Instantie: Commissie gelijke behandeling, 30 december 1994

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster heeft naar aanleiding van een advertentie in een
plaatselijk blad telefonisch gesolliciteerd bij de wederpartij naar de
deeltijdfunctie van verkoopster. Volgens verzoekster is zij in dit
telefoongesprek afgewezen voor de functie omdat de wederpartij voorkeur
had voor iemand zonder kinderen. Verzoekster heeft een kind en zou
daardoor volgens de wederpartij niet altijd beschikbaar zijn.
Verzoekster was ook na aandringen van de zijde van de Commissie niet
bereid op de zitting te verschijnen. Ook de wederpartij was bij de
zitting niet aanwezig. Aan verzoekster is telefonisch door de Commissie
meegedeeld dat het verschijnen van partijen op de zitting in dit geval
absoluut noodzakelijk was om nadere informatie te verkrijgen, omdat
partijen verschillende lezingen geven van de feiten. Nu verzoekster
niet op de zitting is verschenen, kan niet vastgesteld worden dat de
wederpartij haar inderdaad in verband met het feit dat zij een kind
heeft, heeft afgewezen voor de geboden functie. Daarom kan de Commissie
niet tot een andere conclusie komen dan dat verzoekster niet
aannemelijk heeft gemaakt dat haar moederschap een rol heeft gespeeld
bij de beslissing om haar niet in aanmerking te laten komen voor de
geboden functie.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 29 maart 1994 verzocht mevrouw te Stein (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij
de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of te
Stein (hierna: de wederpartij) onderscheid heeft gemaakt in strijd met
de wetgeving gelijke behandeling.

1.2. Verzoekster heeft naar aanleiding van een advertentie in een
plaatselijk blad telefonisch gesolliciteerd bij de wederpartij naar de
deeltijdfunctie van verkoopster. Volgens verzoekster is zij in dit
telefoongesprek afgewezen voor de functie omdat de wederpartij voorkeur
had voor iemand zonder kinderen. Verzoekster heeft een kind en zou
daardoor volgens de wederpartij niet altijd beschikbaar zijn.

Verzoekster is van mening dat de wederpartij hierdoor in strijd met de
Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB; Stb. 1989, 168)
heeft gehandeld.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder de gelegenheid gehad hun
standpunten toe te lichten.

2.2. De Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid is op 1 september 1994, de datum van inwerkingtreding van de
Algemene wet gelijke behandeling (AWGB; Stb. 1994, 230) opgeheven. Zij
heeft haar werkzaamheden overgedragen aan de op 1 september 1994
ingestelde Commissie gelijke behandeling (hierna: de Commissie). Deze
Commissie heeft de behandeling van de onderhavige zaak overgenomen.

2.3. De Commissie heeft partijen opgeroepen hun standpunten nader toe
te lichten tijdens een zitting op 8 december 1994.

Partijen zijn niet op de zitting verschenen.

Bij de beraadslagingen over deze zaak waren de volgende Commissieleden
aanwezig:

– mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter) – dhr mr A.W. Heringa (lid
Kamer) – mw mr A.C. Possel (lid Kamer).

2.4. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder paragraaf 2.3.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij, een modezaak, heeft eind 1993 of januari 1994 een
advertentie geplaatst in het plaatselijk blad … waarin zij vroeg om
een verkoopster in deeltijd. Verzoekster heeft telefonisch naar deze
functie gesolliciteerd. Tijdens dit gesprek is verzoekster door een
heer te woord gestaan; deze heer heeft zich echter niet aan verzoekster
voorgesteld. Volgens verzoekster is het telefoongesprek als volgt
verlopen: Aan verzoekster werd gevraagd of zij kinderen heeft. Toen
verzoekster hierop antwoordde dat zij een kind van bijna twee jaar
heeft, zei de persoon aan de andere kant van de lijn: ” Dan spijt het
me voor je, maar dan ben je al afgevallen, want wij zoeken iemand
zonder kinderen, omdat zij altijd beschikbaar zijn.” Toen verzoekster
hierop antwoordde dat zij de kinderopvang goed geregeld had, onderbrak
de wederpartij haar betoog met de opmerking “als je kind ziek is, komen
we in de problemen.” De wederpartij kan zich, naar haar zeggen, dit
telefoongesprek niet herinneren.

De standpunten van partijen

3.2. Verzoekster is van mening dat de wederpartij jegens haar in strijd
met de WGB heeft gehandeld. Verzoekster voelt zich als vrouw, moeder en
herintreedster door de houding van de wederpartij zeer gediscrimineerd.

3.3. De wederpartij acht het zeer onwaarschijnlijk dat een
telefoongesprek als door verzoekster beschreven, heeft plaatsgevonden.
De wederpartij wijst erop dat hij zelf ook twee kinderen van negen en
vier jaar heeft en dat zijn vrouw dagelijks werkzaam is in het eigen
bedrijf. Ook hebben meerdere van de personeelsleden van de wederpartij
kinderen. Hieruit blijkt volgens de wederpartij dat hij hier geen
problemen mee heeft. De wederpartij geeft aan dit een pijnlijke zaak te
vinden en zich van geen kwaad bewust te zijn.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster
onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd met artikel 3 lid 1
WGB.

4.2. Artikel 3 lid 1 WGB verbiedt het maken van onderscheid op grond
van geslacht bij de aanbieding van een betrekking en in de
selectieprocedure. Alleen in geval van een wettelijke uitzondering,
bijvoorbeeld als de werkgever een voorkeursbeleid voor vrouwen wil
voeren, of wanneer sprake is van een geslachtsbepaalde functie, mag
van dit verbod worden afgeweken. De reden van deze afwijking moet in de
advertentie worden vermeld (artikel 3 lid 2 WGB).

In artikel 3 lid 3 WGB wordt het algemene verbod om onderscheid te
maken naar geslacht bij de aanbieding van een betrekking nader
uitgewerkt. Dit artikel schrijft voor dat uit de tekst en vormgeving
van een advertentie duidelijk moet blijken dat zowel mannen als vrouwen
in aanmerking komen. In het vierde lid van artikel 3 wordt deze eis
vervolgens verder toegespitst op het gebruik van functiebenamingen.
Hierin is bepaald dat of zowel de mannelijke als de vrouwelijke
functiebenaming gebruikt moet worden, of uitdrukkelijk vermeld moet
worden dat zowel mannen als vrouwen in aanmerking komen.

In artikel 1 WGB is bepaald dat onder onderscheid tusssen mannen en
vrouwen direct en indirect onderscheid verstaan wordt. Onder direct
onderscheid wordt mede verstaan, onderscheid op grond van zwangerschap,
bevalling en moederschap. Onder indirect onderscheid wordt verstaan
onderscheid op grond van andere hoedanigheden dan het geslacht,
bijvoorbeeld echtelijke staat of gezins- omstandigheden, dat
onderscheid op grond van geslacht tot gevolg heeft, tenzij dit
onderscheid objectief gerechtvaardigd is.

4.3. Verzoekster stelt dat zij is afgewezen voor de functie omdat zij
een kind heeft. De wederpartij zou volgens haar gezegd hebben dat
mensen zonder kinderen altijd beschikbaar zijn en dat de wederpartij in
de problemen zou komen bij ziekte van het kind van verzoekster.

4.4. De vraag die voorligt, is of aannemelijk is geworden dat het feit
dat verzoekster een kind van bijna twee jaar heeft, aanleiding voor
wederpartij vormde om verzoekster niet in aanmerking te laten komen
voor de functie van verkoopster.

Hieromtrent overweegt de Commissie als volgt. Verzoekster was ook na
aandringen van de zijde van de Commissie niet bereid op de zitting te
verschijnen. Ook de wederpartij was bij de zitting niet aanwezig. Aan
verzoekster is telefonisch door de Commissie meegedeeld dat het
verschijnen van partijen op de zitting in dit geval absoluut
noodzakelijk was om nadere informatie te verkrijgen, omdat partijen
verschillende lezingen geven van de feiten. Nu verzoekster niet op de
zitting is verschenen, kan niet vastgesteld worden dat de wederpartij
haar inderdaad in verband met het feit dat zij een kind heeft, heeft
afgewezen voor de geboden functie.

Het bovenstaande kan de Commissie niet tot een andere conclusie leiden
dan dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar moederschap
een rol heeft gespeeld bij de beslissing om haar niet in aanmerking te
laten komen voor de geboden functie.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat niet aannemelijk is
geworden dat te Stein jegens mevrouw te Stein
onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd met artikel 3 Wet
gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Rechters

Mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter), dhr mr A.W. Heringa (lidKamer), mw mr A.C. Possel (lid Kamer).