Instantie: Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, 18 november 1994

Instantie

Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing

Samenvatting


Het beklag betreft het advies van de directeur klaagster over te brengen
naar een andere inrichting voor vrouwen, in afwachting van haar plaatsing
in de p.i.v. “Amerswiel” te Heerhugowaard. De beroepscommissie stelt vast
dat klaagster bij herhaling bedreigingen heeft geuit, aan het adres van
H. Nadat H, zonder dat de directeur daar invloed op had kunnen uitoefenen,
was geplaatst in zijn inrichting, diende hij maatregelen te treffen om een
ongewenste confrontatie tussen beide gedetineerden te voorkomen. De
beslissing van de directeur om een van beiden voor te dragen voor
overplaatsing is als redelijk te beschouwen, nu hij niet kon garanderen
dat de vrouwen elkaar niet in de inrichting zouden kunnen ontmoeten. Dat
de directeur uiteindelijk heeft besloten klaagster voor te dragen voor
overplaatsing acht de beroepscommissie onredelijk noch onbillijk, daar
klaagster verantwoordelijk kan worden gesteld voor het ontstaan van de
problemen, door H te (laten) bedreigen. Het beroep is derhalve ongegrond.

Volledige tekst

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als
volgt: 1. Inhoud van het beklag en de beslissing van de beklagcommissie:
Het beklag betreft het advies van de directeur klaagster over te brengen
naar een andere inrichting voor vrouwen, in afwachting van haar plaatsing
in de p.i.v. “Amerswiel” te Heerhugowaard.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaart, op de gronden als
in de aangehechte beschikking weergegeven.

2. Standpunten van klager en de directeur: Klaagster heeft in beroep
volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt. Zij heeft
betoogd dat haar overbrenging op 18 februari 1994 naar de p.i.v. te Breda
een strafoverplaatsing betrof en niet -zoals door de directie is gesteld-
een zogenaamde preventieve overplaatsing. Klaagster heeft aangegeven dat
zij het B.S.D. van de p.i.v. te Zwolle tijdig op de hoogte heeft gesteld
van haar problemen met medegedetineerde H. en dat zij tijdig heeft
verzocht om overgebracht te worden naar de p.i.v. “Amerswiel” te
Heerhugowaard. Zij wilde op deze wijze voorkomen in contact te moeten
komen met H. Haar verzoek kon echter op korte termijn niet ingewilligd
worden. Op 15 februari 1994 is H. ondergebracht in de p.i.v. te Zwolle.
Klaagster heeft ter zitting erkend wraak- en haatgevoelens te koesteren
jegens H en aangegeven dat zij niet voor haar gedragingen kan instaan
indien zij met H. in contact zou komen.

De directeur heeft eveneens volhard in het tegenover de beklagcommissie
ingenomen standpunt. Aangevoerd is dat de directeur niets van doen heeft
gehad met de beslissing om H. onder te brengen in zijn inrichting. Dit is
een beslissing geweest van de selectieadviescommissie (s.a.c.) voor
vrouwen. Kort nadat H. overgebracht was naar de p.i.v. te Zwolle is er een
brief van de raadsman van H. binnengekomen bij de directeur, waarin werd
aangegeven dat de directeur aansprakelijk zou worden gesteld indien zijn
cliente iets zou overkomen.

De directeur was bekend dat klaagster H. niet alleen door middel van
brieven bedreigde (ondermeer met de dood), doch ook medegedetineerden
tegen haar ging opzetten. Omdat de directeur niet kon garanderen dat de
beide vrouwen elkaar in de inrichting niet zouden kunnen ontmoeten, heeft
hij maatregelen moeten treffen. Terugplaatsing van H. naar de p.i.v. te
Utrecht bleek niet mogelijk. Omdat de bedreigingen van klaagster uitgingen
heeft de directeur toen besloten haar voor te dragen voor overplaatsing,
welke in overleg met de s.a.c. tot stand gekomen. Klaagster heeft een
aantal dagen in de p.i.v. te Breda verbleven alvorens zij is overgebracht
naar “Amerswiel”. De beslissing om klaagster te boeien is genomen door de
transportbegeleider. Een dergelijke maatregel was z.i. noodzakelijk omdat
klaagster felle verbale bedreigingen uitte naar aanleiding van het feit
dat de directeur niet had toegestaan afscheid te nemen van de
gedetineerden op haar afdeling.

3. Beoordeling: De beroepscommissie stelt vast dat klaagster bedreigingen
heeft geuit, aan het aders van H. Nadat H zonder dat de directeur daar
invloed op had kunnen uitoefenen, was geplaatst in zijn inrichting, diende
hij maatregelen te treffen om een ongewenste confrontatie tussen beide
gedetineerden te voorkomen. De beslissing van de directeur om een van
beiden voor te dragen voor overplaatsing is als redelijk te beschouwen,
nu hij niet kon garanderen dat de vrouwen elkaar niet in de inrichting
zouden kunnen ontmoeten. Dat de directeur uiteindelijk heeft besloten
klaagster voor te dragen voor overplaatsing acht de beroepscommissie
onredelijk noch onbillijk, daar klaagster verantwoordelijk kan worden
gesteld voor het ontstaan van de problemen, door H te (laten) bedreigen.
Het beroep is derhalve ongegrond.

4. Beslissing: De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en
bekrachtigt de beschikking van de beklagcommissie, onder verbetering van
gronden.

Rechters

Mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, J. Nijborg en mr. G.J. te Loo,leden Mr. S.A.A.J. Beumer, secretaris