Instantie: President Rechtbank Amsterdam, 23 februari 1995

Instantie

President Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Ondanks het feit dat eiseres in de tussenliggende periode ook is
misbruikt door haar stiefvader, is gedaagde volledig aansprakelijk voor
de schade, omdat gedaagde in ieder geval verantwoordelijk is voor een
belangrijk deel van de bij eiseres geconstateerde psychische
problematiek. De hoogte van het toegekende voorschot wordt afgeleid van
de te verwachte hoogte van de schadevergoeding in de bodemprocedure,
ƒ 7500 toegekend.

Volledige tekst

Verloop van de procedure:

Ter terechtzitting van 10 februari 1995 heeft W gesteld en gevorderd
overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding, met
dien verstande dat zij haar eis heeft vermeerderd en tevens wettelijke
rente vordert. N heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van
de gevraagde voorziening. Na verder debat hebben partijen stukken,
waaronder van weerszijden produkties en pleitnotities, overgelegd voor
vonniswijzing.

Gronden van de beslissing:

1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten:

a. W, geboren op 28 januari 1969, heeft op 10 november 1993 aangifte
gedaan bij de jeugd- en zedenpolitie te Amsterdam van jegens haar
gepleegde ontucht door N, een oom van haar, in de periode van 1972 tot
1982 en in de periode van 1984 tot 1988.

b. In de periode dat W in Australie woonde, in 1982-1984, heeft de
stiefvader van W geprobeerd ontucht met haar te plegen.

c. N is op 17 februari 1994 gehoord door de jeugd- en zedenpolitie te
Amsterdam. Hij heeft erkend dat hij seksuele contacten met W heeft gehad
vanaf haar tiende/elfde jaar.

d. Op 21 november 1994 heeft de strafzaak tegen N bij deze rechtbank
gediend. Bij vonnis van 5 december 1994 van deze rechtbank is bewezen
geacht dat N in de periode van januari 1984 tot 28 januari 1985 met W
meerdere malen ontuchtige handelingen heeft gepleegd. N is veroordeeld
tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden
voorwaardelijk en waarbij het onvoorwaardelijke deel kan worden
vervangen door dienstverlening.

2. W vordert N te veroordelen aan haar ƒ 7.500,= te betalen als
voorschot op de door haar geleden immateriele schade.

3. W stelt dat naast de pijn en de verwarring die de ontucht zelf
destijds meebracht, onder meer haar hele seksuele ontwikkeling gestoord
is verlopen en dat zij ook overigens ten gevolge van het seksueel
misbruik geestelijk is beschadigd. Zij heeft last van ernstige
depressies, is gedurende enige tijd ernstig suicidaal geweest en lijdt
ten gevolge van het seksueel misbruik aan een posttraumatische
stress-stoornis, aldus W. W stelt tenslotte dat zij problemen heeft met
het aangaan van relaties en het stellen van vertrouwen in andere
mensen.

4. W heeft onder meer een aantal processen-verbaal overgelegd, alsmede
een brief van een psychologe van het Riagg d.d. 31 januari 1994. Deze
stukken worden hier herhaald en ingelast beschouwd.

5. N voert aan dat W in 1983/1984 door een ex-stiefvader seksueel is
misbruikt en dat deze stiefvader eveneens verantwoordelijk is voor de
psychische toestand waarin W zich bevindt. N twijfelt of W moeite heeft
met het aangaan van relaties, gelet op het feit dat zij thans een
vriend heeft. Subsidiair verzoekt N, indien aan W een immateriele
schadevergoeding wordt toegekend, rekening te houden met zijn
financiele situatie.

6. Op grond van het onder 1d genoemde vonnis kan als vaststaand worden
aangenomen dat N W gedurende enige tijd seksueel heeft misbruikt. Voorts
is voldoende aannemelijk geworden – mede naar algemene ervaringsregels
– dat W als gevolg van dit misbruik is aangetast in haar persoon
waardoor ernstig geestelijk leed bij haar is veroorzaakt. Dit
rechtvaardigt toekenning van een voorschot op vergoeding van
immateriele schade. Weliswaar staat voldoende vast dat W door haar
stiefvader in Australie seksueel is benaderd, maar tevens is voldoende
aannemelijk dat N verantwoordelijk is voor in ieder geval een
belangrijk deel van de bij haar geconstateerde psychische problematiek.
Hoewel de omvang en het aandeel van N in de schade nog nader dient te
worden vastgesteld, komt het door W thans gevorderde voorschot op een
schadevergoeding in de gegeven omstandigheden niet onredelijk voor.
Het bedrag tot voldoening waarvan N zal worden veroordeeld, geldt als
voorschot ter nadere verrekening met hetgeen hij ten gronde zal blijken
verschuldigd te zijn.

7. Er is onvoldoende aanleiding het verzoek van N, rekening te houden
met zijn financiele situatie, te honoreren. Die situatie is niet
zodanig dat hij in redelijkheid niet in staat zou zijn het gevraagde
voorschot te betalen.

8. N wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten
veroordeeld.

Beslissing:

1. Veroordeelt N om aan W te voldoen ƒ 7.500,- (zevenduizendvijfhonderd
gulden), vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf 2 februari
1995 tot aan de dag van voldoening.

2. Veroordeelt N in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde
van W begroot op en te voldoen als volgt: -aan W: ƒ 87,50 aan de bij
haar gevallen kosten aan vastrecht, en -aan de griffier van deze
rechtbank: ƒ 262,50 aan overig vastrecht, ƒ 71,90 aan exploitkosten, en
ƒ 1.500,= aan salaris procureur/

3. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

4. Wijst het meer of anders gevorderde af.

Rechters

Mr Orobio de Castro