen verband houdt
met zijn afkomst uit een openbaar-neutrale fusie-partner.

Dit leidt tot de conclusie dat de wederpartij bij het voorgenomen
ontslag van verzoeker geen onderscheid op grond van godsdienst maakt.

4.19. Aangezien de Commissie oordeelt dat het criterium multi-
inzetbaarheid, zoals dat is toegepast door de wederpartij, geen verband
houdt met onderscheid op godsdienst, behoeft niet te worden onderzocht
of toepassing van het criterium tot indirect onderscheid ten aanzien
van verzoeker leidt.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de
te Goes jegens de heer te Nisse – geen onderscheid naar
godsdienst maakt bij de arbeidsvoorwaarden, zoals bedoeld in artikel 5,
eerste lid, sub d en artikel 1 Algemene wet gelijke behandeling; – geen
onderscheid naar godsdienst maakt bij de voorgenomen beëindiging van de
arbeidsverhouding, zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid, sub b en
artikel 1 Algemene wet gelijke behandeling.

Rechters

mw mr Y.E.M.A. Timmerman-Buck (Kamervoorzitter), mw mr J.R. Dierx(lid Kamer), dhr mr P.R. Rodrigues (lid Kamer), mw mr G.L.M. Lenssen(secretaris Kamer)