Instantie: Rechtbank Alkmaar, 19 januari 1995

Instantie

Rechtbank Alkmaar

Samenvatting


Partijen zijn vijf jaar getrouwd geweest en hebben een kind van negen jaar
oud. De man voert verweer tegen de hoogte en duur van het
alimentatieverzoek. De rechtbank stelt eerst de financiele omstandigheden
en de gezinssituatie van partijen vast. Vervolgens overweegt de rechtbank:
Partijen zijn vijf jaar gehuwd geweest en hebben voor het huwelijk vier
jaar samengewoond als waren zij gehuwd. Gelet op het vorenstaande is de
rechtbank van oordeel dat de hoogte en de duur van na te melden bijdrage
in het levensonderhoud van de vrouw geheel in overeenstemming is met de
wettelijke maatstaven. De rechtbank limiteert de alimentatie tot een
periode van negen jaar. Alimentatie wordt ƒ 800,=.

Volledige tekst

Gezien de overgelegde en als hier ingevoegd geldende stukken, waaronder:
het inleidend verzoekschrift met de daarbij behorende bescheiden als
bedoeld in art. 815 lid 2 a t/m d van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering, ingekomen ter griffie op 18 april 1994;

Het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 juni 1994;

Gelet op de mondelinge behandeling gehouden op 21 november 1994 blijkens
het daarvan opgemaakte proces-verbaal;

Overweegt ten aanzien van de feiten:

De vrouw heeft bij bovengenoemd verzoekschrift (onder meer) verzocht
echtscheiding, subsidiair scheiding van tafel en bed tussen partijen,
(Nederlanders) uit te spreken.

De man heeft bij verweerschrift zich ten aanzien van de echtscheiding, de
gezagsvoorziening en het gebruik van de echtelijke woning gerefereerd aan
het oordeel van de rechtbank, doch verweer gevoerd tegen de gevraagde
bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, zulks wat betreft de hoogte
van die bijdrage en de onbeperkte duur van de bijdrage.

Overweegt ten aanzien van het recht:

De vrouw heeft voldaan aan het voorschrift van art. 815 lid 2 a t/m d van
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

De rechtbank heeft de in deze beschikking vermelde voornamen en
geslachtsnamen van partijen en de datum en plaats van de
huwelijksvoltrekking, alsmede de voornaam, geboortedatum en -plaats van
hun minderjarige kind, overgenomen uit het desbetreffende bescheid, voor
zover nodig met dienovereenkomstige rectificatie van bovengenoemd
verzoekschrift.

Het gestelde omtrent de huwelijkssluiting, het huwelijksgoederenregime,
het minderjarig kind en de nationaliteit van partijen staat als niet
weersproken en gedeeltelijk gestaafd door overlegde bescheiden vast.

Voorts is als gesteld en niet weersproken komen vast te staan dat het
huwelijk duurzaam is ontwricht, zodat het verzoek tot echtscheiding, nu
daartegen geen verweer wordt gevoerd, kan worden toegewezen.

Ook de nevenvoorzieningen ten aanzien van de gezagsvoorziening, de
kinderalimentatie en het gebruiksrecht van de echtelijke woning, zoals
verzocht bij het inleidend verzoekschrift en de omgang zoals door de man
bij gelegenheid van de mondelinge behandeling verzocht, kunnen worden
toegewezen, aangezien daartegen geen verweer wordt gevoerd en deze de
rechtbank gegrond voorkomen.

Tussen partijen is nog in geschil de hoogte en de duur van de door de
vrouw gevraagde uitkering tot haar levensonderhoud.

Hieromtrent is uit de stukken en de mondelinge behandeling het volgende
gebleken:

De vrouw heeft als alleenstaande ouder de zorg voor het uit hun huwelijk
geboren minderjarige kind, M, en het uit een eerdere relatie geboren
inmiddels meerderjarige kind, D. Zij heeft inkomen uit arbeid ad ƒ 689,=
netto per maand. Ze ontvangt geen aanvullende ABW-uitkering. M heeft een
studiebeurs. Hij eet mee en zorgt voor het overige financieel voor
zichzelf. Tot dusver ontvangt de vrouw ƒ 300,= per maand aan alimentatie
voor M en ƒ 800,= per maand aan alimentatie voor zichzelf.

De man heeft inkomen uit arbeid van ca. ƒ 3.695,= netto per maand,
inclusief loonbeschikking.

Hij bewoont de echtelijke woning, waarvoor aan hypotheeklasten ƒ 158,= per
maand aan aflossing en ƒ 624,= per maand aan rente betaald dient te
worden. Terzake van oudedagsvoorziening betaalt de man een lijfrentepremie
bij de Centraal Beheer ad ƒ 250,= per maand. De man ziet de zoon eenmaal
in de veertien dagen een weekend. De omgangskosten worden door hem gesteld
op ca. ƒ 70,= per maand. Ten gevolge van een hartaanval heeft de man wat
hogere dieetkosten, door hem gesteld op ƒ 45,= per maand en voorts extra
medische kosten ad ƒ 55,= per maand.

Partijen zijn vijf jaar gehuwd geweest en hebben voor het huwelijk vier
jaar samengewoond als waren zij gehuwd. Gelet op het vorenstaande is de
rechtbank van oordeel dat de hoogte en de duur van na te melden bijdrage
in het levensonderhoud van de vrouw geheel in overeenstemming is met de
wettelijke maatstaven.

Beschikt als volgt:

Spreekt tussen partijen op gehuwd, echtscheiding uit.

Benoemt over de minderjarige: geboren te op .

tot voogdes de vrouw en tot toeziend voogd de man.

Beveelt voor zover nodig de afgifte van de minderjarige aan de met het
gezag belaste ouder.

Bepaalt dat de volgende omgangsregeling tussen de minderjarige en de niet
met het gezag belaste ouder zal gelden: een weekend in de veertien dagen
van vrijdagmiddag tot zondagavond, alsmede gedurende de vakantieperiodes,
een en ander door partijen in onderling overleg te regelen.

Bepaalt dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding
van voornoemde minderjarige aan de vrouw telkens bij vooruitbetaling zal
betalen ƒ 300,= per maand, te vermeerderen met het bedrag van iedere
uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve
van deze minderjarige kan of zal worden verleend, een en ander met ingang
van de dag waarop de voogdij aanvangt, met dien verstande dat de kosten
van niet vrijwillige nakoming voor rekening van de bijdrageplichtige
komen.

Bepaalt dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud zal
betalen van ƒ 800,= per maand (zegge: achthonderd gulden), telkens bij
vooruitbetaling te voldoen met ingang van de dag van inschrijving van deze
beschikking, zulks voor een periode van negen jaar met dien verstande dat
de kosten van niet vrijwillige nakoming voor rekening van de
bijdrageplichtige komen.

Bepaalt dat de man indien deze op het ogenblik van de inschrijving van
deze beschikking de echtelijke woning aan de bewoont, jegens de vrouw
bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot
inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na
voormelde inschrijving tegen betaling van de aan deze woning verbonden
hypotheeklasten.

Verklaart deze beschikking met uitzondering van de echtscheiding
uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.

Compenseert de proceskosten tussen partijen, echtelieden, in dier voege,
dat ieder partij haar eigen kosten draagt.

Rechters

mr. M.G.W. Otterspoor-Kousemaker