Instantie: Rechtbank Zutphen, 8 december 1994

Instantie

Rechtbank Zutphen

Samenvatting


Partijen zijn drie jaar getrouwd geweest en hebben een minderjarig kind
van 4 jaar. Ten aanzien van de behoefte overweegt de rechtbank: leeftijd
van de vrouw (35 jaar), inkomen vrouw ƒ 1400,= netto per maand (20 uur per
week); de vrouw heeft aannemelijk gemaakt dat zij geen uitbreiding van
haar werkuren kan krijgen; zij heeft de zorg voor 4-jarig kind; zij
betaalt een netto huur van ƒ 480,= ; zij betaalt de kosten voor de
kinderopvang; tijdens het huwelijk hadden beide partijen inkomen uit
arbeid, waardoor de welstand tijdens huwelijk, welke een indicatie vormt
voor de behoefte van de vrouw, werd bepaald. De behoefte staat vast.
Alimentatie wordt nihil (geen draagkracht).

Volledige tekst

Het verloop van de procedure:

Dit verloop blijkt uit: -het verzoekschrift, ingekomen op 28 april 1994;
-het exploit van betekening van 28 april 1994; -het verweerschrift tevens
inhoudende een zelfstandig verzoek, ingekomen op 12 juli 1994; -het
verweerschrift van de vrouw op het zelfstandig verzoek, ingekomen op 2
september 1994; -de tussenbeschikking van deze rechtbank van 7 september
1994; -de brief met bijlagen van mr. Fleuren van 21 oktober 1994; -de
brieven met bijlage(n) van mr. Dreef van 24 en 25 oktober 1994; -het
proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op 26 oktober 1994.

De vaststaande feiten: Partijen, Nederlanders, zijn op 4 juli 1990 te
Apeldoorn met elkaar gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Uit dit
huwelijk is het thans nog minderjarige kind geboren: geboren op te .

Het verzoek: De vrouw verzoekt -na wijziging- de rechtbank bij beschikking
voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: -tussen partijen de
echtscheiding uit te spreken, -haar te benoemen tot voogdes over het
minderjarige kind van partijen en de man tot toeziend voogd; -aan de man
een bedrag van ƒ 250,= per maand op te leggen als bijdrage in de kosten
van verzorging en opvoeding van de minderjarige, -aan de man een bedrag
van ƒ 1.000,= per maand op te leggen als bijdrage in de kosten van haar
levensonderhoud, -de verdeling van de tussen partijen bestaande
huwelijksgoederengemeenschap te bevelen met benoeming van een notaris en
een onzijdig persoon als volgens de wet.

Zij stelt naast hetgeen hierboven als vaststaand is weergegeven dat het
huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, dat zij en de minderjarige
behoefte hebben aan de verzochte bijdrage en de man in staat moet worden
geacht om deze bijdrage te voldoen.

Het verweer tevens zelfstandig verzoek: De man voert alleen verweer tegen
de verzochte bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.
De man stelt dat de vrouw gelet op haar eigen inkomen geen behoefte aan
deze bijdrage heeft. Verder stelt de man dat hij geen ruimte heeft om de
gevraagde bijdrage voor de vrouw te betalen.

De man verzoekt de rechtbank: -te bepalen dat hij huurder zal zijn van de
echtelijke woning aan de te Apeldoorn, -een omgangsregeling vast te
stellen tussen hem en de minderjarige in die zin dat hij gedurende een
weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot zondag 19.00 uur
omgang met de minderjarige zal hebben.

Het verweer van de vrouw op het zelfstandig verzoek van de man:

De vrouw verzoekt de door de man verzochte omgangsregeling af te wijzen
en te bepalen dat hij de minderjarige eenmaal per maand gedurende het
eerste weekend van de maand van zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur
bij zich zal hebben en verder dat de man de minderjarige moet halen en
brengen.

De beoordeling:

Nu de man erkent dat het huwelijk met de vrouw duurzaam is ontwricht, is
het verzoek tot echtscheiding voor toewijzing vatbaar.

De met de hoofdvoorziening samenhangende nevenvoorziening tot verdeling
van de huwelijksgoederengemeenschap is eveneens voor toewijzing vatbaar,
nu daartegen geen verweer is gevoerd.

De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen het door de man verzochte
huurrecht van de echtelijke woning van partijen, zodat dit verzoek ook kan
worden toegewezen.

De man voert evenmin verweer tegen de door de vrouw voorgestelde
gezagsvoorziening over het minderjarige kind van partijen.

De rechtbank, gehoord de Raad voor de Kinderbescherming in dit
arrondissement, acht de door de vrouw voorgestelde regeling in het belang
van de minderjarige, zodat als volgt wordt beslist.

Partijen hebben ter terechtzitting overeenstemming bereikt over een
omgangsregeling tussen de man en de minderjarige. De rechtbank acht,
gehoord de Raad voor de Kinderbescherming, deze regeling in het belang van
de minderjarige en zal deze in het dictum van deze beschikking weergeven.

Nu de man instemt met de door de vrouw verzochte bijdrage voor het kind
is dit verzoek eveneens voor toewijzing vatbaar.

Partijen verschillen van mening over de behoefte van de vrouw aan de door
haar gevraagde alimentatie en over de draagkracht van de man.

Ten aanzien van de behoefte van de vrouw overweegt de rechtbank het
volgende.

De vrouw is thans 35 jaar oud. Zij is gedurende 20 uur per week werkzaam
bij tegen een netto maandsalaris van ƒ 1.394,92. De vrouw heeft
voldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen uitbreiding van haar aantal
werkuren kan krijgen. Zij heeft de zorg voor de 4- jarige dochter van
partijen. Aan netto huur betaalt de vrouw maandelijks 480,=. Ook betaalt
de vrouw kosten voor kinderopvang. Tijdens het huwelijk hadden beide
partijen een inkomen uit arbeid, waardoor de welstand tijdens huwelijk,
welke de indicatie vormt voor de behoefte van de vrouw, werd bepaald.

Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de vrouw
behoefte heeft aan de door haar verzochte bijdrage.

Ter berekening van de draagkracht van de man overweegt de rechtbank het
volgende.

Aan de inkomenszijde van de man gaat de rechtbank uit van een tussen
partijen vaststaand besteedbaar inkomen van ƒ 3.175,= netto per maand,
inclusief vakantiegeld.

Verder gaat de rechtbank uit van de bijstandsnorm voor een eenoudergezin
van ƒ 1.685,95 en van de volgende door de vrouw niet betwiste maandelijkse
lasten: -een kale huur van ƒ 853,55 te verminderen met de gemiddelde
landelijke huur van ƒ 335,42, -f 87,= voor kosten woon- werkverkeer, -f
12,65 aan premie voor de begrafenisverzekering, -f 21,35 aan contributie
voor de vakbond.

Ook houdt de rechtbank rekening met de door de man opgevoerde maandelijkse
aflossing van ƒ 310,= op de lening bij de Stadsbank te Apeldoorn van ƒ
9.476,60. De rechtbank is van oordeel dat de man deze schuld tot ƒ 7.000,=
aannemelijk heeft gemaakt omdat hij zijn aandeel in de huwelijkse schuld
aan de ouders van de vrouw van ƒ 7.000,= in verband met de echtscheiding
ineens heeft moeten voldoen. Verder heeft de man aannemelijk gemaakt dat
hij de overige ƒ 2.476,60 van de lening bij de Stadsbank in het kader van
herinrichting heeft moeten lenen, nu tussen partijen onbetwist vast staat
dat de vrouw gemeenschappelijke inboedelgoederen heeft meegenomen,
waardoor de man in elk geval enige kosten heeft moeten maken om deze
goederen te vervangen. Nu onbetwist is gesteld dat de looptijd van deze
lening -36 maanden- bij de Stadsbank gebruikelijk is, acht de rechtbank
deze looptijd niet zodanig redelijk dat het maandelijks aflossingsbedrag
onaanvaardbaar hoog moet worden geacht.

Gelet op de tussen partijen overeengekomen omgangsregeling stelt de
rechtbank tot 1 juli 1995 de kosten voor deze regeling vast op ƒ 60,= per
maand nadien op ƒ 70,= per maand.

De rechtbank houdt geen rekening met de extra opgevoerde ƒ 100,= per maand
voor herinrichting nu de man het voldoen van deze maandelijkse last niet
heeft aangetoond.

Ook gaat de rechtbank, gelet op het vermogensvormend karakter ervan
voorbij aan de door de man gestelde spaarregeling van ƒ 50,= per maand ten
behoeve van zijn zoon, die geboren uit een vorig huwelijk van de man.
Bovendien neemt de vrouw deel aan een dergelijke regeling ten behoeve van
de dochter van partijen.

Van de draagkracht is 45% of ƒ 250,= per maand beschikbaar voor
alimentatiebetaling. Na aftrek van de kinderalimentatie van ƒ 250,= per
maand heeft de man derhalve geen ruimte om met enig bedrag bij te dragen
in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.

De proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te melden wijze, omdat
zij zijn gemaakt tussen echtelieden.

De beslissing:

De rechtbank:

Spreekt uit de echtscheiding tussen de vrouw en de man op met elkaar
gehuwd.

Veroordeelt de echtelieden om, nadat deze beschikking zal zijn
ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand, met elkaar over te
gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

Benoemt, indien de echtelieden niet binnen 14 dagen na inschrijving van
deze beschikking daaromtrent anders zijn overeengekomen, notaris mr. J.
van Leeuwen ter standplaats Apeldoorn, tot de notaris ten overstaan van
wie de werkzaamheden van verdeling zullen plaatshebben op de door de
notaris te bepalen plaats en tijd.

Benoemt als onzijdige personen mr. A.M. Heiner, advocaat te Apeldoorn, om
de vrouw en mr. F. Leemans, advocaat te Apeldoorn, om de man als
bewindvoerder op de voet van artikel 3:181 Burgerlijk Wetboek te
vertegenwoordigen indien een van hen in gebreke blijft op de voor die
verdeling bepaalde plaats en tijd te verschijnen, of verschenen zijnde,
mocht weigeren aan de verdeling mee te werken.

Bepaalt dat de man vanaf de dag waarop deze beschikking zal zijn
ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand huurder zal zijn van
de woning aan de te Apeldoorn.

Benoemt over het minderjarige kind: geboren te tot voogdes: de vrouw,
wonende te en tot toeziend voogd: de man, wonende te .

Beveelt dat de minderjarige, indien zij zich niet reeds bevindt in de
feitelijke macht van de met het gezag beklede ouder, aan deze zal worden
afgegeven.

Bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de voogdij begint, als
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige aan
de vrouw zal betalen ƒ 250,= (tweehonderdvijftiggulden) per maand, voor
de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Bepaalt dat deze alimentatie voor het eerst van rechtswege zal worden
verhoogd met ingang van 1 januari 1996 met het ingaande dat jaar geldende
wettelijke indexeringspercentage.

Bepaalt het recht van omgang tussen de man en het minderjarige kind aldus,
dat de minderjarige bij de man zal verblijven: -tot 1 januari 1995 eenmaal
per maand het eerste weekend van de maand van zaterdag 10.00 uur tot
zondag 17.00 uur, -twee dagen in de kerstvakantie van 1994/1995, -vanaf
1 januari 1995 tot circa 1 april 1995 gedurende eenmaal per drie weken van
zaterdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur, -vanaf 1 april 1995 tot de
zomervakantie 1995 eenmaal per drie weken van zaterdag 10.00 uur tot
zondag 17.00 uur en de woensdagmiddag ertussen van circa 13.30 uur tot
17.00 uur, -na de zomervakantie 1995 eenmaal per twee weken vanaf zaterdag
10.00 uur tot zondag 17.00 uur, -gedurende de zomervakantie drie weken en
van de overige vakanties ongeveer de helft, -de feestdagen het ene jaar
bij de man, het andere jaar bij de vrouw.

Verklaart deze beschikking voor wat betreft de beslissing over het gezag
over genoemde minderjarige, de voor die minderjarige te betalen
alimentatie uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders verzochte.

Compenseert de kosten van dit geding aldus, dat iedere echtgenoot met de
eigen kosten belast blijft, behoudens dat de executiekosten ten laste van
de man komen, indien niet vrijwillig wordt voldaan aan de bij deze
beschikking opgelegde alimentatieplicht.

Veroordeelt mitsdien de man in dat geval te dier zake te betalen
rechtstreeks aan de procureur van de vrouw het onder nakosten vallende
salaris en rechtstreeks aan de executerende deurwaarder de nakomende
verschotten.

Rechters

Mr. M.C.J. Heesels