Instantie: Commissie gelijke behandeling, 30 december 1994

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster heeft een tijdelijke ambtelijke aanstelling die op 1
januari 1995 afloopt. Twee andere medewerksters hebben eveneens een
tijdelijke aanstelling. Het contract van beide medewerksters wordt
verlengd en dat van verzoekster wordt niet verlengd. Verzoekster is van
mening dat haar zwangerschap de enige daarvoor aanwijsbare reden kan
zijn. Zij is op die grond van mening dat de wederpartij in strijd met
de wetgeving gelijke behandeling handelt. In een eerdere uitspraak
heeft de Commissie bepaald dat het besluit om een tijdelijke
arbeidsovereenkomst niet om te zetten in een vast dienstverband, een
besluit betreffende het aangaan van een arbeidsovereenkomst
respectievelijk de behandeling bij de vervulling van een openstaande
betrekking is. Wat betreft de bestreden beslissing omtrent
niet-verlenging baseert verzoekster haar stelling in belangrijke mate
op het feit dat haar in 1993 (mede) wegens zwangerschap geen tijdelijke
aanstelling zou zijn geboden. Verzoekster heeft inzake de nu
voorliggende beslissing van de wederpartij echter geen feiten of
omstandigheden aangedragen die aannemelijk maken dat (ook) dit keer
zwangerschap een rol heeft gespeeld. De Commissie komt tot de conclusie
dat niet is komen vast te staan dat de wederpartij de zwangerschap van
verzoekster als een criterium heeft gehanteerd bij haar beslissing om
de aanstelling van verzoekster niet te verlengen.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 2 november 1994 verzocht mevrouw te Vleuten
(hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling om met spoed
haar oordeel uit te spreken over de vraag of de Minister van
Binnenlandse Zaken te Den Haag (hierna: de wederpartij) jegens haar
onderscheid maakt naar geslacht in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling.

1.2. Verzoekster heeft een tijdelijke ambtelijke aanstelling die op 1
januari 1995 afloopt. Twee andere medewerksters hebben eveneens een
tijdelijke aanstelling. Het contract van beide medewerksters wordt
verlengd en dat van verzoekster wordt niet verlengd. Verzoekster is van
mening dat haar zwangerschap de enige daarvoor aanwijsbare reden kan
zijn. Zij is op die grond van mening dat de wederpartij in strijd met
de wetgeving gelijke behandeling handelt.

2. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
versnelde behandeling toegepast (artikel 29 van het Besluit Werkwijze
Commissie gelijke behandeling).

2.2. Partijen zijn vervolgens opgeroepen om te verschijnen op de
zitting van 8 december 1994. Voorafgaande aan de zitting heeft de
wederpartij haar reactie op het verzoek naar de Commissie gezonden, met
afschrift aan verzoekster.

Bij deze zitting waren aanwezig:

van de kant van verzoekster – mw (verzoekster) – dhr
(gemachtigde)

van de kant van de wederpartij – mw mr (directie
personeelszaken) – dhr drs (districtsmanager) – dhr
(assistent-districtsmanager)

van de kant van de Commissie – mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter)
– mw mr A.C. Possel (lid Kamer) – dhr mr A.W. Heringa (lid Kamer) – mw
mr M.M. Hubner (juridisch adviseur).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder paragraaf 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster is op 4 januari 1993 via een uitzendbureau als
administratief medewerkster tewerkgesteld bij de
bedrijfsgezondheidsdienst te Utrecht, een onderdeel van de organisatie
van de wederpartij. Zij was op dat moment drie maanden zwanger, hetgeen
zij ook aan de wederpartij bekendgemaakt had. De
assistent-districtsmanager wilde er voor zorgdragen dat verzoekster
tijdens het zwangerschaps- en bevallingsverlof een uitkering zou
krijgen en heeft om die reden getracht voor verzoekster een tijdelijke
ambtelijke aanstelling te regelen. De afdeling personeelszaken van de
wederpartij wenste hieraan echter niet mee te werken, aangezien
verzoekster al een uitkering zou krijgen van het GAK en bovendien
zwanger was, aldus de verklaring van de assistent-districtsmanager.

Verzoekster heeft vervolgens op 10 mei 1993 haar werkzaamheden
beeindigd en is met zwangerschaps- en bevallingsverlof gegaan tot 30
augustus 1993.

3.2. Op 8 oktober 1993 heeft verzoekster, na daartoe benaderd te zijn
geweest door de assistent-districtsmanager, bij de
bedrijfsgezondheidsdienst een aanstelling gekregen als administratief
medewerkster in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd tot en met 31
december 1993. Verzoekster kreeg een aanstelling conform artikel 6 lid
2 onder 1 ARAR vanwege een voorgenomen privatisering van de
bedrijfsgezondheidsdienst, waarvan de datum nog onzeker is (thans
gepland in 1996). Deze tijdelijke aanstelling is later verlengd tot en
met 31 december 1994.

3.3. Verzoekster werd in deze periode wederom zwanger en heeft dat op
30 augustus 1994 aan haar collega’s en het management bekendgemaakt.

Begin september 1994 heeft verzoekster een gesprek gevoerd met de
nieuwe districtsmanager. Dit gesprek verontrustte verzoekster zeer,
aangezien hij in dat gesprek vroeg of er al een tweede zwangerschap
gepland was (hij was nog niet op de hoogte van haar zwangerschap) en
tevens vroeg wanneer haar aanstelling zou aflopen. Hij liet blijken dat
er een aantal mensen moest afvloeien om een bedrijfseconomisch gezond
bedrijf te krijgen. Vanwege de hierdoor ontstane onrust heeft
verzoekster om een gesprek met de interim- districtsmanager verzocht,
die voorlopig nog het aanspreekpunt was tot het moment waarop de nieuwe
districtsmanager ingewerkt zou zijn. Deze heeft aan verzoekster
meegedeeld dat het voornemen was om alle aanstellingen per 1 januari
1995 te verlengen tot aan de datum van privatisering.

3.4. Op 31 oktober 1994 is echter aan verzoekster bij monde van de
districtsmanager meegedeeld dat haar aanstelling niet verlengd zou
worden omdat een aantal belangrijke opdrachtgevers het contract met de
bedrijfsgezondheidsdienst had verbroken. Deze mondelinge mededeling is
schriftelijk bevestigd op 3 november 1994.

Twee andere medewerkers, een administratief medewerkster en een
management-assistente, zouden wel een verlenging van hun tijdelijke
aanstelling krijgen. Naast het dienstverband met verzoekster zijn ook
de dienstverbanden met een uitzendkracht en een medewerker die werkzaam
was op detacheringsbasis, verbroken.

3.5. De wederpartij heeft aangegeven dat de bewuste beslissing
gebaseerd is op de volgende overwegingen. Een aantal grote klanten is
verdwenen, dus de noodzaak tot bezuiniging was aanwezig. Voorts moest
er gekozen worden tussen de twee administratieve medewerksters,
waaronder verzoekster, en de management-assistente, aangezien deze drie
personen een tijdelijke aanstelling hebben. De management-assistente
kwam niet in aanmerking omdat zij een andere functie verrichtte dan de
administratief medewerksters. De andere administratief medewerkster
werd niet aangewezen omdat zij voor een bepaalde klantengroep werkzaam
was en de wederpartij wil voorkomen dat klanten met steeds nieuwe
gezichten geconfronteerd werden. Bovendien werkte de andere
administratief medewerkster voltijds en kon verzoekster deze baan niet
volledig invullen. Om deze redenen bleef verzoekster over.

De functie van verzoekster is overgenomen door een medewerkster met een
vaste aanstelling.

Bij de bedrijfsgezondheidsdienst te Utrecht zijn, naast verzoekster, de
administratief medewerkster en de management-assistente, nog werkzaam:
– 23 medewerkers in vaste dienst; – 6 medewerkers met een tijdelijke
aanstelling op basis van artikel 6.2.a. ARAR.

De standpunten van partijen

3.6. Verzoekster stelt het volgende. Zij is van mening dat haar
tijdelijke aanstelling niet is verlengd vanwege haar zwangerschap,
aangezien er geen andere steekhoudende argumenten, zoals bijvoorbeeld
slecht functioneren, aan te wijzen zijn voor de beslissing om juist
haar aanstelling niet te verlengen.

Zij voert ter ondersteuning van haar stelling het volgende aan. De
administratief medewerkster en de management-assistente die wel een
verlenging van hun aanstelling kregen, oefenen functies uit die zij ook
kan verrichten. De administratief medewerkster verricht namelijk exact
dezelfde werkzaamheden als zijzelf; de management-assistent-functie
heeft zij ook al eerder uitgeoefend. Met een beetje moeite zijn alle
drie de functies onderling uitwisselbaar. Bovendien is de
administratief medewerkster na haar in dienst gekomen (in april 1994).
Bovenstaande punten maken het voor verzoekster onbegrijpelijk waarom er
nu juist voor gekozen is om haar aanstelling niet te verlengen.

Op zich is het juist dat getracht wordt de teams bij elkaar te houden
en herkenbaar te laten zijn voor de klantengroepen, maar er is de
laatste tijd zoveel verschoven, dat dit niet onoverkomelijk hoefde te
zijn. Voorts vindt verzoekster het onbegrijpelijk dat er voor gekozen
is om een tijdelijke aanstelling van maar 20 uur niet te verlengen in
het kader van bezuinigingen. In zo’n geval kan men juist beter een
aanstelling van 40 uur niet verlengen. Deze beslissing zal in ieder
geval wel bijdragen aan het beoogde doel. Zij vindt het ook vreemd dat
de interim-districtsmanager haar half september nog vertelde dat het in
de bedoeling lag om alle aanstellingen te verlengen en dat een aantal
weken later blijkt dat er toch een persoon weg moet.

Ten overvloede wijst verzoekster er op dat de wederpartij haar in het
verleden, in haar uitzendperiode, ook een tijdelijke aanstelling heeft
geweigerd vanwege zwangerschap.

Tot slot deelt verzoekster mee dat er op de vestiging in Amersfoort nog
een uitzendkracht werkzaam is als administratief medewerker die op 28
november jongstleden nog niet had vernomen of haar werk beeindigd zou
worden. Dit, terwijl zijzelf -met een ogenschijnlijk betere
rechtspositie- op 31 oktober 1994 al te horen had gekregen dat zij weg
moest.

3.7. De wederpartij stelt het volgende. Zij betwist dat zij
verzoeksters tijdelijke aanstelling niet verlengd heeft vanwege haar
zwangerschap en draagt hiertoe het volgende aan. Om een
bedrijfseconomisch gezonde organisatie te krijgen, die zou kunnen
overleven na de privatisering, is het nodig om bezuinigingen te
treffen. Dat betekent dat sommige medewerkers overbodig zouden worden.
In dit licht moet de hele geschiedenis bekeken worden. Hetgeen de
interim-districtsmanager aan verzoekster heeft meegedeeld is juist. De
bedoeling was om alle aanstellingen te verlengen. Het werd echter al
snel duidelijk, toen een grote klant haar bleek te ontglippen, dat een
van de administratief medewerkers met een tijdelijke aanstelling
overbodig geworden was. Bij het bepalen van de keuze heeft de
zwangerschap van verzoekster geen enkele rol gespeeld.

Evenmin is er gekeken naar ancienniteit, waarbij zij overigens
aantekent dat er haars inziens weinig verschil in ancienniteit is
tussen verzoekster en de andere administratief medewerkster.

Voorts wijst zij er op dat verzoekster zelf verzocht heeft om zo snel
mogelijk op de hoogte gebracht te worden indien haar aanstelling niet
verlengd zou worden. Aan het feit dat zij al eerder dan een
uitzendkracht wist dat haar werkzaamheden beeindigd zouden worden,
moet, in dit licht bezien, dan ook geen betekenis gehecht worden.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster
onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling.

4.2. Niet-verlenging van een aanstelling beschouwt de Commissie als
niet-aanstellen (Zie ook Commissie gelijke behandeling van mannen en
vrouwen bij de arbeid, 10 april 1990, oordeelnummer 134-90-15, waarin
deze Commissie bepaalde dat het besluit om een tijdelijke
arbeidsovereenkomst niet om te zetten in een vast dienstverband, een
besluit betreffende het aangaan van een arbeidsovereenkomst
respectievelijk de behandeling bij de vervulling van een openstaande
betrekking is.). In een eerdere uitspraak heeft de Commissie bepaald
dat het besluit om een tijdelijke arbeidsovereenkomst niet om te zetten
in een vast dienstverband, een besluit betreffende het aangaan van een
arbeidsovereenkomst respectievelijk de behandeling bij de vervulling
van een openstaande betrekking is. Artikel 1a lid 1 van de Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen (WGB; Stb. 1989, 168) schrijft voor
dat in de openbare dienst het bevoegd gezag geen onderscheid mag maken
tussen mannen en vrouwen bij de aanstelling tot ambtenaar. In artikel 1
van de WGB is bepaald dat onder onderscheid tussen mannen en vrouwen
wordt verstaan direct en indirect onderscheid. Onder direct onderscheid
wordt mede verstaan onderscheid op grond van zwangerschap, bevalling en
moederschap.

4.3. De vraag die voorligt is of de wederpartij bij haar beslissing om
de tijdelijke aanstelling van verzoekster niet te verlengen heeft laten
meewegen dat verzoekster zwanger is. De Commissie is namelijk van
oordeel dat, ook indien zwangerschap niet de doorslaggevende reden is
geweest om een zwangere kandidate niet te benoemen maar slechts een van
de redenen, reeds dan in strijd met de wetgeving gelijke behandeling
van mannen en vrouwen is gehandeld (Zie ook oordelen van de Commissie
gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid waarin deze
uitsprak dat ook als zwangerschap een van de redenen en niet de enige
reden voor het gemaakte onderscheid is, dit strijd met de Wet oplevert:
– 18 oktober 1989, oordeelnummers 42-89-13; – 8 mei 1990, 172-90-31; –
23 juni 1992, 518-92-37.).

4.4. Verzoekster heeft een aantal punten genoemd die, naar haar mening,
voor haar stelling pleiten. Haar belangrijkste punten zijn, kort
samengevat:

– reeds in september was bekend dat een aantal grote klanten zou
verdwijnen. De interim- districtsmanager vertelde haar desondanks dat
het de bedoeling was om alle aanstellingen te verlengen;

– de argumenten waarom juist zij en niet een van de andere twee
medewerkers is uitgekozen, zijn niet deugdelijk omdat a. de
administratieve functies onderling uitwisselbaar zijn; b. de teams al
gedurende langere tijd niet intact zijn en klanten reeds met
verschillende gezichten te maken krijgen; c. zij langer in dienst is
dan de andere administratief medewerkster; d. zij een deeltijdbaan
heeft, zodat de genomen beslissing geen bezuinigingswaarde heeft;

– zij heeft in haar uitzendperiode ook geen tijdelijke aanstelling
gekregen vanwege zwangerschap.

Omdat zij alle argumenten van de wederpartij kan weerleggen, is volgens
verzoekster haar zwangerschap de enige aanwijsbare reden om haar
aanstelling niet te verlengen. 4.5. De Commissie overweegt
hieromtrent als volgt. De besluitvorming rondom de niet-verlenging van
verzoeksters aanstelling getuigt van weinig helderheid en kan daardoor
in ieder geval een indruk van willekeur maken. De wederpartij had dit
kunnen voorkomen door aan de medewerkers tijdig en eenduidig inzicht te
verschaffen in de criteria die zij hanteert bij de beslissing om de
aanstellingen al dan niet te verlengen. Door een ondoorzichtig
personeelsbeleid is de kans dat er bewust of onbewust verboden
onderscheid wordt gemaakt groter.

Wat betreft de bestreden beslissing omtrent niet-verlenging baseert
verzoekster haar stelling in belangrijke mate op het feit dat haar in
1993 (mede) wegens zwangerschap geen tijdelijke aanstelling zou zijn
geboden.

Ofschoon de toen genomen beslissing nu niet ter toetsing voorligt,
hecht de Commissie er aan, gelet op de verklaring hieromtrent van de
toenmalige assistent-manager, er op te wijzen dat zwangerschap een
wettelijk verboden selectiecriterium is. Verzoekster heeft inzake de nu
voorliggende beslissing van de wederpartij echter geen feiten of
omstandigheden aangedragen die aannemelijk maken dat (ook) dit keer
zwangerschap een rol heeft gespeeld.

Immers, vast staat dat om bedrijfseconomische redenen medewerkers bij
de betreffende dienst overbodig worden. Hoewel de besluitvorming over
het aantal medewerkers dat overtollig zou worden en op welke momenten
dan, niet erg helder is, althans niet helder is meegedeeld, is de keuze
om het tijdelijk contract met juist verzoekster niet te verlengen op
zich niet onbegrijpelijk. Wat betreft verzoeksters nadere argumenten
merkt de Commissie op dat de ancinniteit van haarzelf en de collega die
wel in dienst bleef nauwelijks verschilde. Ook het schrappen van een
deeltijdbaan levert een bezuiniging op, al is die geringer dan het
schrappen van een voltijdbaan. Dat de teams gedurende een periode
langere tijd niet intact waren en klanten reeds met verschillende
gezichten te maken kregen, neemt niet weg dat de beleidslijn om naar
continuiteit te streven op zich niet ondeugdelijk is. Voorts staat niet
vast dat andere medewerkers voor de toekomst wel zeker zijn van hun
functie: de wederpartij heeft juist aangegeven dat afhankelijk van de
ontwikkelingen in het klantenbestand meer medewerkers overtollig kunnen
worden.

Gelet op het bovenstaande concludeert de Commissie dat niet is komen
vast te staan dat de wederpartij de zwangerschap van verzoekster als
een criterium heeft gehanteerd bij haar beslissing om de aanstelling
van verzoekster niet te verlengen.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Minister van
Binnenlandse Zaken te Den Haag jegens mevrouw A. van den Hul te Vleuten
geen onderscheid naar geslacht heeft gemaakt dat in strijd is met
artikel 1a lid 1 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Rechters

Mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter), mw mr A.C. Possel (lidKamer), dhr mr A.W. Heringa (lid Kamer), mw mr M.M. Hubner (juridischadviseur).