Instantie: Hoge Raad, 23 september 1994

Instantie

Hoge Raad

Samenvatting


Verzoekster tot cassatie, de vrouw, vordert na echtscheiding van
de verweerder, de man, alimentatie. De rechtbank veroordeelt de man
tot betaling, het Hof vernietigt deze beschikking op grond van
onvoldoende draagkracht van de man. Bij de vaststelling van de
draagkracht is het Hof uitgegaan van het gegeven dat de man een
AAW/WAO-uitkering heeft en de uitkerende instantie deze niet heeft
ingetrokken na controle door de man verstrekte gegevens over door hem
behaalde bedrijfsresultaten. De Hoge Raad vernietigt deze beschikking
en stelt dat de rechter de inkomsten uit het bedrijf zelfstandig heeft
vast te stellen, zonder de door een uitkerende instantie uitgeoefende
controle en al of niet genomen beslissingen tot uitgangspunt te nemen.

Volledige tekst


( …) 5. In het eerste ( …) lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid
verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de werknemer met
zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

( …) Art. 44. 1. Indien degene, die recht heeft op een
arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomsten uit arbeid geniet, wordt,
zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel
18, vijfde lid, kan worden aangemerkt, de
arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch
wordt die uitkering: a. niet uitbetaald indien de inkomsten uit arbeid
zodanig zijn, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid,
bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een
arbeidsongeschiktheid van ten minste 15% of b. indien het bepaalde
onder a niet van toepassing is, uitbetaald tot een bedrag ter grootte
van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn
vastgesteld, indien die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid,
bedoelde arbeid zou zijn. ( …) Art. 57. 1. De bedrijfsvereniging is
bevoegd hetgeen op grond van deze wet onverschuldigd is betaald,
geheel of gedeeltelijk terug te vorderen ( …) Art. 80. Degene, die (
…) in het genot is van arbeidsongeschiktheidsuitkering ( …), (is)
verplicht aan de bedrijfsvereniging ( …) onverwijld eigener beweging
mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan het
(hem) redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op
het recht of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het
bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald. ( …)”

4.1.2. Bij de voorbereiding van de wijzigingswet werd betoogd (Memorie
van toelichting, Bijlagen Handelingen Tweede Kamer, 1992-1993 – 22
824, nr. 3, onder 6.1): “(blz. 40, laatste al.) ( …) wanneer ( …)
iemand gedurende langere tijd (dus duurzaam) algemeen geaccepteerde
arbeid kan verrichten, op grond van zijn krachten en bekwaamheden, dan
(is) er sprake ( …) van arbeid zoals ( …) moet worden betrokken
bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid. Dit zal dan
vervolgens leiden tot herziening of intrekking van de uitkering. (blz.
41, 1e al.) Wanneer er twijfel bestaat over de vraag of iemand de
(algemeen geaccepteerde) arbeid gedurende langere tijd kan verrichten,
is er op dat moment nog geen sprake van arbeid in de zin van het (
…) arbeidsongeschiktheidscriterium. Iemand kan op dat moment op de
betreffende arbeid nog niet beoordeeld worden. Er kan derhalve op dat
moment nog geen herziening of intrekking van de uitkering
plaatsvinden. Toch is er alle aanleiding, vanwege het positieve effect
op de arbeidsparticipatie, dat betrokkene het werk wel gaat proberen.
(2e al.) Het inkomen dat hiermee verdiend wordt, dient in mindering te
worden gebracht op de arbeidsongeschiktheidsuitkering. ( …)”

5. Bijstandsverhaal

5.1. Hoofdstuk IV A, U 2, van de Algemene Bijstandswet (ABW), tekst
zoals gewijzigd bij Wet van 15 april 1992, Stb. 193, houdt in: “( …)
Artikel 62

1. Kosten van bijstand worden door de gemeente verhaald in de gevallen
en naar de regels aangegeven in deze paragraaf.

2. De gemeente kan van verhaal geheel of gedeeltelijk afzien indien
daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt
gezocht ( …), dringende redenen aanwezig zijn. ( …) Artikel 63
Kosten van bijstand worden tot de grens van de onderhoudsplicht als
bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek verhaald: ( …) b. op
degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding ( …) niet of niet
behoorlijk nakomt ( …) Artikel 64 Bij de beoordeling van het
verhaalsrecht als bedoeld in (artikel) 63 ( …) en de omvang van het
te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die
gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de
rechter dient te beslissen over de vraag of, en zo ja, tot welk bedrag
een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding ( …) zou moeten
worden toegekend. Artikel 64a 1. Indien een rechterlijke uitspraak
betreffende levensonderhoud verschuldigd krachtens Boek 1 van het
Burgerlijk Wetboek die uitvoerbaar is, niet wordt nagekomen, wordt
verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.”

5.2. Ter toelichting werd betoogd (Memorie van toelichting, 1987-1988
– 20 598, nr. 3), “(blz. 6) ( …) 4.1. (1e al.) ( …) dat de
gemeenten in principe tot verhaal gehouden zijn. (3e al.) ( …) Aan
deze plicht kan niet een absoluut karakter worden toegekend ( …)
Verhaal moet niet worden doorgezet, indien dit voor de betrokkene tot
onaanvaardbare consequenties zou leiden. De gemeente behoort daarom de
vrijheid te behouden om in incidentele gevallen geheel of gedeeltelijk
van verhaal af te zien. Er zullen echter wel dringende redenen moeten
zijn om een uitzondering op de algemene regel te rechtvaardigen. (
…) (blz. 7) ( …) 4.4. (1e al.) ( …) Heeft de alimentatierechter
reeds een uitspraak gedaan, dan is de gemeente in beginsel bij verhaal
aan die uitspraak gebonden. In dit verband wordt het wenselijk geacht
dat bij een lopende (echt)scheidingsprocedure tegelijk aan de rechter
wordt verzocht om de alimentatie vast te stellen. ( …) Is over de
verplichting tot levensonderhoud geen rechterlijke uitspraak gedaan,
dan zal de gemeente in eerste instantie zelf tot het bepalen van een
verhaalsbijdrage moeten overgaan. ( …) (2e al.) ( …) In het
voorstel is ( …) bepaald dat voor het verhaalsrecht op (blz. 8)
onderhoudsplichtigen de maatstaven en omstandigheden, die de rechter
in alimentatiezaken hanteert, in acht worden genomen.

De gemeente zal zich bij het verhaal hierop moeten richten.

( …) (blz. 12, Artikel 55, 2e al.) ( …) De ( …) bedoelde
dringende redenen kunnen moeilijk nader worden aangeduid.

Steeds zal van geval tot geval aan de hand van alle omstandigheden de
situatie van de betrokkene moeten worden beoordeeld en een beslissing
moeten worden genomen. ( …) (blz. 17, Artikel 62, 2e al.) De
verhaalsverplichting gaat ingevolge het tweede lid niet zover dat
onder alle omstandigheden en tot de uiterste grens moet worden
verhaald.

Heeft de rechter bij het vaststellen van de onderhoudsplicht
dergelijke bijzondere omstandigheden reeds meegewogen, dan zal er in
het algemeen voor de gemeente geen grond zijn het tweede lid toe te
passen. (blz. 18, Artikel 64, 1e al.) Niet altijd is met betrekking
tot de onderhoudsverplichtingen door de rechter een uitspraak gedaan.
Wordt in die gevallen een bestaande onderhoudsverplichting in de zin
van het Burgerlijk Wetboek niet nagekomen, dan zal de gemeente verhaal
moeten uitoefenen en onder meer van de (gewezen) echtgenoot een
bijdrage naar draagkracht verlangen” .

6. Het middel en de beoordeling ervan 6.1. Ik lees in het middel twee
klachten, die ik met kleine letters aanduid en in mijn eigen woorden
weergeef: (a) de beslissing is onbegrijpelijk, nu het Hof enerzijds de
bedenkingen van de vrouw inzake de gegevens met betrekking tot de
onderneming van de man grotendeels gegrond bevindt en anderzijds toch
de draagkracht van de man beoordeelt enkel naar de hoogte van zijn
uitkering; (b) het Hof laat ten onrechte de toetsing van de
draagkracht van de man voor rekening van de bedrijfsvereniging.

6.2. Ik stel voorop, dat de bedrijfsvereniging, zelfs indien voor haar
geheel dezelfde maatstaven zouden gelden als voor de burgerlijke
rechter in een procedure over levensonderhoud, zich mede moet houden
aan in het algemeen rechtsbewustzijn levende beginselen van behoorlijk
bestuur.

6.3. Reeds op deze grond kan de toepassing van de “anticumulatie” door
de bedrijfsvereniging anders uitvallen dan de beoordeling van de
draagkracht door de burgerlijke rechter.

6.4. Daarom zal de burgerlijke rechter in het geding over de
(eventuele) onderhoudsverplichting tussen enerzijds de vrouw en
anderzijds de man, van wie zij gescheiden is, niet, althans niet
zonder een desbetreffende motivering, mogen aannemen, dat, waar de
bedrijfsvereniging stil zit, er wel geen inkomsten uit arbeid zullen
zijn.

6.5. Dat geldt a fortiori, indien de burgerlijke rechter zelf
feitelijke aanwijzingen constateert dat er wel degelijk inkomsten uit
arbeid zijn, en dan bevindt dat deze aanwijzingen niet afdoende
weerlegd zijn.

6.6. Nu heeft het Hof aan zijn gegispte overweging nog toegevoegd, dat
ook de instantie die aan de vrouw bijstand verleent (dus de betrokken
gemeente), daarop toe zal zien.

6.7. Maar in dit opzicht volgt al uit de vaste jurisprudentie, alsmede
uit de Algemene Bijstandswet (ABW), zoals die in 1992 is komen te
luiden, dat de burgerlijke rechter, oordelend in zaken van
levensonderhoud, zo mogelijk voorop loopt: aangezien de bijstand een
aanvullend karakter heeft, moet bij voorkeur de alimentatierechter,
indien de partijen hem daartoe roepen, de omvang van de
onderhoudsplicht vaststellen.

6.8. Ik meen dan ook, dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende
gemotiveerd, de beoordeling van de verplichtingen van de man aan de
bedrijfsvereniging, subsidiair de gemeente, overgelaten heeft.

7. Conclusie Het middel gegrond bevindende, concludeer ik tot
vernietiging van de aangevallen beschikking, tot verwijzing van het
geding naar een ander gerechtshof ter verdere behandeling en
beslissing en tot compensatie van de kosten, op de voorziening in
cassatie gevallen, in die zin dat elke partij haar eigen kosten
draagt.

Rechters

Mrs. Snijders, Mijnssen, Korthals Altes, Heemskerk, Swen-Donner;A-G van Soest