Instantie: Kantonrechter Eindhoven, 29 juli 1993

Instantie

Kantonrechter Eindhoven

Samenvatting


B stelt dat met de aanstelling van de heer Y als filiaalleider een eind is
gekomen aan de prettige werksfeer. De laatste maakte voortdurend seksistische
opmerkingen, waarvan B liet merken niet gediend te zijn. Tijdens een borrel
na werktijd is de situatie geëscaleerd en uitgelopen op handtastelijkheden,
waarbij ook de zoon van de directeur betrokken was. De directie stelt niet
van de stoeipartij op de hoogte te zijn geweest, en derhalve niet
verantwoordelijk te zijn. De kantonrechter is van mening dat de directie
desondanks verantwoordelijk blijft voor de gedragingen van haar personeel.
Dit geldt temeer nu het een en ander zich heeft afgespeeld in aanwezigheid
van de bedrijfsleider van het filiaal, de heer Y, en deze zich bovendien zelf
schuldig zou hebben gemaakt aan het maken van seksistisch getinte opmerkingen
in de richting van verzoekster. Het verweer dat B zelf niet wars was van
platvloerse opmerkingen en vrolijk om het gestoei zou hebben gelachen, wordt
eveneens verworpen. Het moge zijn dat de heren haar gedrag zo hebben beleefd,
doch dit wil niet zeggen dat zij er ook van gediend was. De kantonrechter is
van oordeel dat door verzoekster genoegzaam aannemelijk is gemaakt dat het
hier om door haar niet gewenste gedragingen ging. Het feit dat zij er
blijkens de overgelegde verklaring van haar huisarts zo overstuur en
overspannen van is geweest, dat de huisarts haar moest aanraden, dat zij
voorlopig niet zou werken en beter naar de politie kon gaan en een andere
werkgever moest zoeken, geeft zulks voldoende aan. Ook het verweer dat het
incident plaatsvond tijdens een borrel na werktijd wordt verworpen. Niet
onweersproken is immers dat het een gebruikelijke borrel betrof van het
personeel op zaterdag na sluitingstijd, waarbij de bedrijfsleider van het
filiaal aanwezig was, derhalve de chef van B. De relatie chef-ondergeschikte
verdwijnt in het algemeen niet, althans niet in de beleving van de
ondergeschikte, na sluitingstijd. Bij het bepalen van de hoogte van de
schadevergoeding wordt gekeken naar de hoogte van
het bruto-maandsalaris, de korte duur van de dienstbetrekking en het feit
dat verzoekster niet brodeloos wordt, omdat de onderhavige betrekking slechts
een bijbaantje naast haar studie is. Ook speelt mee het feit dat verzoekster
de directie direct had moeten inlichten over de gedragingen van de
bedrijfsleider. Zij had er dan harerzijds alles aan gedaan om te voorkomen
dat de situatie zou escaleren.
De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst onder toekenning van ƒ 1.000
materiële – en ƒ 500 immateriële schadevergoeding.

Volledige tekst

(…)

2. Het geschil van partijen

2.1. De vaststaande feiten
a. Verzoekster is op 6 maart 1992 bij het filiaal van gerekwestreerde te B
voor een half jaar in dienst getreden in de functie van hulpkracht
(verkoopster). Na het verstrijken van deze termijn is de arbeidsovereenkomst
voortgezet. Gemiddeld werkt verzoekster 9 uur per week tegen een honorering
van ƒ 10,61 bruto per uur, zodat haar bruto maandsalaris ƒ 431,80 bedraagt.
b.Verzoekster heeft gedurende het eerste jaar, dat zij bij gerekwestreerde
werkzaam was plezierig gewerkt.
c. In maart 1993 heeft de heer Y leiding van het filiaal te Eindhoven
overgenomen.

2.2. De grondslag van het verzoek van verzoekster
2.2.1 Verzoekster stelt zich op het standpunt, dat de arbeidsrelatie is
verstoord en dat deze verstoring dient te worden toegerekend aan
gerekwestreerde.
2.2.2. Verzoekster heeft dit standpunt als volgt toegelicht. In maart 1993 is
met de aanstelling van de heer Y als filiaalleider te Eindhoven, verandering
gekomen in de prettige werksituatie van verzoekster: na een week of twee ging
de heer Y zich jegens verzoekster gedragen op een wijze waarvan zij niet
gediend was: hij maakte voortdurend seksistisch getinte opmerkingen.
Verzoekster liet merken niet van dergelijke opmerkingen gediend te zijn, doch
dit leek de heer Y alleen maar aan te moedigen: de seksistische opmerkingen
namen toe.
2.2.3. Op zaterdag 3 april 1993 is de situatie geëscaleerd. Na sluitingstijd
werd er door het personeel, zoals gebruikelijk op zaterdag nog even
geborreld. De heer Y meende wederom seksistische opmerkingen te moeten maken.
Vervolgens kwam de zoon van de directeur en tevens invalkracht, erbij en
kneep verzoekster in haar zij. Als reactie daarop gaf verzoekster hem een
trap. De heer … heeft verzoekster vervolgens vastgepakt, op de grond
gesmeten en is op haar gaan zitten, waarbij haar kietelde en betaste.
Verzoekster gaf luid en duidelijk te kennen hiervan niet gediend te zijn door
te schreeuwen. De heer … stond erbij te lachen. Op verzoek van de assistent
bedrijfsleidster is de heer … uiteindelijk opgehouden. Verzoekster heeft
vervolgens het pand verlaten.
2.2.4. Tengevolge van de opgelopen spanningen raakte verzoekster
arbeidsongeschikt. Zij heeft zich, na het gebeurde op 3 april 1993
ziekgemeld, welke ziekmelding overigens niet door gerekwestreerde aan de
Bedrijfsvereniging werd doorgegeven.

2.3. Het verweer van de gerekwestreerde
2.3.1. Gerekwestreerde stelt zich primair op het standpunt, dat zij van de
onderhavige kwestie niet op de hoogte was. Toen zij het verzoekschrift van
verzoekster van haar raadsman kreeg toegezonden.
2.3.2. Subsidiair heeft gerekwestreerde gesteld, dat zij naar aanleiding van
dit verzoekschrift de heren … en …om verantwoording heeft verzocht.
Uit de verklaring van een derde-aanwezige, de heer … en uit de verklaringen
van de heren … en … zou gebleken zijn dat er over en weer tijdens de
borrel na werktijd op zaterdag 3 april 1993 platvloerse opmerkingen zijn
gemaakt en dat verzoekster heeft ‘gestoeid’ met haar collega … .
Voorts zou uit genoemde verklaringen zijn gebleken, dat verzoekster zelf
zeker niet wars was van het maken van platvloerse-opmerkingen en vrolijk
heeft gelachen tijdens het stoeien met haar collega.
2.3.3. Ook heeft de gerekwestreerde voor het eerst uit het verzoekschrift
moeten vernemen, dat … gedurende een periode van een tweetal weken
voorafgaande aan het gebeuren op zaterdag 3 april 1993 ook rees platvloerse
opmerkingen in de richting van verzoekster zou hebben gemaakt.
Op geen enkele wijze heeft verzoekster zich voordien bij de directie over het
gedrag van V beklaagd.
2.3.4. Voor zover gerekwestreerde het voorval van 3 april 1993 achteraf kan
inschatten is het niet meer geweest dan een wellicht wat uit de hand gelopen
– platvloerse grappenmakerij tijdens een onverplichte borrel na werktijd
tussen medewerkers tevens leeftijdgenoten van een filiaal.

(…)

3. De beoordeling van het geschil tussen partijen
3.1. Het primair verweer van gerekwestreerde niet van de onderhavige kwestie
op de hoogte zijn geweest dan nog blijft zij verantwoordelijk voor de
gedragingen van haar personeel.
Dit geldt te meer nu het een en ander zich heeft afgespeeld in aanwezigheid
van de bedrijfsleider van het filiaal de heer y en deze zich bovendien zelf
schuldig heeft gemaakt zou hebben gemaakt aan het maken van seksistisch
getinte opmerkingen in de richting van verzoekster.
3.2. Eveneens wordt verworpen het subsidiaire verweer, dat verzoekster zelf
niet wars was van het maken van platvloerse opmerkingen en vrolijk heeft
gelachen tijdens het stoeien met haar collega. het moge zo zijn dat de heren
Y, … en … de reactie van verzoekster op deze wijze hebben beleefd, doch
dit wil niet zeggen dat de verzoekster van de gedragingen van … en … ook
gediend was. De kantonrechter is van oordeel, dat door verzoekster,
genoegzaam aannemelijk is gemaakt dat het hier om door haar niet gewenste
gedragingen ging. Het feit, dat zij er blijkens de overgelegde verklaring van
haar huisarts zo overstuur en overspannen van is geweest, dat de huisarts
haar moest aanraden, dat zij voorlopig niet zou werken en beter naar de
politie kon gaan en een andere werkgever moest zoeken, geeft zulks voldoende
aan.
3.3. Ook wordt het verweer van gerekwestreerde verworpen, dat het incident
plaatsvond tijdens een onverplichte borrel na werktijd. Niet weersproken is
immers, dat het een gebruikelijke borrel betrof van het personeel op zaterdag
na sluitingstijd, waarbij aanwezig was de bedrijfsleider van het filiaal,
derhalve de chef van verzoekster. De relatie van chef-ondergeschikte
verdwijnt in het algemeen niet althans niet in de beleving van een
ondergeschikte na sluitingstijd.
3.4. Het is duidelijk, dat de litigieuze gebeurtenis er de oorzaak van is dat
verzoekster niet meer bij de gerekwestreerde wil en kan werken. Zoals uit het
hiervorenoverwogene gelezen kan worden valt gerekwestreerde daarvan een
verwijt te maken. De kantonrechter is van oordeel dat onder de gegeven
omstandigheden een vergoeding aan verzoekster redelijk en billijk is.
3.5. Bij het bepalen van de hoogte daarvan worden naast het bovenoverwogenen
de navolgende omstandigheden in aanmerking genomen:
– Het bruto maandsalaris van verzoekster bedraagt ƒ 413,80
– Verzoekster is slechts betrekkelijk kort werkzaam geweest voor
gerekwestreerde.
– Verzoekster wordt niet brodeloos. Zij volgt een lerarenopleiding en de
onderhavige betrekking is slechts een bijbaantje.
– Verzoekster had de directie van de gerekwestreerde direct moeten inlichten
over de gedragingen (het maken van seksistische getinte opmerkingen) van de
heer V. Zij had er dan harerzijds alles aan gedaan om te voorkomen, dat de
situatie zou escaleren.
3.6. Met het oog op voornoemde factoren zal de kantonrechter aan verzoekster
een vergoeding toekennen van ƒ 1000 bruto wegens materiele schade en van ƒ
500 wegens immateriële schade.
3.7. De kantonrechter stelt partijen in kennis van zijn voornemen om de
tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 16
augustus 1993 onder toekenning van een vergoeding aan verzoekster als
bovenvermeld en stelt met inachtneming van het bepaalde in artikel 7A:1639w,
lid 9 van het Burgerlijk Wetboek de laatste in de gelegenheid om haar verzoek
tot uiterlijk 12 augustus 1993 in te trekken.
3.8. Voor het geval het verzoekschrift niet wordt ingetrokken zal de
kantonrechter, gezien de aard van de procedure en gelet op de omstandigheid
dat verzoekster slechts een gedeelte van de door haar gevraagde vergoeding
krijgt toegewezen, de proceskosten compenseren, als na te melden.
3.9. Voor het geval het verzoekschrift wel wordt ingetrokken zal de
kantonrechter conform het verzoek van gerekwestreerde het voorwaardelijk
verzoek van gerekwestreerde beoordelen. De kantonrechter zal zich in dat
geval ook nader uitspreken over de proceskosten.

Rechters

Mr. K.M. van der Zanden