Instantie: Rechtbank Zutphen, 18 augustus 1994

Instantie

Rechtbank Zutphen

Samenvatting


Partijen zijn 12 jaar getrouwd geweest en hebben drie minderjarige
kinderen. De vrouw heeft vrijwel te verwaarlozen bijverdienste. Zij
ontvangt aanvullende bijstand. De rechtbank stelt dat gelet op het
vorenstaande en het feit dat zij de zorg heeft voor de drie kinderen, van
wie het jongste kind thans 3 jaar is,de vrouw behoefte heeft aan een
bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en dat er geen termen
aanwezig zijn om die alimentatie te beperken in duur. Alimentatie wordt
ƒ 945,=.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure:

Dit verloop blijkt uit: -het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 29
september 1993; -het exploit van betekening van 12 oktober 1993; -het
verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, ingekomen ter griffie op 19
januari 1994; -het verweerschrift tegen zelfstandig tegenverzoek,
ingekomen ter griffie op 24 februari 1994; -de tussenbeschikking van deze
rechtbank van 4 maart 1994; -de brief met bijlagen van 28 maart 1994 van
mr. Bosma; -het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting op
13 april 1994; -de brieven van mr. I.L. Kortenhoff d.d. 15 en 22 juni
1994; -de brief van de Raad voor de Kinderbescherming, ingekomen ter
griffie op 22 juni 1994.

De vaststaande feiten:

Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit en zijn op 17 juni 1982 te
Leiden met elkaar gehuwd buiten gemeenschap van goederen.

Uit hun huwelijk zijn geboren de minderjarige kinderen:

* geboren te op * geboren te op * geboren te
op

Het verzoek: De vrouw verzoekt, voorzoveel mogelijk uitvoerbaar bij
voorraad: -tussen partijen de echtscheiding uit te spreken; -haar te
benoemen tot voogdes over de minderjarige kinderen en de man tot toeziend
voogd; -te bepalen dat de man ƒ 300,= per maand per kind zal bijdragen in
de kosten van hun verzorging en opvoeding; -te bepalen dat de man aan haar
ƒ 1.000,= per maand zal betalen voor levensonderhoud.

Zij stelt naast hetgeen hiervoor als vaststaand is weergegeven, dat het
huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, dat zij onvoldoende inkomsten
heeft om in haar levensonderhoud en dat van de kinderen te voorzien, dat
zij die ook niet kan verwerven en dat de man in staat moet worden geacht
de verzochte bijdragen te voldoen.

Het verweer tevens tegenverzoek:

De man voert, na wijziging, uitsluitend verweer tegen de verzochte
bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw.

Hij stelt dat hij geen draagkracht heeft om deze bijdrage te voldoen en
dat de vrouw bovendien geen behoefte heeft aan een ongelimiteerde
alimentatie.

De man verzoekt een omgangsregeling tussen hem en de kinderen te bepalen.

Het verweer op het tegenverzoek:

De vrouw verzoekt de door de man verzochte omgangsregeling te bepalen in
die zin dat voorzover en zolang partijen in dezelfde woonplaats wonen de
kinderen bij de man zullen verblijven elke donderdag van 11.00 uur tot
zondag 16.30 uur.

De beoordeling:

Nu de man niet langer betwist dat het huwelijk met de vrouw duurzaam is
ontwricht, is het verzoek tot echtscheiding voor toewijzing vatbaar.

De Raad voor de Kinderbescherming is in de gelegenheid gesteld zijn mening
met betrekking tot het gezag over de minderjarigen aan de rechtbank
kenbaar te maken.

De man heeft zijn verzoek met betrekking tot het gezag over de
minderjarige ingetrokken. Hij voert niet langer verweer tegen de door de
vrouw voorgestelde gezagsregeling. De rechtbank acht deze regeling in het
belang van de minderjarigen, zodat overeenkomstig het verzoek van de vrouw
wordt beslist.

De man heeft zich bereid en in staat verklaard de door de vrouw verzochte
bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen
te voldoen, zodat de rechtbank als volgt beslist.

De man stemt in met de door de vrouw voorgestelde omgangsregeling tussen
hem en de kinderen. De rechtbank acht deze regeling in het belang van de
minderjarigen en zal overeenkomstig het voorstel van de vrouw beslissen.

Partijen zijn verdeeld over de behoefte van de vrouw aan een bijdrage in
de kosten van haar levensonderhoud en over de draagkracht van de man.

De vrouw is therapeute klassieke homeopathie. Uit de overgelegde bijlage
bij de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekering 1993 blijkt
dat zij in 1993 een omzet heeft gehad van ƒ 1.653,=. Na aftrek van de
kosten resteert een winst van ƒ 884,=. Zij ontvangt voorts aanvullende
bijstand.

Gelet op het vorenstaande en het feit dat zij de zorg heeft voor de drie
kinderen van partijen, van wie het jongste kind thans drie jaar oud is,
is de rechtbank van oordeel dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage
in de kosten van haar levensonderhoud en dat er geen termen aanwezig zijn
om die alimentatie te beperken in duur.

Ter terechtzitting is niet, althans onvoldoende weersproken gesteld dat
de man, die predikant is, inclusief vakantiegeld en premiecompensatie en
na aftrek van de pensioenpremie een bruto jaarinkomen heeft van ƒ 66.100,=
in 1994. De stelling van de vrouw dat de man daarnaast inkomen heeft uit
preekbeurten buiten zijn standplaats, is, mede gelet op het verweer van
de man dat deze preekbeurten praktisch niet meer voorkomen, niet althans
onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij gaat. De
rechtbank gaat daarom bij de berekening van de draagkracht van de man uit
van het bedrag van ƒ 66.100,=. De rechtbank houdt voorts rekening met de
overhevelingstoeslag, de bijdrage van de werkgever in de ziektekosten, de
rente uit vermogen van ƒ 3.405,= en het inkomen uit effecten van ƒ 822,=.
Rekeninghoudende verder met het door de belastingdienst geaccepteerde
bedrag van ƒ 12.260,= aan verwervingskosten, een bedrag van ƒ 8.152,= in
verband met waardevrij wonen, de rentevrijstelling van ƒ 1.000,=, de
dividendvrijstelling van ƒ 822,=, de buitengewone lastenaftrek in verband
met de onderhoudsbijdrage voor de kinderen en de belastingvrije som van
ƒ 5.925,= resteert een netto maandinkomen van ƒ 4.588,93.

In mindering hierop strekken: -de ABW_norm voor een alleenstaande van ƒ
1.311,29 per maand; -de ziektekostendekking van ƒ 109,40 per maand,
alsmede het eigen risico van ƒ 8,33 per maand; -de reele verwervingskosten
van ƒ 305,33 per maand; uit de door de man overgelegde bescheiden zijn
deze kosten genoegzaam gebleken; -het niet door de vrouw weersproken
bedrag van ƒ 300,= in verband met de kosten van de omgangsregeling; -en
een bedrag van ƒ 266,= in verband met ambtelijk te rijden kilometers.

Geen rekening houdt de rechtbank met de door de man opgevoerde aflossing
van de studieschuld, nu hij deze schuld had kunnen aflossen van zijn
verschillende spaartegoeden.

Van het resterende is 60% beschikbaar voor alimentatie. Gelet op het
vorenstaande acht de rechtbank de man, na voldoening van de bijdrage ten
behoeve van de kinderen, in staat bij te dragen in de kosten van het
levensonderhoud van de vrouw met een bedrag van ƒ 945,= per maand. De
rechtbank rekent daarbij het door de man te behalen fiscale voordeel in
verband met de alimentatiebetaling toe aan de vrouw.

De proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te melden wijze, omdat
zij zijn gemaakt tussen echtelieden.

De beslissing:

De rechtbank:

Spreekt uit de echtscheiding tussen de vrouw en de man, op 17 juni 1982
te Leiden met elkaar gehuwd.

Veroordeelt de man om, vanaf de dag waarop deze beschikking zal zijn
ingeschreven in de desbetreffende registers van de Burgerlijke Stand, aan
de vrouw voor levensonderhoud te betalen de som van ƒ 945,=
(negenhonderdenvijfenveertig gulden) per maand, telkens bij
vooruitbetaling te voldoen.

Verklaart de beschikking voor wat betreft de alimentatieveroordeling
uitvoerbaar bij voorraad.

Benoemt over de minderjarige kinderen: * geboren te op *
geboren te op * geboren te op tot voogdes : de vrouw,
wonende te en tot toeziend voogd: de man, wonende te .
Beveelt dat de minderjarigen, indien zij zich niet reeds bevinden in de
feitelijke macht van de met het gezag beklede ouder, aan deze zullen
worden afgegeven.

Bepaalt dat de man met ingang van de dag waarop de voogdij zal aanvangen,
als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen
aan de vrouw zal betalen ƒ 300,= (driehonderd gulden) per kind per maand,
voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Verklaart deze beschikking voor wat betreft de beslissing over het gezag
over genoemde minderjarigen en de voor die minderjarigen te betalen
alimentatie uitvoerbaar bij voorraad.

Regelt het recht van omgang tussen de man en de minderjarigen in die zin
dat voorzover en zolang partijen in dezelfde woonplaats wonen de kinderen
bij de man zullen verblijven elke donderdag van 11.00 uur tot vrijdag
11.00 uur en eenmaal per veertien dagen van donderdag 11.00 uur tot zondag
16.30 uur.

Wijst af het meer of anders verzochte.

Compenseert de kosten van dit geding aldus, dat iedere echtgenoot met de
eigen kosten belast blijft, behoudens dat de executiekosten ten laste van
de man komen, indien niet vrijwillig wordt voldaan aan de bij deze
beschikking opgelegde alimentatieplicht.

Veroordeelt mitsdien de man in dat geval te dier zake te betalen
rechtstreeks aan de procureur van de vrouw het onder nakosten vallende
salaris en rechtstreeks aan executerende deurwaarder de nakomende
verschotten.

Rechters

Mr. Keurentjes