Instantie: Rechtbank ‘s-Gravenhage, 14 december 1994

Instantie

Rechtbank ‘s-Gravenhage

Samenvatting


De vrouw is seksueel misbruikt door de haar behandelende psychotherapeut.
De Vereniging voor Psychotherapie heeft een ingediende klacht gegrond verklaard
en de therapeut voor vier jaar geschorst. De vrouw vordert materiële en
immateriële schadevergoeding.
De rechtbank heeft de vrouw in het gelijk gesteld en een immateriële schadevergoeding
toegekend van ƒ 4.000,=. De vergoeding van de schade terzake verlies van
arbeidsvermogen is als onvoldoende onderbouwd afgewezen.

Volledige tekst

Gezien de stukken van het geding, te weten
– de dagvaarding d.d. 23 september 1993;
– de conclusie van eis met een aantal produkties;
– een akte houdende procureurswisseling;
– de conclusie van antwoord met een aantal produkties;
– de conclusie van repliek met een produktie;
– een akte houdende produktie van eiseres;
– de conclusie van dupliek met een aantal produkties.

RECHTSOVERWEGINGEN

1. Tussen partijen staat het navolgende vast:
a. in juli 1983 is eiseres, toen 34 jar oud en als secretaresse werkzaam
bij een Riagg, overspannen geraakt, waardoor zij in de ziektewet kwam.
b. in december 1983 werd eiseres door haar huisarts voor psychotherapeutische
behandeling verwezen naar gedaagde, psycholoog.
c. op 8 december 1983 vond de eerste therapiezitting bij gedaagde plaats;
op 15 december de tweede.
d. op 17 december 1983 en op 21 december heeft gedaagde bij hem thuis sexuele
gemeenschap met eiseres gehad.
e. op 1 mei 1985 is de arbeidsovereenkomst van eiseres bij de Riagg beëindigd.
f. naar aanleding van een door eiseres ingediende klacht is aan gedaagde
bij besluit van de Kommissie van Beroep van de Nederlandse Vereniging voor
Psychotherapie de maatregel van schorsing uit het (belangstellend) lidmaatschap
van de Vereniging voor de duur van vier jaren opgelegd.

2. Eiseres vordert – zakelijk weergegeven- gedaagde te veroordelen tot
betaling van ƒ 27.348,00 en de door haar daarboven geleden en nog te lijden
schade, nader op te maken bij de staat, met nevenverordeningen.
Aan deze vordering legt zij de stelling ten grondslag dat gedaagde verwijtbaar
onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door als therapeut een sexuele
relatie met haar aan te gaan en te onderhouden.
Zij stelt als gevolg daarvan zowel psychische als lichamelijke klachten
te hebben ondervonden. De door haar geleden immateriële schade stelt eisers
op ƒ 20.000,–.; de materiële schade bestaat uit verlies aan arbeidsvermogen,
waarvan de omvang nog niet vaststaat, en uit gemaakte pre-procescuele kosten,
aldus eiseres; laatstbedoelde kosten stelt eiseres op ƒ 7.438,–.

3. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.1 Met eiseres is de rechtbank van oordeel dat gedaagde, gelet op de omstandigheid
dat hij op 8 december 1983 een behandelingsrelatie met eiseres was aangegaan,
onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door op 17 december 1983 een persoonlijke
relatie met haar te beginnen.

Gedaagdes verweer dat hij, alvorens met haar gemeenschap te hebben, eiseres
op die 17e december 1983 heeft meegedeeld haar naar een andere therapeut
te willen doorverwijzen vanwege zijn gevoelens voor haar, en dat zij dus
geen patiënte meer van hem was toen hij een persoonlijke relatie met haar
begon faalt. Gesteld al dat gedaagde bedoelde mededeling heeft gedaan (eiseres
betwist zulks) dan had gedaagde eiseres vervolgens in de gelegenheid dienen
te stellen zich te bezinnen op de nieuwe situatie en zich een kalm en weloverwogen
oordeel te komen over het al dan niet aangaan van een dergelijke relatie
met gedaagde.
Door zulks na te laten (gedaagde begon immers diezelfde dag een persoonlijke
relatie met eiseres) heeft gedaagde gehandeld in strijd met de hem als
professioneel hulpverlener jegens eisers betamende zorgvuldigheid; zulks
klemt des temeer nu gedaagde niet heeft weersproken dat hij wist dat eiseres
zich bij aanvang van de therapie in een crisissituatie bevond en eiseres
– naar gedaagde zelf schrijft – bij hem onder meer relatietherapie ontving.

4.2 Het vorenoverwogene brengt mee dat gedaagde gehouden is de door eiseres
ten gevolge van deze onrechtmatige daad geleden schade te vergoeden.

5.1 Eiseres stelt dat zij tengevolge van gedaagdes handelswijze psychische
klachten heeft ondervonden, die zich openbaarden in de vorm van een acute
depersonalisatie, slaap- en angststoornissen en concentratieproblemen.
Eiseres beroept zich hierbij op het rapport van de psychologe/sexuologe
drs. Muluijzen-Drooglever Fortuijn van 17 mei 1990 (produktie 3 bij eis).
Eiseres geeft echter niet aan hoe lang en in welke mate deze klachten zijn
opgetreden en zulks valt ook niet uit voormeld rapport af te leiden.
De rechtbank acht aannnemelijk dat eiseres door gedaagdes handelswijze
psychische klachten heeft gekregen, dan wel dat haar bestaande psychische
klachten daardoor zijn verergerd.

5.2 De rechtbank is van oordeel dat eiseres dienaangaande zonder meer een
bedrag van ƒ 4.000,– toekomt terzake van immateriële schadevergoeding.
Indien eiseres van mening is dat zij vanwege de lange duru of de ernst
van de ondervonden psychische klachten voor een hogere schadevergoeding
in aanmerking komt, dan zal zij de duur en ernst van die klachten dienen
aan te geven en dienen te bewijzen.
De rechtbank zal eiseres in de gelegenheid stellen zich hieromtrent nader
uit te laten.

6. Aangaande de gestelde lichamelijke klachten is de rechtbank van oordeel
dat -zo al vast ou komen te staan dat deze klachten zijn opgetreden- door
eiseres onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat deze als een gevolg van
gedaagdes handelwijze aan die handelswijze kunnen worden toegerekend. Uit
voormeld rapport moet immers worden afgeleid dat de klachten optraden ten
tijde van het stageneren van het verwerkingsproces door toedoen van derden.
Het eventuele falen van derden kan echter niet aan gedaagde worden toegerekend.
Voorzover eiseresses vordering is gebaseerd op die lichamelijke klachten
is de vordering derhalve niet toewijsbaar.

7. De rechtbank is van oordeel dat, in aanmerking genomen dat eiseres al
sedert juli 1983 haar werkzaamheden niet meer uitoefende en zij blijkens
eerdervermeld rapport van
drs. Mulhuijzen-Drooglever Fortuijn zelf haar ontslag heeft ingediend,
het op de weg van eiseres had gelegen haar stelling dat gedaagde handelswijze
heeft geresulteerd in een gedwongen ontslag nader te onderbouwen. Nu zij
dit heeft nagelaten dient haar vordering tot vergoeding van de schade terzake
van verlies van arbeidsvermogen als onvoldoende onderbouwd afgewezen te
worden.

8. Blijkens de aan de griffier van deze rechtbank overgelegde toevoeginsbescheiden
is aan eisers onvoorwaardelijk een raadsvrouw toegevoegd voor het voeren
van de onderhavige procedure. In het licht hiervan is eiseresses vordering
ad. ƒ 7.348,– terzake van gemaakte advocaatkosten zonder nadere toelichting
onbegrijpelijk. Nu deze toelichting ontbreekt zal dit onderdeel van de
vordering ook moeten worden afgewezen.

9. Gesteld noch gebleken is dat eiseres in de toekomst nog andere schade
zal lijden dan de hiervoor behandelde schadeposten. De rechtbank acht zulks,
gelet op het tijdsverloop, ook niet aannemelijk.

10.Al het vorenoverwogene leidt tot de volgende conclusie:
– aan eiseres zal een bedrag worden toegekend terzake van immateriële schadevergoeding
wegens psychisch klachten; alvorens omtrent de hoogte van het bedrag definiteif
te beslissen zal de zaak naar de rol worden verwezen opdat eiseres zich
nader over de omvang van de klachten kan uitlaten (zie r.o. 5.2);
– voor het overige zal de vordering worden afgewezen.

BESLISSING

Alvorens verder te beslissen:

Verwijst de zaak nar de rol van 24 januari 1995 ter fine als vermeld in
rechtsoverweging 5.2, aanstonds PEREMPTOIR.

Rechters

Mrs Dil-Stork, Weiss, Van der Windt