Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 9 maart 1995

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Appellanten (ex-man en nieuwe partner) vorderen geintimeerde (ex-vrouw)
te verbieden tot het doen of herhalen van uitlatingen in het openbaar die
de goede eer van appellanten aantasten. Het Hof is van mening dat
onvoldoende aannemelijk is geworden dat appellanten in hun eer en goede
naam worden aangetast en derhalve schade lijden, dan wel dat daarvoor
alsnog dient te worden gevreesd. Daarom wordt het vonnis waarvan beroep
bekrachtigt.

Volledige tekst

1. Het geding in hoger beroep

1.1. Appellanten -G en L- zijn bij dagvaarding van 13 december 1994 in
hoger beroep gekomen van het vonnis dat de president van de rechtbank te
Haarlem op 29 november 1994 onder rolnummer KG 744/1994 bij verstek heeft
uitgesproken tussen G en L als eisers en geintimeerde -K- als gedaagde.
G en L hebben vier grieven tegen dat vonnis geformuleerd en gevorderd dat
het hof het vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende K alsnog zal
verbieden tot het doen of herhalen van uitlatingen in het openbaar die de
goede naam en eer van G en L aantasten, zulks op straffe van verbeurte van
een dwangsom van ƒ 5000,= per overtreding van dat verbod, met veroordeling
van K in de gedingkosten van beide instanties.

1.2. Bij memorie van grieven met produkties hebben G en L geconcludeerd
overeenkomstig de appeldagvaarding.

1.3. Bij memorie van antwoord heeft K de grieven bestreden en
geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met
veroordeling van G en L in de gedingkosten.

1.4. Vervolgens hebben partijen de zaak door hun advocaten doen bepleiten.
Mr. van Gulick deed dat aan de hand van een nadien overgelegde pleitnota.

1.5. Tenslotte is arrest gevraagd onder overlegging van de gedingstukken
van beide instanties. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

2. De grieven

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de appeldagvaarding.

De uitgangspunten

In dit geding dient voorshands van het volgende te worden uitgegaan:

-G is met K gehuwd geweest;

-dit huwelijk is ontbonden door de inschrijving op 1 augustus 1994 in de
registers van de burgerlijke stand van een desbetreffende beschikking van
de rechtbank te Haarlem van 21 juni 1994;

-G is een nieuwe relatie aangegaan met L.

4. De beoordeling van het hoger beroep

4.1. De hierboven onder 1.1. omschreven vordering van G en L is -zakelijk
samengevat- gebaseerd op de volgende stellingen:

-tijdens de echtscheidingsprocedure tussen G en K en ook daarna is er
sprake geweest van een terreur van telefoontjes, brieven en kwaadsprekerij
door K, waardoor G en L in het openbaar in hun goede naam en eer worden
aangetast;

-ondanks herhaalde sommaties van de kant van G en L houdt K er niet mee
op G en L in hun eer en goede naam aan te tasten;

-door de onrechtmatige handelwijze van K hebben G en L schade geleden en
dreigen zij nog verder schade te lijden, zodat zij belang hebben bij de
door hen in kort geding gevraagde voorziening.

Ter adstructie van hun vordering verwijzen G en I in hoofdzaak naar de
volgende door hen overgelegde stukken:

a. een brief van K van 28 oktober 1993 aan mr Sol, raadsman van G in
genoemde echtscheidingsprocedure; b. enkele briefkaarten die K eind
1993/begin 1994 heeft gezonden aan de ouders van G; c. een brief van K aan
de moeder van L gedateerd 13 augustus 1994; d. een anonieme brief -volgens
G en L afkomstig van K- aan H. Lyons van Kerry Algae Ltd. in Ierland; e.
een anonieme brief -volgens G en L afkomstig van K- aan de privekliniek
voor plastische chirurgie Holystaete te Vlaardingen; f. een in oktober
1994 bij het Medisch Centrum voor Esthetische Geneeskunde te Scheveningen
binnengekomen anonieme brief, volgens G en L afkomstig van K; g. een brief
van K aan genoemde Lyons van 17 november 1994; h. een brief van K van 18
november 1994 aan de hiervoor onder f. genoemde instelling.

4.2. K. betwist dat de hierboven onder 4.1. sub d. tot en met f. genoemde
brieven van haar afkomstig zijn. Verder bestrijdt zij dat zij onrechtmatig
tegenover G en/of L heeft gehandeld en dat deze (nog) voldoende belang
hebben bij hun appel en het daarbij gevraagde verbod, mede nu zij op het
punt staan om definitief, althans voor langere tijd, naar de Verenigde
Staten te vertrekken.

4.3. De president heeft de door G en L gevraagde voorziening geweigerd.
Tegen die beslissing en de gronden waarop die rust richten zich de
grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen.

4.4. Tegenover de betwisting door G en L is niet aannemelijk geworden dat
zij op het punt zouden staan naar het buitenland te vertrekken. Zij houden
er dus reeds daarom belang bij dat in hoger beroep wordt onderzocht of hun
in eerste aanleg door de president afgewezen vordering -die zij in hoger
beroep hebben gehandhaafd- alsnog dient te worden toegewezen.

4.5. Op de betwisting door K staat voorshands niet vast dat de hierboven
onder 4.1. sub d. tot en met f. genoemde voorschriften van haar afkomstig
zijn. Dit kort geding leent zich niet voor een nader onderzoek daarnaar.

4.6. Ten aanzien van de overige hiervoor onder 4.1 genoemde geschriften
dient te worden vooropgesteld dat die gericht zijn aan individuele
personen dan wel instellingen, en dat niet aannemelijk is dat die
geschriften zouden zijn verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen
dan wel openlijk ten gehore gebracht als bedoeld in artikel 261 van het
Wetboek van Strafrecht. Nog daargelaten de inhoud van die geschriften
kunnen die dus -anders dan G en I blijkbaar menen- voorshands niet als
smaadschrift in de zin van genoemd wetsartikel worden bestempeld.

4.7. Ten aanzien van de inhoud van die geschriften geldt het volgende. De
hierboven onder 4.1 sub a. tot en met c. genoemde geschriften hangen
blijkens hun inhoud ten nauwste samen met de echtscheidingsprocedure
tussen G en K en de problematiek die in dat verband tussen hen beiden
hebben gespeeld. Mede in het licht daarvan rechtvaardigen inhoud en
strekking van die geschriften niet een voorziening als door G en L
gevraagd, te meer nu die geschriften uit het tijdvak oktober 1993-augustus
1994 dateren, de echtscheiding tussen G en K inmiddels is ingeschreven,
en niet aannemelijk is geworden dat K nadien de ouders van G dan wel diens
advocaat of de moeder van L op de door G en L gewraakt wijze zou hebben
benaderd, of dat zulks alsnog zou dreigen.

4.8. De hierboven onder 4.1 sub g. en h. genoemde brieven van K hebben
blijkens hun inhoud kennelijk tot strekking de geadresseerden -zakelijke
contacten van G- te waarschuwen voor G en L, zulks onder meer onder
verwijzing naar justitiecontacten van laatstgenoemden. Voorshands is
onvoldoende aannemelijk geworden dat G en L door de inhoud van die brieven
in hun eer en goede naam worden aangetast en deswege materiele of
immateriele schade zouden lijden, dan wel dat daarvoor alsnog door
handelingen van de zijde van K moet worden gevreesd. Voor de gevraagde
voorziening bestaat dan ook geen aanleiding, hetgeen betekent dat de
grieven falen en dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd.

4.9. Nu G. en K. gewezen echtgenoten zijn bestaat er aanleiding om ook in
hoger beroep de proceskosten te compenseren als na te melden.

5. Beslissing

Het Hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep: compenseert de
gedingkosten in hoger beroep aldus dat elke partij de eigen kosten draagt.

Rechters

Mrs. Aaftink, Bockwinkel en Coeterier