Instantie: Gerechtshof Den Haag, 23 juli 1993

Instantie

Gerechtshof Den Haag

Samenvatting


Het Hof bepaalt dat voortzetting van de ouderlijke macht ook
mogelijk kan zijn in geval de minderjarige kinderen als i.c. onder
toezicht zijn gesteld en uit huis zijn geplaatst. Door dit laatste is
niet voldaan aan het door de Hoge Raad gestelde vereiste dat de ouders
in een goede onderlinge verstandhouding de kinderen blijven verzorgen
en opvoeden (HR NJ 1990, 105), maar het Hof acht dit niet
doorslaggevend. Verdere inmenging met betrekking tot het recht op
gezinsleven (art. 8 EVRM) dient achterwege te blijven indien deze niet
nodig is ter bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, in
het bijzonder de kinderen.

Volledige tekst

( …) 10. Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voor voortzetting van de
ouderlijke macht van gescheiden ouders vereist dat beide ouders dit
wensen (HR NJ 1990, 105). Dit vereiste hangt nauw samen met een ander
vereiste, namelijk dat een situatie bestaat, die tenminste de
verwachting rechtvaardigt dat de ouders in een goede onderlinge
verstandhouding de kinderen blijven verzorgen en opvoeden. In geval
van een uithuisplaatsing op de voet van artikel 1:263 BW doet zich
evenwel een dergelijke situatie per definitie niet voor. De kinderen
worden immers elders verzorgd en opgevoed. Naar ’s hofs oordeel dient
echter in geval van een uithuisplaatsing de voortzetting van de
ouderlijke macht van gescheiden ouders mogelijk te zijn, ook indien
niet aan dit vereiste is voldaan.

Verdere inmenging met betrekking tot de uitoefening van het recht op
eerbiediging van het gezinsleven als bedoeld in artikel 8 Europees
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden (EVRM) van de respectieve ouders en de kinderen dan waarvan
reeds ten gevolge van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing
sprake is behoort achterwege te blijven, indien zij niet nodig is ter
bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, in het bijzonder
van de kinderen. Indien ieder van de ouders de kinderen nog een
toekomstperspectief kan bieden en een terugkeer van de kinderen naar
ieder van de ouders een reele mogelijkheid is kan het recht op
eerbiediging van het gezinsleven van de kinderen met ieder van de
ouders meebrengen dat vooralsnog niet in de voogdij over hen wordt
voorzien.

Blijkens het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat zich thans een
zodanig geval voordoet.

( …) Volgt vernietiging van de beschikking van de Rechtbank te
‘s-Gravenhage van 26 mei 1993 ten aanzien van de beslissing om
geintimeerde/de vader te benoemen tot voogd en appellante/de moeder
tot toeziende voogdes, en bepaling dat de moeder en de vader
gezamenlijk belast blijven met de uitoefening van de ouderlijke macht
over de kinderen.

Rechters

Mrs. Von Brucken Fock, Borgesius, Van Oldenborgh