Instantie: Rechtbank Amsterdam, 5 oktober 1994

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Partijen zijn vier jaar getrouwd geweest en hebben een kind van vier jaar.
De man stelt dat de vrouw meer uren kan gaan werken en zo in eigen
levensonderhoud kan voorzien. De vrouw werkt als oproepkracht. De vrouw
stelt dat het haar niet lukt een vaste baan te vinden. Voorts zal zij
oppaskosten moeten maken als zij meer uren zou kunnen werken. De rechtbank
acht het voldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw niet in staat is
volledig in haar eigen onderhoud te voorzien, zodat zij behoefte heeft aan
een aanvullende uitkering. Alimentatie wordt ƒ 700,-.

Volledige tekst

Partijen worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder: -het op 28
januari 1994 ter griffie van deze rechtbank ingediende verzoekschrift;
-het tijdig daartegen ingediende verweerschrift tevens verzoekschrift;
-het tijdig ingediende verweerschrift van de vrouw.

De vrouw heeft onder andere primair verzocht dat op grond van duurzame
ontwrichting van hun huwelijk tussen partijen -Nederlanders- echtscheiding
zal worden uitgesproken met bepaling dat de man tot het levensonderhoud
van de vrouw ƒ 850,- per maand zal betalen. Tevens heeft de vrouw verzocht
haar te benoemen tot voogdes en de man tot toeziend voogd over het
minderjarige kind van partijen met bepaling dat de man als bijdrage in de
kosten van verzorging en opvoeding van dat minderjarige kind ƒ 250,- per
maand zal betalen.

De man heeft erkend althans niet betwist hetgeen is gesteld omtrent de
huwelijkssluiting, het huwelijksgoederenregime, de geboorte van hun
minderjarige kind, de nationaliteit van partijen en de duurzame
ontwrichting van hun huwelijk en tegen het verzoek tot echtscheiding en
de voorgestelde gezagsvoorziening en kinderbijdrage geen verweer gevoerd.

Hij heeft echter het verzoek met betrekking tot de bijdrage in het
levensonderhoud van de vrouw -althans het bedrag- bestreden. Zijnerzijds
heeft hij verzocht een omgangsregeling te bepalen.

De vrouw heeft het in het verzoekschrift gestelde gehandhaafd en de
verzochte omgangsregeling niet bestreden.

Daarop is de zaak behandeld op de terechtzitting van 21 september 1994.

De rechtbank overweegt als volgt:

1. Ten processe staat vast, mede door het overgelegde bewijsstuk, dat
partijen zijn gehuwd op 30 januari 1990 te Diemen.

2. Tussen partijen staat voorts vast dat het huwelijk duurzaam is
ontwricht, zodat het primaire verzoek tot echtscheiding als niet bestreden
toewijsbaar is.

3. Hetzelfde geldt voor het niet bestreden nevenverzoek tot verdeling van
de huwelijksgoederengemeenschap van partijen, het nevenverzoek te bepalen
dat de vrouw huurster van de echtelijke woning zal zijn en de voorgestelde
gezags- en omgangsregeling.

4. Met betrekking tot het alimentatieverzoek gaat de rechtbank op grond
van hetgeen uit de stukken en ter terechtzitting is gebleken uit van de
navolgende situatie:

ten aanzien van de vrouw: Zij bewoont met het kind van partijen de
echtelijke woning waarvan de huur ƒ 817,63 per maand bedraagt. Zij
ontvangt ƒ 325,- huursubsidie per maand. Zij werkt als oproepkracht in een
ziekenhuis. Haar salaris varieert tussen ongeveer ƒ 750,- en ƒ 900,- netto
per maand, inclusief compensatie vakantie- en adv/uren. Zij ontvangt
aanvullende bijstand voor een alleenstaande ouder.

ten aanzien van de man: Hij bewoont een woning waarvan de huur ƒ 996,26
per maand bedraagt, inclusief ƒ 104,95 service- en stookkosten. Zijn
inkomen bedraagt ƒ 4.665,- per maand, exclusief vakantietoeslag. De
bijdrage van zijn werkgever voor een ziektekostenverzekering bedraagt ƒ
85,- per maand. Voorts ontvangt de man een onbelaste reiskostenvergoeding
van ƒ 25,- per maand. Op zijn salaris wordt in het kader van een
spaarregeling ƒ 85,58 per maand ingehouden. Op een lening bij zijn
werkgever lost de man ƒ 100,- per maand af. Op een lening bij zijn ouders
vanwege herinrichtingskosten lost de man ƒ 225,- per maand af. Hij stelt
ƒ 50,- per maand werkelijke wervingskosten te hebben. Aangezien de
werkgever van de man geen pensioenregeling heeft wil de man een
pensioenverzekering afsluiten waarvan de premie ongeveer ƒ 150,- per maand
zal bedragen.

De man heeft gesteld dat de vrouw meer uren zou kunnen gaan werken om
aldus in haar eigen behoefte te voorzien. De vrouw, die werkzaam is als
doktersassistente in een ziekenhuis en als oproepkracht invalt bij ziekte
van collega’s, heeft hiertegen aangevoerd dat zij afhankelijk is van het
aantal uren dat het ziekenhuis haar nodig heeft. Voorts lukt het haar niet
een vaste baan te vinden vanwege bezuinigingen in de gezondheidssector.
Zij heeft tevens aangevoerd dat zelfs al zou zij meer uren kunnen werken,
zij oppaskosten zal hebben.

De rechtbank acht het voldoende aannemelijk gemaakt dat de vrouw niet in
staat is volledig in haar eigen onderhoud te voorzien, zodat zij behoefte
heeft aan een aanvullende uitkering tot levensonderhoud.

De vrouw heeft de pensioenverzekering van de man bestreden en hiertoe
aangevoerd dat de man de spaarregeling bij zijn werkgever, die een premie
geeft boven op het gespaarde bedrag, zou kunnen aanwenden als
pensioenvoorziening. De rechtbank is van oordeel dat een eventuele
pensioenverzekering niet ten koste mag gaan van de vrouw nu de man deze
verzekering tijdens het huwelijk ook nimmer heeft afgesloten. De rechtbank
zal wel rekening houden met de spaarregeling.

Voorts houdt de rechtbank rekening met ƒ 45,- omgangskosten per maand en
de verwervingskosten nu deze laatste onvoldoende zijn betwist.

Met betrekking tot de leningen van de man zal slechts rekening worden
gehouden met een totale aflossing van ƒ 250,- per maand, nu de lening bij
zijn werkgever over enige maanden zal zijn afgelost.

Lettende op deze feiten en omstandigheden, op de daaruit blijkende
behoefte onderscheidenlijk draagkracht van partijen en op de duur van hun
huwelijk en rekening houdende met de omstandigheid dat de man ook een
onderhoudsplicht heeft jegens het kind van partijen, voor wie hij na te
noemen bedrag moet betalen alsook met de omstandigheid dat de door de man
tot het levensonderhoud van de vrouw te betalen uitkeringen voor hem
fiscaal aftrekbaar zijn terwijl zij voor de vrouw in beginsel belastbaar
en aan premieheffing onderworpen inkomen opleveren, is de rechtbank van
oordeel dat na te melden bijdrage redelijk en billijk en met te dezen aan
te leggen maatstaven in overeenstemming is.

Beslissing:

De rechtbank:

-spreekt echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op 30 januari 1990 te
Diemen; -benoemt de vrouw tot voogdes en de man tot toeziend voogd over
der partijen kind:

geboren op 12 juli 1990 te Diemen; en beveelt de afgifte, voorzover nodig
en voorzover niet door een eerdere rechterlijke beslissing uitgesloten,
aan de benoemde voogdes;

-bepaalt dat de man ƒ 250,- (TWEEHONDERD EN VIJFTIG GULDEN) per maand zal
betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
voornoemde minderjarige, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw, en
te verhogen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van
geldende wetten of regelingen ten behoeve van die minderjarige kan of zal
worden verleend;

-bepaalt in het kader van een omgangsregeling dat de man voornoemde
minderjarige eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondagavond
voor het eten alsmede de helft van alle vakanties bij zich mag hebben;

-bepaalt dat de man ƒ 700,- (ZEVENHONDERD GULDEN) per maand zal betalen
aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud vanaf de dag van
inschrijving van de uitspraak der echtscheiding, bij vooruitbetaling te
voldoen;

-bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de echtelijke woning aan de
. -verklaart voormelde nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;
-beveelt partijen met elkaar over te gaan tot verdeling van de tussen hen
bestaande gemeenschap van goederen en benoemt voor het geval van geschil
daaromtrent notaris mr. N.M.G. Nyst te Diemen danwel de ambtelijke
bewaarder van diens protocol teneinde de verdeling op door hem te bepalen
plaats en tijd te bewerkstelligen en voor het geval van weigerachtigheid
of nalatigheid tot medewerking de advocaten mr. R.J. Kwakkel te Diemen en
mr. L.C. van der Tas te Diemen ter vertegenwoordiging van de man
onderscheidenlijk de vrouw;

Rechters

Mr. S.B.M. Voorhoeve