Instantie: Rechtbank Breda, 23 maart 1995

Instantie

Rechtbank Breda

Samenvatting


Partijen zijn negen jaar gehuwd geweest en nu gescheiden. Zij hebben
een kind van vijf jaar. De man stelt dat de vrouw geen behoefte heeft
omdat zij inkomsten heeft door middel van werkzaamheden in de
gezinsverzorging en kinderopvang. De rechtbank oordeelt dat de behoefte
van de vrouw vaststaat nu de man, tegenover de betwisting daarvan door
de vrouw, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw inkomen uit
arbeid heeft. Alimentatie wordt ƒ 600,=.

Volledige tekst

1. Het verdere verloop van het geding

Dit blijkt uit de volgende stukken:

-de beschikking van deze rechtbank d.d. 25 november 1994, met alle
daarin vermelde stukken; -de op 3 november 1994 en 16 februari 1995
ontvangen brieven van de procureur van de man met bijlagen; -de op 10
november 1994 ontvangen brief en het op 7 maart 1994 ontvangen
faxbericht van de procureur van de vrouw.

De inhoud van deze stukken dient als hier overgenomen te worden
beschouwd.

2. De verdere beoordeling

2.1. De rechtbank volhardt bij hetgeen in voormelde beschikking werd
overwogen en beslist, voor zover thans nog relevant.

2.2. Bij voormelde beschikking is de echtscheiding tussen partijen
uitgesproken, alsmede een aantal nevenvoorzieningen getroffen. Thans
dient nog te worden beslist op het verzoek van de vrouw tot
vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsuitkering van ƒ
2.000,= per maand.

2.3. Door de man wordt betwist dat de vrouw behoefte heeft aan de
verzochte bijdrage. Bovendien stelt hij de financiele draagkracht te
missen tot betaling van enige bijdrage.

2.4. Ter terechtzitting is door de man gesteld dat de vrouw inkomen
heeft middels gezinsverzorging en kinderopvang. Nu hij, tegenover de
betwisting daarvan door de vrouw, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de
vrouw inkomsten uit arbeid genereert, staat de behoefte van de vrouw
aan een bijdrage vast.

2.5. Voor de vaststelling van de financiele draagkracht van de man gaat
de rechtbank uit van de volgende niet dan wel onvoldoende weersproken
gegevens.

2.6. De man heeft een salaris van ƒ 3.653,86 bruto per maand, te
vermeerderen met de gebruikelijke vakantietoeslag en een bedrag van
gemiddeld ƒ 893,= bruto per maand aan reisuren. Blijkens de door de man
bij brief van 15 februari 1995 overgelegde produkties ontvangt hij,
anders dan door hem ter terechtzitting gesteld, thans nog steeds een
bedrag aan reisuren.

2.7. Voor de vaststelling van lasten en de uitgaven van de man gaat de
rechtbank uit van de volgende posten op maandbasis:

– het op de Algemene Bijstandswet gebaseerde normbedrag voor een
zelfstandig wonende alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent,
waaruit de noodzakelijke in het algemeen geldende kosten van
levensonderhoud moeten worden voldaan; – ƒ 900,= aan huur nu de man
voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij wegens de ziekte van zijn
vader niet langer bij zijn ouders kan blijven wonen dan strikt
noodzakelijk is en hij voor het huren van een huis is aangewezen op een
particuliere woningbouwvereniging of woningbureau; – ƒ 100,= aan
Moirafonds; – ƒ 40,= aan kosten verbonden aan de omgangsregeling; – ƒ
32,= aan ziektekostenverzekering; – ƒ 250,= ten behoeve van het
minderjarige kind van partijen.

2.8. Voor het overige is niet gebleken van lasten waarmee in het
bijzonder rekening moet worden gehouden.

2.9. Op grond van voormelde financiele omstandigheden en rekening
houdend met de fiscale gevolgen, acht de rechtbank bij de man de
draagkracht aanwezig na te melden bijdrage te voldoen aan de vrouw. Die
bijdrage acht de rechtbank overigens in overeenstemming met de
wettelijke maatstaven.

2.10. Aangezien partijen (gewezen) echtgenoten zijn, zal de rechtbank
bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3. De verdere beslissing

De rechtbank

bepaalt dat de man vanaf de dag dat de beschikking van deze rechtbank,
d.d. 25 november 1994, wordt ingeschreven in de registers van de
burgerlijke stand aan de vrouw voor levensonderhoud tegen bewijs van
kwijting en voor de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen een bedrag
van ƒ 600,= (zeshonderd gulden) per maand; bepaalt dat iedere partij de
eigen kosten draagt;

wijst af het meer of anders verzochte.

Rechters

mr. Cohen