Instantie: Commissie gelijke behandeling, 24 mei 1994

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster heeft naar aanleiding van een raamadvertentie waarin een
vacature werd aangeboden, in de desbetreffende winkel om een
sollicitatieformulier verzocht. Degene aan wie zij hier om vroeg, wilde
haar dit sollicitatieformulier niet verstrekken omdat zijn chef hem
verboden had aan vrouwen een formulier mee te geven. Ook de chef zou
vervolgens tegen verzoekster gezegd hebben dat zij niet in aanmerking kwam
voor de functie omdat zij vrouw is. De Commissie stelt vast dat voldoende
aannemelijk is dat verzoekster van de wederpartij te horen heeft gekregen
dat zij niet in aanmerking zou komen voor een functie als verkoper om
redenen die verband houden met haar geslacht. Naar aanleiding hiervan
concludeert de Commissie dat het geslacht een van de redenen, zoniet de
reden is geweest voor het niet in behandeling nemen van de sollicitatie
van verzoekster. Strijd met de Wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 25 maart 1993 verzocht mevrouw te Rotterdam (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij
de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of te
Rotterdam (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid heeft gemaakt
op grond van geslacht in strijd met de Wet gelijke behandeling van mannen
en vrouwen (WGB; Stb. 1989, 168).

1.2. Verzoekster heeft naar aanleiding van een raamadvertentie waarin een
vacature werd aangeboden, in de desbetreffende winkel om een
sollicitatieformulier verzocht. Degene aan wie zij hier om vroeg, wilde
haar dit sollicitatieformulier niet verstrekken omdat zijn chef hem
verboden had aan vrouwen een formulier mee te geven. Verzoekster is van
mening dat de wederpartij hiermee in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling heeft gehandeld.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun
standpunten weer te geven.

2.2. Partijen zijn vervolgens opgeroepen om hun standpunten nader toe te
lichten tijdens een zitting op 13 april 1994.

Daarbij waren aanwezig: van de kant van verzoekster – mw
(verzoekster) – mw (toehoorder) – dhr (toehoorder)

van de kant van de wederpartij – dhr (directeur)

van de kant van de Commissie – mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter) –
mw mr A.C. Possel (lid Kamer) – dhr mr R.A.C.M. Langemeijer (lid Kamer)
– mw mr M.M. Hubner (adjunct-secretaris).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij is een bedrijf dat in een aantal winkels onder andere
legerkleding en -attributen verkoopt. In de winkel waar verzoekster
sollciteerde werken 15 werknemers, waaronder drie vrouwen. Een vrouw werkt
in deeltijd in de verkoop, de andere twee vrouwen doen administratief
werk.

3.2. Verzoekster heeft het volgende gesteld. Zij heeft een raamadvertentie
in een van de winkels van de wederpartij gezien waarin om personeel
gevraagd werd. Omdat zij op zoek was naar een bijbaan in het weekend,
heeft zij bij een van de verkopers in die winkel om een
sollicitatieformulier gevraagd. Deze deelde verzoekster mee dat hij geen
sollicitatieformulieren aan vrouwen mocht verstrekken. Hij had dit al een
keer eerder gedaan en was daarop aangesproken door zijn chef.

Verzoekster heeft de chef van de desbetreffende verkoper vervolgens
gevraagd of deze een verkoper nodig had voor de zaterdag. Deze vertelde
verzoekster dat zij niet voor de functie in aanmerking zou kunnen komen
omdat zij vrouw is. Hij gaf hiervoor als redenen op dat vrouwen anders
gebouwd zijn dan mannen, dat de werksfeer eronder zou lijden als er ook
vrouwen bij de wederpartij zouden komen werken en dat hij verzoekster niet
los durfde te laten tussen al die mannen, omdat zij dan niet meer zouden
werken. Ook veronderstelde hij nog dat verzoekster alleen maar bij de
wederpartij wilde werken, omdat er zulke mooie mannen werkten.

3.3. De bedrijfsleider, waarmee verzoekster destijds heeft gesproken, is
inmiddels werkzaam in een van de andere filialen van het bedrijf. Hij kon
niet aanwezig zijn op de zitting van de Commissie, maar heeft schriftelijk
het volgende verklaard. De conclusie van verzoekster dat er geen vrouwen
bij haar mogen werken, is niet juist. Er werken immers drie vrouwen in de
winkel. Het feit dat er bij haar slechts drie vrouwen werken heeft meer
te maken met het winkelbeeld dan met het personeelsbeleid. Het winkelbeeld
wekt veel meer interesse op bij mannen dan bij vrouwen. Het spijt hem dat
verzoekster, door hun gesprek, een onjuiste indruk heeft gekregen van het
personeelsbeleid. Het is nooit de bedoeling (geweest) om een sollicitant
bij voorbaat alle kans op een mogelijk dienstverband binnen het bedrijf
te ontnemen.

De standpunten van partijen

3.4. Verzoekster stelt, dat het feit dat bij de wederpartij geen vrouwen
mogen werken oneerlijk en discriminerend is jegens vrouwen.

3.5. De wederpartij heeft ter zitting verklaard zich niet goed te kunnen
voorstellen, dat de toenmalige bedrijfsleider zich, op de wijze zoals
verzoekster schetst, heeft uitgelaten over haar sollicitatie. Aangezien
zij daarbij niet aanwezig was, kan het echter noch ontkend, noch bevestigd
worden. Zij kan zich wel voorstellen dat de bedrijfsleider iets gezegd
heeft over de ‘bouw’ van verzoekster in verband met het feit dat zij een
fysiek evenwicht wil hebben in de winkels. Vanwege de veel voorkomende
criminaliteit waarmee het winkelpersoneel te maken krijgt, is het van
belang om fysiek stevig gebouwd te zijn.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster
onderscheid naar geslacht heeft gemaakt in strijd met de Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de behandeling bij de vervulling van
een openstaande betrekking door de sollicitatie van verzoekster niet in
behandeling te nemen.

4.2. Artikel 3 lid 1 WGB schrijft voor dat het niet is toegestaan bij de
aanbieding van een betrekking of bij de behandeling bij de vervulling van
een openstaande betrekking onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen.
Van het verbod in artikel 3 WGB mag slechts worden afgeweken als er sprake
is van een van de wettelijke uitzonderings- gronden genoemd in de
artikelen 5 lid 1 en 2 WGB, namelijk op grond van voorkeursbehandeling
voor vrouwen en om reden dat een bepaalde functie geslachtsbepaald is, dat
wil zeggen alleen door vrouwen of alleen door mannen kan worden
uitgeoefend. De reden voor afwijking moet ingevolge artikel 3 lid 2 WGB
uitdrukkelijk bij de werving worden vermeld.

4.3. Ten aanzien van de feiten overweegt de Commissie als volgt.

Noch gesteld noch bewezen is dat de raamadvertentie al dan niet vermeldde
dat alleen mannen konden solliciteren. De Commissie gaat er derhalve van
uit, dat een zodanige vermelding niet is gedaan.

Ofschoon de toenmalige bedrijfsleider betreurt dat verzoekster een
verkeerde indruk heeft gekregen van het personeelsbeleid van het bedrijf,
heeft hij de lezing die verzoekster gaf van het gebeurde niet
uitdrukkelijk ontkend. De directeur kon niet ontkennen daar hij bij het
gesprek niet aanwezig was, en heeft alleen de geloofwaardigheid van
verzoeksters lezing in twijfel getrokken. De Commissie leidt hieruit af
dat verzoekster te horen heeft gekregen dat zij niet in aanmerking zou
komen voor een functie als verkoper. Mede gelet op de toelichting van de
kant van de wederpartij acht zij het voldoende aannemelijk dat de
bedrijfsleider in dat verband (mede) heeft verwezen naar fysieke aspecten
van verzoekster als vrouw.

4.4. Ten aanzien van de rechtsvraag overweegt de Commissie het volgende.

Voor de onderhavige situatie geldt, dat ingevolge artikel 3 WGB zowel
vrouwen als mannen in aanmerking behoren te komen voor de betreffende
functie van verkoper. De wederpartij heeft bij de werving geen beroep
gedaan op een van beide wettelijke uitzonderingsgronden. Gelet op het feit
dat van de kant van de wederpartij (mede) de fysieke aspecten van
verzoekster als vrouw als motief zijn genoemd, concludeert de Commissie
dat het geslacht een van de redenen, zoniet de reden is geweest voor het
niet in behandeling nemen van de sollicitatie van verzoekster.

Indien en voorzover de wederpartij met haar opmerkingen ter zitting over
het belang van fysiek evenwicht alsnog een beroep heeft willen doen op de
geslachtsbepaaldheid van de functie van verkoper, voegt de Commissie hier
nog het volgende aan toe. Al eerder (Commissie gelijke behandeling van
mannen en vrouwen bij de arbeid, 15 oktober 1990, oordeelnummer
31-90-124.) heeft de Commissie uitgesproken, dat, volgens de
wetsgeschiedenis, een functie slechts in zeer bijzondere gevallen
geslachtsbepaald kan zijn, dat wil zeggen alleen door een man of een vrouw
uitgeoefend kan worden. Voor de onderhavige situatie heeft de wederpartij
geen of onvoldoende aanknopingspunten aangereikt om tot een
geslachtsbepaalde functie te kunnen concluderen. Als een eis dat in deze
(bijzondere) fysieke kracht nodig is om de functie naar behoren te
vervullen al aannemelijk zou zijn, is dat immers op zich onvoldoende. Niet
alle mannen beschikken over een grote lichaamskracht, terwijl sommige
vrouwen juist wel de vereiste fysieke kracht bezitten. Van een
geslachtsbepaalde functie om reden van fysieke kracht kan dan ook alleen
sprake zijn, indien vast staat dat geen enkele vrouw aan de gestelde
fysieke eisen kan voldoen.

Hiermee staat vast dat de wederpartij bij de selectie onderscheid naar
geslacht heeft gemaakt jegens verzoekster in strijd met artikel 3 lid 1
WGB.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat te Rotterdam jegens mevrouw
te Rotterdam onderscheid naar geslacht heeft gemaakt bij de
behandeling bij de vervulling van een openstaande betrekking in strijd met
artikel 3 Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Aldus vastgesteld op 24 mei 1994 naar aanleiding van de behandeling in
raadkamer d.d. 1 april 1994.

Rechters

mw mr C.H.S. Evenhuis, mw mr A.C. Possel, dhr mr R.A.C.M.Langemeijer, mw mr M.M. Hubner